Inleiding
1.1.
Verweerder heeft op 28 oktober 2024 aan verzoeker een verblijfsverbod opgelegd met ingang van 2 november 2024 tot en met 1 december 2024 voor het overlastgebied Amsterdam Centrum omdat verzoeker in de periode van een jaar tweemaal de APV1 heeft overtreden.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen op 5 november 2024 bezwaar gemaakt. Hij heeft op diezelfde dag de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat het verblijfsverbod wordt geschorst.
1.3.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op dat verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij het niet eens is met het besluit tot het opleggen van een verblijfsverbod van een maand. De situaties die hebben geleid tot de twee 24-uursverboden en dus ook dit besluit waren anders dan de politie doet voorkomen. Het besluit is verder in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit genomen. Ook is dit niet zorgvuldig genomen. De vrees van verweerder dat hij opnieuw verstorend gedrag zal vertonen is niet gerechtvaardigd. Als gevolg van het besluit wordt zijn bewegingsvrijheid beperkt, terwijl hij zich vrij wil kunnen verplaatsen. Verzoeker woont namelijk in stadsdeel Zuidoost, maar hij is liever in het centrum. Hij vindt het daar veiliger omdat in Zuidoost diverse geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. Verzoeker heeft ook vrienden en kennissen wonen in het gebied waar hij nu niet mag komen. Die willen ook niet naar Zuidoost komen. Verzoeker voelt zich nu geïsoleerd en wil daarom met spoed een voorziening.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Voordat de voorzieningenrechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, moet zij eerst beoordelen of daar sprake van is.
5. De voorzieningenrechter is – met verweerder – van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde redenen geen blijk geven van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker zich weer graag vrij wil bewegen in het centrum. Niet is echter gebleken van zulke dringende concrete omstandigheden dat het belemmeren van de toegang tot het centrum tot 2 december aanstaande bij verzoeker tot onomkeerbare schade zal lijden. Verzoeker woont of werkt namelijk niet in het centrum en hoeft daar ook niet te zijn om noodzakelijke zorg te krijgen. Als verzoeker echt in het gebied moet zijn kan hij verweerder ook nog vragen om een (tijdelijke) corridor. Wanneer in de bodemzaak blijkt dat het verbod ten onrechte is opgelegd, kan verzoeker nog verweerder vragen om vergoeding van eventuele schade.
6. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat er nog aanleiding kan bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar indien het besluit evident onrechtmatig is. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat daar sprake van is.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: