Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2024:4594

Rechtbank Amsterdam
25-07-2024
26-07-2024
13/238631-23
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Een 21-jarige man is veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM) omdat hij op 18 sept. 2023 bij een club in Amsterdam geschoten heeft op een beveiliger en een bezoeker van de club en een geladen getransformeerd gaspistool bij zich had.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/238631-23
Parketnummer vordering tul: 13/022970-22

Datum uitspraak: 25 juli 2024

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , nu gedetineerd in: [verblijfplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2024.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, naar voren hebben gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van [slachtoffer 2] als benadeelde partij en van wat daarover naar voren is gebracht door zijn advocaten, mrs. C.L.J.A. Spiertz en M. Jans.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 18 september 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan

ten aanzien van het onder 1, primair, tenlastegelegde:

poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [slachtoffer 1] ;

ten aanzien van het onder 1, subsidiair, tenlastegelegde:

poging tot zware mishandeling (met voorbedachten rade) van [slachtoffer 1] ;

ten aanzien van het onder 1, meer subsidiair, tenlastegelegde:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;

ten aanzien van het onder 2, primair, tenlastegelegde:

poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen;

ten aanzien van het onder 2, subsidiair, tenlastegelegde:

poging tot zware mishandeling (met voorbedachten rade) van [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen;

ten aanzien van het onder 2, meer subsidiair, tenlastegelegde:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen;

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:

het in vereniging voorhanden hebben van een wapen en munitie.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en onbekend gebleven personen van het leven te beroven. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van het onder 3 ten laste gelegde wapen met bijbehorende munitie dat hij op dat moment voorhanden had. Daarom kan ook het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en van het onder 2 tenlastegelegde. Uit de bewijsmiddelen valt niet op te maken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of de onbekend gebleven personen. Ook volgen uit de bewijsmiddelen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad ten aanzien van de poging tot moord, doodslag of zware mishandeling. Verdachte heeft het wapen alleen gepakt en afgevuurd om een waarschuwingsschot op de grond te lossen, om zo de beveiligers angst aan te jagen en hen op afstand te houden. De onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] (en beveiliger [naam 1] ) kan wel worden bewezen. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van het wapen en de munitie heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Inleiding

Verdachte was in de nacht van 17 op 18 september 2023 aanwezig in Club AIR aan de Amstelstraat in Amsterdam. Vast staat dat hij een discussie kreeg met enkele bewakers van Club AIR, waaronder [slachtoffer 1] . Hierna is verdachte samen met [slachtoffer 1] naar buiten gelopen, waar de discussie zich heeft voortgezet. Verdachte is na enige tijd vertrokken en kwam korte tijd later terug naar de Amstelstraat, ter hoogte van Club AIR. Op enig moment heeft verdachte een wapen getoond en zijn er schoten afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] , die als aanwezige gast van Club AIR buiten stond, heeft een verwonding aan zijn been opgelopen door een van de schoten.

4.3.2

Heeft verdachte gericht geschoten?

De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte gericht heeft geschoten op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of andere omstanders.

Verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij terug is gelopen naar Club AIR met een vuurwapen in zijn broeksband. Dit heeft hij naar eigen zeggen gedaan om dreigend over te komen op de bewaker waarmee hij ruzie had (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). Volgens verdachte heeft hij het wapen pas getrokken op het moment dat hij van achteren door iemand werd vastgepakt. Op dat moment voelde verdachte zich naar eigen zeggen dusdanig in het nauw gedreven, dat hij besloot om richting de grond te schieten om mensen op afstand te houden. Daarnaast heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij niet wist dat het wapen geladen was. Doordat verdachte hardhandig werd vastgepakt, werd zijn lichaam naar eigen zeggen naar boven getrokken en is het vuurwapen niet richting de grond afgegaan, maar richting omstanders. Verdachte heeft ontkend dat hij tijdens het schieten expres op [slachtoffer 1] of anderen heeft gericht. Hierdoor is volgens verdachte geen sprake van poging moord of doodslag.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Het volgende is daarvoor redengevend.

