7 De beoordeling in de hoofdzaak
7.1.
[eiser in conventie] vordert een verklaring voor recht dat de trap ondeugdelijk is en € 61.139,35 schadevergoeding. Daarnaast vordert hij dat [gedaagde in conventie] wordt veroordeeld verdere schade ook te vergoeden. Voor het bepalen van de hoogte van die overige schade zou de zaak naar een aparte procedure moeten worden verwezen.
7.2.
De rechtbank moet dus beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een schadevergoeding. Op grond van artikel 6:74 BW is daarvoor in dit geval vereist dat er sprake is van I) een tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, II) verzuim aan de zijde van [gedaagde in conventie] en III) schade van [eiser in conventie] veroorzaakt door de tekortkoming. Omdat [eiser in conventie] de schadevergoeding vordert, moet hij feiten en omstandigheden aandragen en onderbouwen waaruit blijkt dat aan deze vereisten is voldaan.
7.3.
Volgens [eiser in conventie] leveren de punten op de lijst van 5 april 2022 gebreken en daarmee tekortkomingen op in de nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. Het gaat om de volgende 9 punten:
-
Leuningen niet strak c.q. recht
-
Leuningen schroeven ontbreken
-
Leuningschotels staan open
-
Glaspanelen niet in lijn
-
Balusters niet in lijn
-
Traptreden te dun
-
Verbinding trapbomen aan tramboomstaanders
-
Ongelijke optreden
-
Trapbomen niet recht/schuin en rond
Ter onderbouwing van het bestaan van deze punten heeft [eiser in conventie] verwezen naar het CED rapport van 24 oktober 2023.
7.4.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] voldoende heeft onderbouwd dat er meerdere gebreken aan de trap kleven. De vastgestelde gebreken vinden onderbouwing in het CED rapport van 24 oktober 2023. Ondanks dat het onderzoek van CED twee jaar na het uitvoeren van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank er gelet op de aard van de gebreken vanuit dat deze zijn ontstaan bij het maken van de trap. Er zijn geen aanknopingspunten dat de gebreken door andere oorzaken zouden zijn ontstaan. Gezamenlijk leveren deze gebreken een tekortkoming in de nakoming op. De rechtbank licht hierna per punt van genoemde lijst toe of er al dan niet sprake is van een gebrek.
Punt 1: Leuningen niet strak c.q. recht en punt 5: Balusters niet in lijn
7.5.
Volgens [eiser in conventie] zijn de leuningen niet strak, buigen ze uit en/of staan ze bol of hol. Er zijn afwijkingen geconstateerd tot circa 15 mm. Verder staan de balusters niet in een rechte lijn. Verschillende bouten waarmee balusters aan traptreden zijn bevestigd zijn scheef ingeboord, waardoor de constructieve siermoer scheef op de voetplaat rust.
[gedaagde in conventie] betwist deze feitelijk constateringen niet, maar voert aan dat geen sprake is van een gebrek, omdat de afwijkingen binnen de toegestane marges en bovendien niet zichtbaar zijn.
7.6.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] voldoende heeft onderbouwd dat op dit punt sprake is van een gebrek. In het CED rapport staat dat zowel de linker- als de rechter balusters en leuningen enkele centimeters naar rechts uit het lood staan. Dat zou komen door het feit dat de trapbomen krom zijn. Hierdoor is de hele trap feitelijk getordeerd en kwamen de balusters en leuningen scheef te staan. [gedaagde in conventie] heeft erkend dat het de bedoeling is dat de trapbomen recht zijn. [eiser in conventie] mocht dat dus van het werk verwachten. De stelling dat de afwijking binnen de toegestane marges valt is door [eiser in conventie] betwist en heeft [gedaagde in conventie] niet onderbouwd. De rechtbank gaat daar dus aan voorbij.
Punt 2: Leuningen schroeven ontbreken
7.7.
