Inleiding
1.1.
Met de besluiten van 19 juli 2021, 30 november 2021 en 30 november 2021 (de primaire besluiten 1, 2 en 3) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres herbeoordeeld in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.2.
Met het besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht geen compensatie en/of tegemoetkoming heeft toegekend voor de jaren 2006 tot en met 2008.
Compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid van het systeem
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij voor de jaren 2006 tot en met 2008 recht heeft op een compensatie in het kader van de Wht. Verweerder zou namelijk vooringenomen hebben gehandeld waardoor eiseres financiële problemen en gezondheidsklachten heeft gekregen.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem (a) sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of (b) sprake is geweest van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat voor de jaren 2006 tot en met 2008 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel. De neerwaartse bijstellingen van de kinderopvangtoeslag zijn het gevolg van wijzigingen in het toetsingsinkomen of de afgenomen opvanguren en zijn derhalve navolgbaar.
Tegemoetkoming opzet/grove schuld
9. Ook stelt eiseres voor de jaren 2006 tot en met 2008 recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van opzet/grove schuld, omdat zij voor deze jaren een betalingsregeling zou hebben aangevraagd die ten onrechte is geweigerd door verweerder.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2.6, eerste lid, van de Wht kent verweerder aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een opzet/grove schuld tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Awir1, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
11. Ten aanzien van de betalingsregelingen die door eiseres zouden zijn aangevraagd voor deze jaren heeft eiseres dit niet met enig bewijs onderbouwd. Verweerder heeft deze aangevraagde betalingsregelingen ook niet terug kunnen vinden. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat zij in de jaren 2006 tot en met 2008 betalingsregelingen zou hebben aangevraagd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd een tegemoetkoming op grond van opzet/grove schuld toe te kennen voor deze jaren.
Het door verweerder verrichte onderzoek
12. Tot slot stelt eiseres dat verweerder het onderzoek naar de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag onjuist heeft verricht. In een overzicht dat door verweerder is opgesteld worden namelijk betalingen aan kinderopvanginstelling [opvang] genoemd, terwijl eiseres hier nooit opvang heeft afgenomen. Opvang werd altijd afgenomen bij Partou.
13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder het onderzoek onjuist zou hebben verricht. Zoals de gemachtigden van verweerder op de zitting hebben uitgelegd, is door een technische fout de naam van [opvang] in het overzicht van betalingen opgenomen in plaats van Partou. Dat sprake is van een verschrijving blijkt uit het feit dat het rekeningnummer waarop de betaling is gedaan, hetzelfde rekeningnummer is als dat van Partou. De gemachtigden van verweerder hebben verzekerd dat van fraude of een betaling aan een verkeerde kinderopvanginstelling geen sprake is. De rechtbank ziet geen reden om deze uiteenzetting voor onjuist aan te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.