Anders dan verdachte heeft aangevoerd, stelt de rechtbank vast dat uit het dossier en wat op de zitting is besproken volgt dat verdachte, vlak vóórdat hij van achteren werd vastgepakt, zijn arm in de richting van zijn broeksband bracht en een vuurwapen vastpakte. Dit is op de camerabeelden te zien die tijdens de zitting door de rechtbank zijn bekeken. Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat verdachte weliswaar van achteren werd vastgepakt door een omstander, maar dat hij op dat moment nog steeds in de gelegenheid was om zijn armen vrij te bewegen; ze werden door het vastpakken niet omhoog bewogen zoals verdachte heeft verklaard. Te zien is immers dat hij, nadat hij werd vastgepakt en het vuurwapen trok, hij dit vuurwapen doorlaadde en het vervolgens met gestrekte arm voorwaarts richtte op [slachtoffer 1] . Daarna loste verdachte een schot. Vervolgens ontstond een worsteling tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] en een onbekend gebleven persoon anderzijds. Tijdens die worsteling heeft verdachte nogmaals een schot afgevuurd, terwijl hij direct daaraan voorafgaand zijn arm meebewoog in de richting van [slachtoffer 1] . De beelden worden tevens ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , dat hij zag dat verdachte het vuurwapen doorlaadde, op hem richtte en dat [slachtoffer 1] vervolgens in de loop van het vuurwapen keek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee gericht geschoten, in ieder geval in de richting van [slachtoffer 1] . Gelet op het feit dat verdachte het wapen heeft doorgeladen voordat hij het eerste schot loste, volgt de rechtbank evenmin de stelling van verdachte dat hij niet wist dat er kogels in het wapen zaten.

4.3.3

Ten aanzien van het onder 1 en 2, primair, tenlastegelegde

Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte zich met de bovenstaande handelingen schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, gelet op het volgende.

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad1 volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat van voorbedachte raad sprake is, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.

De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met zekerheid uitgesloten kan worden dat de intentie van verdachte, toen hij met het vuurwapen terugliep naar Club AIR, niet verder ging dan het door de verdediging aangevoerde scenario, te weten dat verdachte een vuurwapen heeft gehaald om [slachtoffer 1] en de andere beveiligers van zich af te dreigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte meerdere malen van [slachtoffer 1] en de andere beveiligers wegliep, kort wegbleef en weer terugkwam. De laatste keer dat hij terugkwam, had hij een vuurwapen meegebracht, maar ging hij niet direct over tot het gebruik daarvan. Er vond toen wederom (op een, door verdachte, provocerende wijze) een woordenwisseling plaats, waarin verdachte de beveiligers leek uit te dagen maar niet direct het vuurwapen toonde. Pas op het moment dat verdachte het vuurwapen toonde en uit zijn broeksband haalde, werd hij van achteren vastgepakt. Hierna heeft hij zijn vuurwapen afgevuurd. Naar het oordeel van de rechtbank passen die omstandigheden bij het verhaal van verdachte dat hij niet een vooropgezet plan had om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de onbekend gebleven personen van het leven te beroven.

De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord.

De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en meerdere onbekend gebleven personen.

Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en andere onbekend gebleven personen.

Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen. Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bewust heeft aanvaard. Vol opzet is een hogere gradatie van opzet dan voorwaardelijk opzet en betekent dat een verdachte een groter verwijt wordt gemaakt.

Ten aanzien van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt. Het met een vuurwapen op zo’n korte afstand gericht schieten op een persoon is (zelfs voor een ongeoefend schutter als verdachte) naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Verdachte heeft dus méér gedaan dan bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden op de dood van [slachtoffer 1] . Dat [slachtoffer 1] uiteindelijk niet door een kogel is geraakt is niet aan het handelen van verdachte te danken. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van vol opzet op de dood en daarmee is de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van [slachtoffer 2] en andere onbekend gebleven personen is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om voornoemde personen om het leven te brengen, maar wel dat hij daarop voorwaardelijk opzet heeft gehad.

