Inleiding
1.1.
Verweerder heeft op 9 september 2024 aan verzoeker een dealerverblijfsverbod opgelegd met ingang van 14 september 2024 tot en met 13 december 2024 voor het dealeroverlastgebied DOG (het bestreden besluit).
1.2.
Op 12 september 2024 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat het dealerverblijfsverbod wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Op 24 september 2024 heeft verzoeker het verzoek aangevuld met gronden.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker stelt dat verweerder onterecht heeft aangenomen dat hij zich op
13 augustus 2024 aan de weg heeft opgehouden om verdovende middelen en/of daarop gelijkende waar te verkopen of te koop aan te bieden. Volgens verzoeker berust de constatering ter plaatse door de politieagent op een misverstand. Op 13 augustus 2024 bevond verzoeker zich op de [plaats] om in zijn eentje een biertje te gaan drinken en stond hij op enig moment stil omdat hij last had van zijn benen, althans pijn ervoer door zijn gezondheidstoestand. Indien hij zich op de bewuste dag met drugsdeal bezighield dan lag het vanzelfsprekend in de rede dat bij hem verdovende middelen zouden zijn aangetroffen of diverse coupures contant geld. Dit was niet het geval.
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Naar vaste rechtspraak mag verweerder in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekende bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Als die bevindingen worden betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en de inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zulke twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.1 Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd waarom de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage niet juist zijn. Alleen de stelling van verzoeker dat sprake is van een misverstand is geen grond om aan de bevindingen van de politieagent te twijfelen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage.
5. Voor de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Verzoeker voert aan dat hij vaak in Zaandam moet zijn om op zijn kleinkinderen te passen. Het dealerverblijfsverbod heeft tot gevolg dat verzoeker noch met de trein, welk het centrum aandoet, noch met de auto, omdat hij de IJtunnel dient te nemen, op een efficiƫnte wijze naar Zaandam kan reizen. De voorzieningenrechter overweegt dat het inherent is aan een gebiedsverbod dat het hinder oplevert voor degene aan wie het verbod is opgelegd. Maar verzoeker kan ook via een ander station met de trein, of via een andere route met de auto, naar Zaandam reizen. Verder heeft verzoeker onvoldoende (met stukken) onderbouwd waarom hij in het dealeroverlastgebied moet zijn.
6. Daarnaast heeft verweerder op zitting toegelicht dat op verzoek van degene aan wie het dealerverblijfsverbod is opgelegd een corridor kan worden verleend indien dat nodig is. De corridor ziet op een vastgestelde route, waarvan gedurende bepaalde tijden gebruik zou kunnen worden gemaakt om van en naar de plaats te gaan waar iemand die een verblijfsverbod opgelegd heeft gekregen, moet zijn. Deze mogelijkheid blijkt uit het primaire besluit en is tijdens de bezwaarprocedure herhaald. Verzoeker heeft hiertoe echter geen verzoek gedaan. Ook heeft hij niet toegelicht op welke manier hij concreet is benadeeld. Verzoeker heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het opgelegde gebiedsverbod voor hem onevenredig nadelig uitpakt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat in dit geval het belang van verweerder bij het herstel van de openbare orde zwaarder weegt dan het individuele belang van verzoeker om zich ongehinderd te kunnen verplaatsen in het betreffende dealeroverlastgebied.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 oktober 2024.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: