3.1
Inleiding
3.1.1
De volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt bij de beantwoording van de bewijsvraag.
3.1.2
In de ochtend van 28 maart 2024 gaat de politie af op een melding van een geweldsincident in het Oosterpark in Amsterdam. Ter plaatse treffen de verbalisanten op de grond een ernstig gewonde man aan, genaamd [slachtoffer] . Zijn gezicht is bebloed en opgezwollen. Het lukt de verbalisanten niet om contact met hem te maken omdat hij alleen kon brabbelen. Staand naast [slachtoffer] treffen de verbalisanten verdachte aan. Zijn rechterschoen zit onder het bloed.
3.1.3
Een getuige, genaamd [getuige] , heeft een deel van het incident op video vastgelegd met behulp van zijn telefoon. Op de video is onder andere te zien dat verdachte met zijn voet vol op de zijkant van het hoofd stampt van [slachtoffer] , die op dat moment bewegingsloos op de grond ligt.
3.2
Ingenomen standpunten en de voorliggende rechtsvragen
3.2.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde. De raadsman heeft verweer gevoerd overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota en enkele mondelinge aanvullingen daarop.
3.2.2
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld welke feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld omtrent het incident op 28 maart 2024 en, meer in het bijzonder, welke handelingen aan verdachte toegeschreven kunnen worden. Vervolgens is het de vraag of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag dan wel een (poging tot) zware mishandeling.
3.2.3
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces, staat los van de bewezenverklaring en zal daarom verderop in dit vonnis besproken worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vast te stellen gedragingen van verdachte
3.3.1
Op grond van het dossier en meer in het bijzonder de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en [slachtoffer] zijn op een zeker moment met elkaar in conflict geraakt. De precieze aanleiding van dit conflict is niet duidelijk geworden, nu het dossier daarover wisselende en tegenstrijdige verklaringen bevat. Wat wel vaststaat is dat [slachtoffer] op enig moment op de grond terechtgekomen is. Getuige [getuige] verklaart dat hij gezien heeft dat verdachte, vanaf het moment dat [slachtoffer] op de grond terecht was gekomen, minimaal zes à zeven keer met volle kracht op [slachtoffer] heeft ingetrapt. Bij elk van deze trappen hoorde [getuige] een ‘enorm hard geluid, alsof je met een knuppel tegen een bal aanslaat’. Vervolgens heeft [getuige] zijn telefoon gepakt en is hij begonnen met het opnemen van een video.
3.3.2
De rechtbank stelt ten aanzien van de zes à zeven trappen waarover [getuige] verklaart vast dat ten minste één van deze trappen het hoofd van [slachtoffer] geraakt moet hebben. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Aan het begin van de door [getuige] gemaakte video, nog vóór de daarop zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] , is enkel op en rondom het hoofd van de op de grond liggende [slachtoffer] bloed te zien. Daarnaast is ook op één van de schoenen van verdachte al vóór de op de video zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] bloed te zien. Dit bloed kan naar het oordeel van de rechtbank niet op een andere manier op de schoen van verdachte en rondom het gezicht van [slachtoffer] terechtgekomen zijn dan door middel van ten minste één aan de op de video zichtbare stamp voorafgaande schop tegen het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de vaststelling op basis van de medische stukken dat er enkel op het hoofd/in het gezicht van [slachtoffer] sprake was van een bloedende wond. Ook van enige verwonding bij verdachte is niet gebleken. Het bloed kan dus enkel van het hoofd/het gezicht van [slachtoffer] vandaan zijn gekomen.
3.3.3
Op de door getuige [getuige] gemaakte video is verder te zien dat [slachtoffer] bewegingsloos op de grond ligt. Naast hem staat verdachte. Gedurende de totale duur van de video is bij [slachtoffer] geen beweging zichtbaar. Op een gegeven moment is te zien dat verdachte zijn voet optilt en met kracht op het hoofd van [slachtoffer] stampt. Het hoofd van [slachtoffer] wordt door de kracht van de stamp iets verplaatst, maar hij blijft bewegingsloos op de grond liggen. Verdachte heeft bekend deze stamp op het hoofd van [slachtoffer] te hebben uitgedeeld. Na de stamp is te horen dat verdachte onder andere zegt ‘Ik maak je dood!’.
3.3.4
Na de op de video vastgelegde stamp op het hoofd van [slachtoffer] is [getuige] blijkens zijn verklaring gestopt met filmen om het alarmnummer te bellen. Terwijl [getuige] op de politie aan het wachten was zag hij dat verdachte nog twee à drie keer met volle kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] trapte.
3.3.5
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere keren met kracht tegen het lichaam van [slachtoffer] aan heeft getrapt. Ten minste drie van die trappen hebben het hoofd van [slachtoffer] geraakt: één trap voorafgaand aan de door getuige [getuige] opgenomen video en ten minste twee trappen na het stoppen van de opname. Daarmee heeft verdachte, inclusief de op de video zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] , op zijn minst vier keer met zijn schoen en met kracht het hoofd van [slachtoffer] geraakt.