Er is sprake van voorwaardelijk opzet als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van [slachtoffer 2] en de onbekend gebleven personen zou intreden. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten.

De rechtbank stelt vast op basis van de camerabeelden dat er meerdere omstanders (waaronder [slachtoffer 2] ) op de Amstelstraat ter hoogte van Club AIR stonden op het moment dat verdachte schoten loste in de richting van [slachtoffer 1] . Nu [slachtoffer 2] en andere omstanders, zijnde de onbekend gebleven personen, zich vrijwel direct achter [slachtoffer 1] bevonden, heeft verdachte door tweemaal in de richting van [slachtoffer 1] te schieten tevens in de richting van [slachtoffer 2] en de onbekend gebleven personen geschoten. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat ten aanzien van [slachtoffer 2] en andere omstanders een aanmerkelijke kans bestond dat zij door de schoten die verdachte heeft afgevuurd dodelijk getroffen zouden worden.

De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte, doordat hij de trekker van het vuurwapen meerdere malen heeft overgehaald in een straat vol met omstanders, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] en andere onbekend gebleven personen dodelijk getroffen konden worden. [slachtoffer 2] is ook daadwerkelijk geraakt door een van de kogels. Dat het letsel van [slachtoffer 2] beperkt is gebleven, is evenmin aan verdachte te danken. Daarmee acht de rechtbank ook de poging doodslag van [slachtoffer 2] en andere onbekend gebleven personen wettig en overtuigend bewezen.

Conclusie is dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan

de onder 1 primair en de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag van voornoemde personen.

4.3.4

Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde

De rechtbank acht feit 3, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, bewezen, met uitzondering van het daar tenlastegelegde medeplegen. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat sprake is van een voldoende en nauwe bewuste samenwerking van verdachte met een of anderen. Hoewel op de camerabeelden te zien is dat verdachte kort voor het schietincident met een onbekend gebleven jongen wegloopt en daarna terug komt lopen en [slachtoffer 1] – in het kort – heeft verklaard dat er op een gegeven moment een vriend van verdachte aanwezig was, blijkt uit het dossier onvoldoende wat zijn rol in het geheel is geweest. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1, primair, tenlastegelegde:

op 18 september 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van het onder 2, primair, tenlastegelegde:

op 18 september 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en onbekend gebleven personen opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer 2] en die onbekend gebleven personen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:

op 18 september 2023 te Amsterdam

- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd gaspistool, van het merk Retay, model 17, kaliber 9x17 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en

- bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een patroon, kaliber 9x17 mm en twee hulzen, kaliber 9x17 mm, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straf en maatregel

8.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM-maatregel) zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

Primair heeft de raadsman, gelet op de verzochte vrijspraken voor een deel van de tenlastegelegde feiten, bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De raadsman heeft verzocht om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te koppelen.

De raadsman heeft subsidiair verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke GVM-maatregel op te leggen.

Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren of een onvoorwaardelijke GVM-maatregel wordt opgelegd.

Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de door verdachte ter terechtzitting benoemde persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij geen vol opzet heeft gehad op de ten laste gelegde feiten. Ook heeft de raadsman verzocht om de ten laste gelegde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Tenslotte heeft de raadsman de rechtbank gevraagd om in strafmatigende zin rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, het ontbreken van delictspecifieke recidive en het feit dat bij het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel er geen voorwaardelijke invrijheidstelling kan plaatsvinden.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