[eiser in conventie] stelt dat de leuningen met maar één schroef zijn bevestigd aan de leuningschotels. [gedaagde in conventie] betwist dit niet, maar voert aan dat de leuningen goed vast zitten met één schroef en dat dus geen sprake is van een gebrek. Het komt vaker voor dat de leuningen met één schroef vastzitten. Het is niet een probleem als de schroef in de onderste hoek ontbreekt.
7.8.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een gebrek. In het CED rapport staat dat de leuningen op sommige plaatsen niet met schroeven bleken te zijn vastgezet op de balusters. Als oorzaak wordt gegeven dat de schroefgaten prefab zijn aangebracht in de leuningen. Doordat de steunen van de leuning(schotels) vervormd bleken te zijn, bleken de schroeven er niet in te passen. Anders dan [gedaagde in conventie] heeft aangevoerd, mag [eiser in conventie] verwachten dat op de plekken waar een schroef hoort te zitten ook een schroef zit. Als die ontbreekt, is dat een gebrek.
Punt 3: Leuningschotels staan open
7.9.
Het derde punt waar [eiser in conventie] op wijst is dat de leuningen niet volledig dragen op de leuningschotel. De schotels staan als het ware open.
7.10.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] het gebrek op dit punt voldoende heeft onderbouwd met het CED rapport. Daarin wordt voor dit punt dezelfde oorzaak gegeven als bij punt 2. Dit is onvoldoende betwist door [gedaagde in conventie] .
Punt 4: Glaspanelen niet in lijn
7.11.
Het vierde punt is dat de glaspanelen niet geheel evenwijdig met de leuningen zouden lopen. De bovenste glaspanelen staan niet in de lijn van de overige panelen en een aantal panelen zakken uit de klemmen. Er zijn afwijkingen geconstateerd van 4 à 5 mm respectievelijk 12 mm, aldus [eiser in conventie] .
7.12.
[eiser in conventie] heeft het bestaan van dit gebrek voldoende onderbouwd met het CED rapport.
Punt 6: Traptreden te dun
7.13.
Volgens [eiser in conventie] zijn de traptreden te dun; de traptreden zijn 38 mm in plaats van de overeengekomen 45 mm. [gedaagde in conventie] betwist niet dat de traptreden dunner zijn dan initieel afgesproken, maar vindt niet dat dit een gebrek en daarmee een tekortkoming in de nakoming oplevert. [eiser in conventie] is akkoord gegaan met andere treden dan eerder overeengekomen. De kwestie van de dikte is opgelost door de traptreden uit te vullen. [gedaagde in conventie] verwijst in dat verband naar de e-mail van [naam 1] aan [naam 2] van 1 juli 2021.
7.14.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat op dit punt sprake is van een gebrek. Uit genoemde e-mail kan worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen om het verschil in traptreden op te lossen door de treden vanaf de begane grond tot het bordes te demonteren en opnieuw te monteren na uitvullen van de treden. Dat is ook gebeurd. Als [eiser in conventie] nieuwe traptreden wilde was dat het moment geweest om dat aan te geven, de traptreden werden immers gedemonteerd. Door dat niet te doen en te besluiten het op te lossen door de treden uit te vullen en opnieuw te monteren heeft [gedaagde in conventie] mogen begrijpen dat [eiser in conventie] akkoord ging met de traptreden na uitvulling. Er is dus een nieuwe afspraak gemaakt, waar de dunnere traptreden aan voldoen. Er is daarom op dit punt geen gebrek.
Punt 7: Verbinding trapbomen aan tramboomstaanders
7.15.
Het zevende punt is dat de verbindingsbouten waarmee de trapbomen constructief aan de staanders zijn bevestigd deels los of niet vastgedraaid zijn. [gedaagde in conventie] betwist dit punt niet en heeft aangeboden dit op te lossen.
7.16.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] een gebrek op dit punt voldoende heeft onderbouwd.
Punt 8: Ongelijke optreden
7.17.
