op de vordering van 6 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).1
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 mei 2024 door het Amtsgericht Aachen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 juli 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Bien, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. L. Schyns, beiden advocaat in Maastricht.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een pre-trial detention order van het Amtsgericht Aachen van 17 mei 2024, file reference 520 Gs 168/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.2
4 Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 26, te weten:
handel in gestolen voertuigen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie te Aachen heeft op 20 juni 2024 de volgende garantie gegeven:
In the German version, the guarantee is given for „the persecuted", who are described earlier in the letter as (…) and [opgeëiste persoon].
For clarification, I hereby issue the following statement again for all these persons:
Please be assured that, in the event of a legally binding judgement in the Federal Republic of Germany, these persons will be returned to the Netherlands for further enforcement on the basis of Council Framework Decision 2008/909/JBZ of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union (Official Journal L 327 of 05/12/2008, page 27).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren.3
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
- de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens zelf de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de handelingen die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd volledig op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De connectie met Duitsland is zo beperkt dat die een overlevering niet rechtvaardigt.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.
7 Aanhoudingsverzoek
De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden, zodat de opgeëiste persoon in de gelegenheid kan worden gesteld om een Duitse advocaat te zoeken en op die manier het EAB in te laten trekken.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. Er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen waaruit de rechtbank kan afleiden dat de Duitse autoriteiten overwegen om het EAB in te trekken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak aan te houden.
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Amtsgericht Aachen (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.