De aard en ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op meerdere personen en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De aanleiding voor het geweld was futiel. Het geschil begon nadat de beveiliging van Club AIR verdachte liet weten dat hij niet met een drankje in zijn hand de club mocht verlaten. Verdachte heeft zich buiten Club AIR provocerend opgesteld jegens de beveiligers en is op enig moment een vuurwapen gaan halen. Met dat vuurwapen heeft hij in de richting van de beveiliger ( [slachtoffer 1] ) en het aanwezige uitgaanspubliek (waaronder [slachtoffer 2] ) geschoten. [slachtoffer 1] en de andere omstanders mogen van geluk spreken dat zij niet dodelijk zijn geraakt. Wel heeft één persoon, [slachtoffer 2] , als gevolg van het geloste schot een wond op zijn been opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] ondervindt nog steeds de gevolgen hiervan, zo blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Ook [slachtoffer 1] heeft tijdens zijn verhoor verklaard welke gevolgen het incident nog steeds voor hem heeft. Verder brengt een feit als dit, gepleegd op straat, dichtbij een club in aanwezigheid van vele omstanders, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Wat voor iedereen een gezellige avond in Club AIR had moeten zijn, eindigde voor veel omstanders in een panieksituatie. Op de camerabeelden is ook te zien dat de omstanders, direct na het horen van de schoten, zeer angstig reageren en de club inrennen. Bovendien vormt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, zoals in dit geval ook is gebleken.

De persoon van de verdachte

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte van 19 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld, onder andere voor mishandeling en wederspannigheid.

Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 14 juni 2024, opgemaakt door [naam 2] , psychiater, en de Pro Justitia rapportage van 12 juni 2024, opgemaakt door [naam 3] , GZ-psycholoog. Beide deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafde verstandelijke vermogens. Volgens hen was er sprake van doorwerking van deze stoornissen op het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psychiater rapporteert dat uit de onderzoeksgesprekken met verdachte blijkt dat hij zijn eigen aandeel externaliseert en minimaliseert en dat hij weinig verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen keuzes en handelen. Ook de psycholoog geeft aan dat verdachte bagatelliseert en externaliseert. Beide deskundigen schatten het recidiverisico op geweldsfeiten in als matig tot hoog. Tevens rapporteren zij dat een GVM-maatregel meer mogelijkheden kan bieden voor een langdurig toezicht en verdachte als extra stok achter de deur kan steunen in zijn motivatie om zijn leven een positieve wending te geven. De deskundigen adviseren om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies van deskundigen over en volgt het advies dat het bewezenverklaarde in verminderde mate kan worden toegerekend aan verdachte.

Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 juni 2024, opgemaakt door [naam 4] . Daarin wordt gerapporteerd dat verdachte zich redelijk aan de afspraken in het kader van het reclasseringstoezicht houdt, maar dat hij niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. Er dient om die reden rekening gehouden te worden met een kans op het onttrekken aan eventueel op te leggen voorwaarden. Desalniettemin adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De raadsman heeft tijdens zijn pleidooi op de terechtzitting van 11 juli 2024 namens verdachte aangegeven dat verdachte bereid is mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.

De straf

Gelet op al het voorgaande en rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen andere straf passend is dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Wel zal aan verdachte een lagere gevangenisstraf worden opgelegd dan wat de officier van justitie heeft gevorderd. De reden daarvoor is gelegen in de conclusies van de Pro Justitia Rapportages, op grond waarvan de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Ook de jonge leeftijd van verdachte wordt daarbij meegewogen.

De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit de rapportages betreffende verdachte blijkt immers dat hij niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling, zodat de kans bestaat dat hij zich zal onttrekken aan de voorwaarden.

Alles overwegend wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De GVM-maatregel

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. De ernst van het feit en de schatting op het recidiveriscio van de deskundigen op geweldsfeiten baren de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is van oordeel dat het uit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een GVM-maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat verdachte – wanneer na afloop van detentie tot tenuitvoerlegging wordt beslist – zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.

De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor poging tot doodslag, oftewel wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 38z, eerste lid aanhef en onder b, Sr). Aan de maatregel ligt voorts een recent en onderbouwd reclasseringsadvies ten grondslag. De beoordeling van de voorwaarden van de maatregel zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

9 Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen zoals vermeld in bijlage III in beslag genomen.