[eiser in conventie] stelt dat sprake is van ongelijke optreden. De afmeting van de optreden (maat bovenzijde traptrede tot bovenzijde volgende trede) wijken van elkaar af. [gedaagde in conventie] vindt dat ze het optredeprobleem heeft opgelost. De eerste trede mag een andere hoogte hebben dan de rest. De verschillen heeft [gedaagde in conventie] gelijkmatig over de diverse treden weggewerkt. Er is sprake van enig verloop.
7.18.
[eiser in conventie] heeft voldoende onderbouwd dat sprake is van ongelijke optreden en in zoverre een gebrek. Feitelijk bevestigt [gedaagde in conventie] dit ook door te zeggen dat sprake is van verloop.
Punt 9: Trapbomen niet recht/schuin en rond
7.19.
Het laatste punt is dat de trapbomen niet recht zijn. De trapbomen onder de trap staan (gezien in het horizontale vlak) scheef en/of rond onder de trap. De bomen staan niet evenwijdig aan elkaar. Dit is niet betwist door [gedaagde in conventie] .
7.20.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] een gebrek op dit punt, dat ook door CED wordt geconstateerd, voldoende heeft onderbouwd.
Gebreken niet aanvaard, want geen oplevering
7.21.
[gedaagde in conventie] heeft aangevoerd dat op 24 september 2021 een oplevering heeft plaatsgevonden en dat zij niet meer aansprakelijk kan worden gehouden voor de gebreken die toen zijn geaccepteerd. Bij die oplevering is een lijst met punten gemaakt. Alles wat daar niet op staat, heeft [eiser in conventie] dus geaccepteerd. Zij verwijst naar artikel 7:758 lid 3 BW. Daarnaast verwijst zijn naar bepalingen uit de Uniforme administratieve voorwaarden (UAV).
7.22.
[eiser in conventie] betwist dat de UAV van toepassing zijn. [eiser in conventie] betwist verder dat een oplevering heeft plaatsgevonden op 24 september 2021. De werkzaamheden waren namelijk toen nog niet af.
7.23.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde in conventie] , gezien de betwisting door [eiser in conventie] , onvoldoende heeft onderbouwd dat de UAV van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. Die bepalingen laat de rechtbank dus buiten beschouwing. De daarop gegronde vorderingen en verweren wijst de rechtbank af.
7.24.
In artikel 7:758 BW staat dat als de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk (stilzwijgend) aanvaardt, de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.
7.25.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van een oplevering zoals bedoeld in de wet op 24 september 2021. In een e-mail van 23 september 2021 spreekt [naam 2] weliswaar over een geplande oplevering de dag erna, van de gevel en trap, maar ook blijkt uit die e-mail dat de werkzaamheden nog niet af zijn. [naam 2] mailt dat een aantal punten van een eerdere lijst opgelost is, maar nog niet alles. Er staat nog een afspraak en werkzaamheden gepland. Daarmee is het werk dus niet klaar om te worden opgeleverd en heeft de schouw die vervolgens heeft plaatsgevonden niet de status van een oplevering. De daarbij opgemaakte puntenlijst heeft dus niet als gevolg dat [eiser in conventie] alles wat daar niet op staat heeft aanvaard en [gedaagde in conventie] daarvoor niet meer aansprakelijk kan zijn.
Conclusie: gebreken gezamenlijk maken een tekortkoming in de nakoming
7.26.
Alhoewel sommige van de vastgestelde gebreken op zichzelf te klein zijn om een tekortkoming in de nakoming op te leveren, zijn deze gebreken daarvoor gezamenlijk voldoende; met deze hoeveelheid gebreken hoefde [eiser in conventie] geen rekening te houden. [gedaagde in conventie] is dus tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst met betrekking tot de trap.
7.27.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde in conventie] in verzuim is. Daarvoor is in dit geval nodig dat [gedaagde in conventie] de gelegenheid heeft gekregen om de gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen en zij dat niet heeft gedaan.
