8 Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert (door tussenkomst van zijn gemachtigde advocaat, mr. E.P.H. van Esser) € 664,19 aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade en immateriële schade is toegebracht.
De raadsvrouw van verdachte heeft de echtheid van het Ralph Lauren poloshirt waarvoor een bedrag van € 179,- is gevorderd betwist. Mr. Van Esser heeft de echtheid van het poloshirt niet aangetoond en daarmee de waarde van het gevorderde bedrag niet onderbouwd. Omdat de rechtbank niet uit kan gaan van een waarde van € 179,- voor het poloshirt zal zij gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank schat de waarde van het poloshirt op een bedrag van € 35,- en wijst dit bedrag toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022. Voor zover de vordering ziet op het resterende bedrag voor het poloshirt zal deze niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het overige deel van de vordering aan vergoeding van materiële schade, te weten een bedrag van € 485,19, is niet betwist en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de immateriële schade te matigen omdat de aangehaalde jurisprudentie niet lijkt op de zaak tegen verdachte.
De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk en zal daarom het gehele bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
9 Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert (door tussenkomst van haar gemachtigde advocaat, mr. E.P.H. van Esser) € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank begrijpt de vordering zo dat de immateriële schade enerzijds ziet op de gevolgen van de mishandeling van [benadeelde partij 2] zelf en anderzijds ziet op de gevolgen van het door [benadeelde partij 2] waarnemen van het steekincident waarbij [benadeelde partij 1] in zijn borst is gestoken. De rechtbank merkt dit laatste deel van de vordering aan als een vordering tot vergoeding van shockschade.
Uitgangspunt in de wet is dat alleen de partij die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Onder omstandigheden kan echter iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Dat tussen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] sprake was van een nauwe relatie, is door [benadeelde partij 2] niet gesteld. Uit het dossier blijkt slechts dat zij elkaars ex-partners zijn. [benadeelde partij 2] is weliswaar direct getuige geweest van het neersteken van [benadeelde partij 1] , maar de rechtbank vindt deze omstandigheid onvoldoende zwaarwegend om bij gebreke aan een gebleken nauwe relatie aan te nemen dat door het neersteken van [benadeelde partij 1] sprake is van onrechtmatig handelen jegens haar .
Van onrechtmatig handelen jegens [benadeelde partij 2] is wel sprake door de mishandeling van haarzelf. De rechtbank stelt vast dat haar hierdoor rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om deze schade vast te stellen. De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank acht een vergoeding van € 300,- redelijk en billijk en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling;
mishandeling, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 132 (honderdtweeëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verbindt aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren.
Tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland wanneer hij hiervoor wordt opgeroepen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door het Just-team van Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling loopt reeds. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de slachtoffers in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zijn medewerking verleent aan het verkrijgen van andere huisvesting.
Verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 520,19 (vijfhonderdtwintig euro en negentien cent) aan vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 6.000,- (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 6.520,19 (zesduizend vijfhonderdtwintig euro en negentien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] .
Veroordeeld verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 300,- (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en S. Houtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2024.