De rechtbank zal deze voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Het vuurwapen en de bijbehorende munitie zijn immers voorwerpen met betrekking tot welke de ten laste gelegde feiten zijn begaan en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10 De vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert een bedrag van €60.295,89, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Dit bedrag bestaat uit €50.295,89 aan materiële schade en €10.000,00 aan immateriële schade, als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde. Tevens vordert de benadeelde partij toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

10.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

10.2

Het standpunt van de verdediging

Gelet op het primaire standpunt van de verdediging dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2, primair en subsidiair, tenlastegelegde heeft de raadsman primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.

De raadsman heeft subsidiair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze onvoldoende onderbouwd is.

Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering aanzienlijk te matigen.

10.3

Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft gesteld dat hij gedurende de door hem genoemde periode niet in staat is geweest om te werken en dat hij ook nu nog enige tijd nodig heeft om weer volledig op krachten en op zijn gebruikelijke arbeidsintensiviteit te komen. Echter heeft hij dit nauwelijks met stukken onderbouwd. Een letselverklaring ontbreekt. De politie ter plaatse maakte slechts melding van een snee van ongeveer een halve centimeter en een kleine druppel bloed. Aan de hand van de stukken kan weliswaar worden vastgesteld dat hij van 8 november 2023 tot en met 17 januari 2024 in behandeling is geweest bij een psycholoog, maar niet dat de daaraan ten grondslag liggende psychische klachten hem toen en sindsdien daadwerkelijk hebben verhinderd om zijn werkzaamheden weer op te pakken. De met zijn klachten gepaard gaande inkomensverliezen, waarvan de hoogte aan de hand van de overgelegde stukken bovendien evenmin vast te stellen is, zijn dan ook onvoldoende onderbouwd.

Gelet hierop zal de rechtbank ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij vertoont symptomen van een posttraumatische stressstoornis en heeft daarnaast last van somberheid, waarvoor hij twee maanden in behandeling is geweest bij een psycholoog. De benadeelde partij ervaart voortdurend angst, stress en hypervigilantie als gevolg van de traumatische ervaring. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Gelet op de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevorderde vergoeding van €10.000,00niet proportioneel. De rechtbank ziet aanleiding tot matiging daarvan en acht een vergoeding van €3.000,00 billijk. De vordering zal daarom gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van €3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 18 september 2023). De overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen.

Veroordeling in de kosten

Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van €3.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 september 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op maximaal 40 dagen.

De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met parketnummer 13/022970-22 en 13/314243-21 (gevoegd ter terechtzitting), betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 september 2022 van de meervoudige strafkamer, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de poeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.

Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.

De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

12 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:

poging tot doodslag;

ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd;

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:

de eendaadse samenloop van:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers 13/022970-22 en 13/314243-21 (gevoegd ter terechtzitting):

Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de in de zaken met parketnummers 13/022970-22 en 13/314243-21 (gevoegd ter terechtzitting) opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.

Vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van 3.000,00 euro (drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.

Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de materiële vordering niet-ontvankelijk is.

Wijst het overige deel van de immateriële vordering af.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel:

Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van €3.000,00 euro (drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 40 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:

nr. 1 - 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2023211389-6396676, zwart, vuurwapen);

nr. 2 - 1 STK Huls (Omschrijving: PL1300-2023211389-G6396700, S&B);

nr. 3 - 1 STK projectiel (Omschrijving: PL1300-2023211389-G6396700);

nr. 4 - 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023211389-G6396700, S7B);

nr. 5 - 1 STK Huls (Omschrijving: ›PL1300-2023211389-G6396707, S&B).

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.M. van Dijk, voorzitter,

mrs. M.T.C. de Vries en M. Wiltjer rechters,

in tegenwoordigheid van mr. T. Alexeas, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2024.

1 Hoge Raad 20 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:943; Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1411 en Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:122.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.