7.28.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde in conventie] in verzuim is. Bij brief van 2 juni 2022 heeft de gemachtigde van [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] een termijn van veertien dagen gegeven om kenbaar te maken dat zij bereid was voor 7 juli 2022 een lijst met gebreken te herstellen en een termijn tot 7 juli 2022 gegeven om voor dat herstel zorg te dragen. In die lijst komen de hiervoor vastgestelde gebreken voor. [eiser in conventie] heeft zich niet binnen veertien dagen na die brief bereid verklaard de vastgestelde gebreken op te lossen. Ook heeft zij niet voor 7 juli 2022 de gebreken hersteld. Dit betekent dat [gedaagde in conventie] na de termijn vanaf 7 juli 2022 in verzuim is. Dat [gedaagde in conventie] in die periode initiatief heeft genomen tot overleg en later ook overleg heeft plaatsgevonden tussen partijen zuivert dit verzuim van [gedaagde in conventie] niet. Het geven van nadere termijnen tot nakoming aan [gedaagde in conventie] die al in verzuim is, betekent niet dat de [eiser in conventie] haar rechten met betrekking tot het verzuim van [gedaagde in conventie] heeft verwerkt.1
7.29.
Daarmee is de rechtbank toegekomen aan de vraag welke schade [eiser in conventie] heeft geleden door de tekortkoming in de aannemingsovereenkomst.
7.30.
[eiser in conventie] heeft als schadevergoeding voor de herstelkosten primair € 61.139,35 gevorderd zoals geraamd door Groot Partners en subsidiair € 18.920 zoals geraamd door CED. Beide experts zeggen dat de trap volledig gedemonteerd moeten worden. CED is echter geen aannemer. Groot Partners is een architectenbureau en kan beter inschatten wat herstel gaat kosten. Groot Partners heeft ook kosten opgenomen die CED niet heeft opgenomen, bijvoorbeeld voor bouwvoorzieningen, die ook gemaakt moeten worden. Als [gedaagde in conventie] het zelf zou hebben hersteld wordt geen winst in rekening wordt gebracht.
7.31.
[gedaagde in conventie] heeft de begroting van Groot Partners betwist. Groot Partners onderschrijft het rapport van CED, maar komt tot een veel hoger bedrag.
7.32.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] de herstelkosten van € 61.139,35 onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft de verschillen tussen de geraamde kosten door beide experts van haar kant onvoldoende verklaard. Groot Partners onderschrijft in haar begroting de bevindingen van CED en legt vervolgens onvoldoende uit waarom zij tot een aanzienlijk (meer dan 3 x) hoger bedrag komt. De winst en de bouwvoorzieningen zijn daarvoor onvoldoende verklaring. Bovendien blijkt niet uit het rapport van CED dat zij daarbij geen rekening hebben gehouden met winstmarges en of en zo ja in welke mate ze rekening hebben gehouden met bouwvoorzieningen. Uit het rapport van Groot Partners is op te maken dat zij de kosten hebben geraamd voor het plaatsen van een nieuwe trap, waar CED uitgaat van de kosten voor het demontage, herstel en terugplaatsing van de huidige trap. Dat lijkt ook het grootste verschil in de hoogte van de herstelkosten te verklaren. [eiser in conventie] heeft onvoldoende onderbouwd waarom, in afwijking van het rapport van CED, het plaatsen van een nieuwe trap noodzakelijk zou zijn. De rechtbank vindt de begroting van Groot Partners niet méér betrouwbaar of méér deskundig dan die van CED. Omdat [eiser in conventie] onvoldoende heeft uitgelegd waarom zijn schade aan de hand van de hogere begroting van Groot Partners moet worden vastgesteld, sluit de rechtbank voor de herstelkosten aan bij de lagere begroting van CED. Daarbij betrekt de rechtbank de bedragen onder A t/m I van het rapport, met uitzondering van F. Post F ziet op te dunne traptreden die, zoals hiervoor geoordeeld, geen gebrek aan de trap opleveren. De posten J en K zien niet op de trap en komen niet voor toewijzing in aanmerking. Dit betekent dat [eiser in conventie] recht heeft op een schadevergoeding voor herstelkosten van € 11.920.