Betrouwbaarheid van getuige [getuige]
3.3.6
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de verklaring van getuige [getuige] als twijfelachtig dan wel onbetrouwbaar moet worden gezien, gelet op het feit dat [getuige] met zijn 63 jaar1 op leeftijd is en potentieel lijdt aan een zichtafwijking. De raadsman heeft in dit kader ook aangevoerd dat het incident niet goed waarneembaar kan zijn geweest, nu het op dat moment grijs, bewolkt en – gelet op het tijdstip – schermerachtig weer was.
3.3.7
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van getuige [getuige] , die direct na het incident als getuige gehoord is, betrouwbaar. [getuige] , die als toevallige voorbijganger zijn hond aan het uitlaten was, is zelfs de enige getuige in het dossier die als geheel objectief gezien kan worden. Voor de overige getuigen geldt dat ze allemaal op de een of andere manier een link hebben met verdachte en/of met [slachtoffer] . De rechtbank ziet voorts geen enkele reden om te twijfelen aan de kwaliteit van het zicht van getuige [getuige] . De opmerking van de raadsman dat [getuige] gezien zijn leeftijd mogelijk lijdt aan een zichtafwijking is geenszins onderbouwd. Dat het incident niet goed waarneembaar zou zijn door het grijze, bewolkte en schemerachtige weer wordt daarnaast weersproken door de video die getuige [getuige] heeft gemaakt. Op basis die video stelt de rechtbank vast dat het zicht op het moment van het incident zeer helder was.
Is er sprake van een poging tot doodslag?
3.3.8
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] en daarmee of het vastgestelde feitencomplex een poging tot doodslag oplevert. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. Er moet een aanmerkelijke kans hebben bestaan dat [slachtoffer] als gevolg van de handeling van verdachte zou overlijden. Daarnaast moet verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
3.3.9
De ruim beschikbare rechtspraak van de Hoge Raad laat weinig twijfel bestaan dat het met geschoeide voet meermalen met kracht tegen het hoofd schoppen een handeling is waarbij naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat, dat de persoon tegen wiens hoofd wordt geschopt, daardoor het leven laat. Daar komt in dit geval bij dat blijkens het in het dossier aanwezige forensisch medisch onderzoek, waarvan de relevante inhoud is opgenomen in bijlage II, de ten minste drie trappen en de stamp van verdachte tegen/op het hoofd van [slachtoffer] aanzienlijk letsel ten gevolg hebben gehad. Bij [slachtoffer] zijn een hersenkneuzing, meerdere onderhuidse bloeduitstortingen en botbreuken in het aangezicht en een verwonding boven de rechterwenkbrauw vastgesteld. Het letsel is blijkens de rapportage te verklaren door stomp uitwendige krachtsinwerkingen op het hoofd. De schoppen en de stamp van verdachte tegen/op het hoofd van [slachtoffer] kunnen als dergelijke stomp uitwendige krachtsinwerkingen aangemerkt worden. Op basis van het aanzienlijke letsel in het gezicht/aan het hoofd van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte met veel kracht tegen en op het hoofd van [slachtoffer] getrapt en gestampt moet hebben.
3.3.10
In het forensisch medisch onderzoek is het een en ander opgemerkt over de gevaarsetting die hoort bij stomp geweld op het hoofd. In algemene zin wordt gesteld dat trappen doorgaans meer kracht genereert dan slaan, vooral wanneer deze trappen met kracht uitgevoerd worden. Stomp geweld door middel van trappen tegen/op het hoofd heeft de potentie om een levensbedreigende situatie te veroorzaken. Hierbij speelt naast de kracht van de trappen onder andere ook de ondergrond waarop het slachtoffer zich bevindt een rol. Als het slachtoffer met zijn hoofd op een harde ondergrond ligt verhoogt dit het risico op ernstige schade omdat er minder energie wordt geabsorbeerd door beweging van het hoofd. Ook de mate waarin het slachtoffer in staat is zichzelf te verdedigen speelt een rol. Wanneer iemand (bijvoorbeeld door bewusteloosheid) niet in staat is zichzelf te verdedigen, vergroot dit de kans op dodelijk letsel.
3.3.11
In het onderhavige geval geldt dat verdachte meermalen (ten minste vier keer) met veel kracht tegen en op het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt en gestampt. [slachtoffer] lag tijdens in elk geval de laatste trappen weerloos en bewegingloos op de grond en was derhalve niet in staat zich tegen het geweld van verdachte te verdedigen. Zijn hoofd lag blijkens de video daarnaast op een harde, vaste ondergrond zodat de door de trappen/de stamp gegenereerde energie niet door beweging van het hoofd kon worden geabsorbeerd.
3.3.12
Het bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van het geweld dat verdachte met kracht op hem uitoefende.
3.3.13
Het uitgeoefende geweld is naar de hiervoor geschetste uiterlijke verschijningsvorm (het op zijn minst vier keer en met kracht op/tegen het hoofd trappen en stampen van een weerloos slachtoffer dat zich op een harde ondergrond bevindt en het daarbij roepen ‘Ik maak je dood’) zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Met andere woorden: verdachte heeft met zijn handelen het risico dat [slachtoffer] zou komen te overlijden op de koop toegenomen. Daarmee is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
3.3.14
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een poging tot doodslag.