Geen wettelijke handelsrente, wel wettelijke rente
7.33.
De gevorderde wettelijke handelsrente komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat het hier gaat om een schadevergoeding. De gewone wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd vanaf de datum van dit vonnis.
Verwijzing naar schadestaat
7.34.
[eiser in conventie] vordert ook een verwijzing naar een andere procedure, de schadestaatprocedure, voor de vaststelling van verdere schade die hij heeft geleden of zal lijden. [eiser in conventie] heeft gesteld dat hij schade zal leiden als de trap wordt hersteld. De trap kan dan niet gebruikt worden en daarmee ook een deel van de showroom niet. De huurder van [eiser in conventie] zal daardoor inkomensschade lijden en dit verhalen op [eiser in conventie] .
7.35.
De rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie] hiermee de mogelijkheid van verdere schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, wat genoeg is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure. De vordering van [eiser in conventie] op dit punt wordt toegewezen.
7.36.
De vordering onder I wordt toegewezen in die zin dat de rechtbank voor recht verklaart dat de trap niet conform de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst en ondeugdelijk is. De vordering onder II tot betaling van € 61.139,35 wordt toegewezen voor € 11.920 (inclusief btw) en voor het meerdere afgewezen. Omdat [eiser in conventie] zich in reconventie op verrekening heeft beroepen, wordt dat bedrag verrekend met de toe te wijzen vordering van [gedaagde in conventie] op [eiser in conventie] (zie hierna onder 7.54). Aan de (meer)subsidiaire vorderingen onder III en IV komt de rechtbank niet toe. De verwijzing naar de schadestaatprocedure onder V wordt toegewezen.
De proceskosten in conventie
7.37.
[gedaagde in conventie] wordt als de grotendeels in het ongelijke gestelde partij in conventie in de proceskosten van [eiser in conventie] veroordeeld. Deze kosten worden begroot op
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 1.325,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.866,97
Factuur voor levering en montage van de trap
7.38.
[gedaagde in conventie] vordert ten eerste betaling van de factuur “3e termijn na levering en montage trap”. Het gaat om een bedrag van € 21.175,00 inclusief btw.
7.39.
[eiser in conventie] betwist niet dat hij deze factuur verschuldigd is, maar voert aan dat de factuur nog niet opeisbaar is. Volgens [eiser in conventie] moet eerst een deugdelijke trap worden geleverd en worden gemonteerd voordat deze factuur opeisbaar is. Daar is nog niet aan voldaan. Er heeft geen oplevering plaatsgevonden. Er zijn gebreken en die zijn nog niet hersteld. [gedaagde in conventie] is daarmee in verzuim en omdat [gedaagde in conventie] in verzuim verkeert, kon [eiser in conventie] niet meer in verzuim raken met deze factuur, aldus [eiser in conventie] .
7.40.
Het verweer van [eiser in conventie] slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat zij een facturatieschema zijn overeengekomen waarbij de derde termijn betaald moest worden na levering en montage van de trap. [eiser in conventie] heeft de trap geleverd en gemonteerd, zodat de factuur opeisbaar is geworden en [eiser in conventie] de factuur dient te voldoen. De trap is in 2021 ook in gebruik genomen. Het leveren van de trap is niet hetzelfde als een oplevering zoals hiervoor besproken. Dat de trap gebreken kende, maakt het voorgaande niet anders. [eiser in conventie] moet het gevorderde bedrag van € 21.175 dan ook betalen.
Geen wettelijke handelsrente, wel wettelijke rente
7.41.
[gedaagde in conventie] heeft wettelijke handelsrente over dit bedrag gevorderd, omdat tussen partijen sprake is van een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. [eiser in conventie] heeft dit betwist en aangevoerd dat hij een particulier is en alleen de gewone wettelijke rente kan worden toegewezen.
7.42.
De wettelijke handelsrente is van toepassing op transacties uit handelsovereenkomsten. Een handelsovereenkomst is een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.2 Omdat het Nederlandse wetsartikel een uitwerking is van Europese regels moet de bepaling aan de hand van het Europees recht worden uitgelegd. Volgens Europese rechtspraak moet het gaan om een handelstransactie: een transactie die is aangegaan in de uitoefening van een gestructureerde en duurzame zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit van een onderneming. Bij de beoordeling of sprake is van een handelstransactie moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval.3
7.43.
De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat aan genoemd kader is voldaan. [gedaagde in conventie] is een rechtspersoon, [eiser in conventie] handelde in eigen naam en niet als rechtspersoon. Dat [eiser in conventie] een bedrijfspand verhuurt aan een bedrijf en in dit kader een aanzienlijke investering maakt met de aanneemsom zijn aanwijzingen voor handelen in de uitoefening van een bedrijf. Maar dat het daarbij gaat om een “gestructureerde en duurzame zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit van een onderneming” kan de rechtbank niet vaststellen. [eiser in conventie] moet dus de gewone wettelijke rente over de factuur betalen.
7.44.
De wettelijke rente gaat in vanaf het moment dat [eiser in conventie] met de betaling van de factuur in verzuim is. [gedaagde in conventie] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser in conventie] in verzuim is omdat de betaaltermijn, die als fatale termijn moet worden gezien, is overschreden. De rechtbank oordeelt anders. Een betaaltermijn kán een fatale termijn zijn, als die betaaltermijn tussen partijen overeen is gekomen. Alleen het (eenzijdig) hanteren van een betaaltermijn op de facturen is daarvoor onvoldoende. Dat partijen een betaaltermijn overeen zijn gekomen heeft [gedaagde in conventie] niet gesteld en is de rechtbank uit het dossier niet gebleken. Bij gebrek aan andere aanknopingspunten merkt de rechtbank de brief van 21 juni 2024 van de gemachtigde van [gedaagde in conventie] aan als (eerste) ingebrekestelling. Daarin wordt [eiser in conventie] een termijn van zeven dagen gegeven om alsnog te betalen. Dat heeft [eiser in conventie] niet gedaan dus was hij per 29 juni 2024 in verzuim. Vanaf die datum is hij de wettelijke rente over de factuur verschuldigd.
7.45.
Daarnaast vordert [gedaagde in conventie] betaling van een factuur van € 12.623,74. Dit betreft de factuur voor het meerwerk. [gedaagde in conventie] heeft op 23 september 2021 een meer- en minderwerkoverzicht gestuurd. Het saldo moet [eiser in conventie] betalen, zo zegt [gedaagde in conventie] .
7.46.
[eiser in conventie] vindt niet dat hij deze factuur moet betalen. Volgens [eiser in conventie] heeft [gedaagde in conventie] gezegd dat hij deze factuur zou schrappen. Verder is de factuur onjuist, omdat diverse meerwerkposten helemaal niet van tevoren met [eiser in conventie] zijn besproken en/of door hem zijn geaccordeerd.
7.47.
Uit artikel 7:755 BW volgt dat de aannemer voor extra werk boven op de oorspronkelijke aanneemovereenkomst alleen een verhoging van de prijs kan vorderen als hij de opdrachtgever op tijd heeft gewaarschuwd dat door het extra werk extra kosten voor de opdrachtgever zouden ontstaan. De achtergrond hiervan is dat de aannemer de opdrachtgever op tijd op de financiële consequenties van gewenste extra werkzaamheden moet wijzen, zodat de opdrachtgever eventueel nog van die extra werkzaamheden kan afzien. Als de opdrachtgever de financiële consequenties van de extra werkzaamheden zelf had moeten begrijpen, dan hoeft de aannemer niet te waarschuwen. Omdat [gedaagde in conventie] betaling wil voor het meerwerk moet zij feiten aandragen en onderbouwen waaruit blijkt dat dat [eiser in conventie] opdracht heeft gegeven voor het meerwerk en dat [gedaagde in conventie] hem tijdig heeft gewezen op de prijsverhoging of dat de uitzondering zich hier voordoet.
7.48.
[gedaagde in conventie] heeft ter onderbouwing van haar vordering op dit punt verwezen naar het meer- en minderwerkoverzicht bij de e-mail van 23 september 2021 aan [eiser in conventie] . Deze e-mail van [gedaagde in conventie] zelf zegt niets over of [eiser in conventie] haar opdracht heeft gegeven voor het meerwerk. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat [gedaagde in conventie] hem tijdig heeft gewaarschuwd voor de prijsverhoging. De e-mail is namelijk één dag voor 24 september 2021, de geplande oplevering, verzonden. Het is niet aannemelijk dat [eiser in conventie] op dat moment nog een reële keuze had om van het meerwerk af te zien. Omdat [gedaagde in conventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat aan de hiervoor geschetste eisen voor betaling van meerwerk is voldaan, wordt het gevorderde bedrag van de meerwerkfactuur afgewezen. Of afgesproken zou zijn de factuur te schrappen, wat [gedaagde in conventie] heeft betwist, hoeft gezien deze uitkomst niet meer besproken te worden.
Bevrijding van de verplichting tot nakoming
7.49.
[gedaagde in conventie] stelt dat [eiser in conventie] nakoming heeft afgehouden en dat hij in schuldeisersverzuim verkeert. [gedaagde in conventie] verzoekt de rechtbank om haar in lijn met artikel 6:60 BW te bevrijden van de (eventuele) verplichting om de punten waarover [eiser in conventie] in dit geschil heeft geklaagd te herstellen. Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank heeft namelijk hiervoor beslist dat [gedaagde in conventie] in verzuim is geraakt door de gebreken aan de trap niet te herstellen, ondanks dat hij daartoe in de brief van 2 juni 2022 in de gelegenheid is gesteld (zie hiervoor onder 7.28). Dat [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] heeft afgehouden van nakoming voordat [gedaagde in conventie] in verzuim is geraakt, is niet gebleken. Voor zover [gedaagde in conventie] zijn verzuim daarna heeft willen zuiveren, mocht [eiser in conventie] nakoming weigeren, omdat niet is gebleken dat [gedaagde in conventie] een aanbod heeft gedaan tot nakoming inclusief vergoeding van kosten en schade.4 Er is dus geen sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiser in conventie] .
De buitengerechtelijke incassokosten
7.50.
[gedaagde in conventie] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.192,93. [eiser in conventie] heeft deze kosten niet bestreden. De rechtbank vindt dat [gedaagde in conventie] voldoende heeft onderbouwd dat zij werkzaamheden heeft verricht of laten verrichten om de vordering bij [eiser in conventie] te innen, voordat de procedure bij de rechtbank is gestart. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de daarin genoemde berekeningswijze voor de kosten van dit soort werkzaamheden is van toepassing. De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen voor € 986,75 op basis van het toewijsbare bedrag van € 21.175, dat lager is dan waar [gedaagde in conventie] vanuit is gegaan.
De proceskosten in reconventie
7.51.
[eiser in conventie] is grotendeels in het ongelijk gesteld in reconventie en moet daarom de proceskosten van [gedaagde in conventie] betalen. Deze kosten begroot de rechtbank op
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 786,00 (0,5 × 2 × € 786)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.853,00
In conventie en in reconventie
7.52.
[eiser in conventie] heeft in reconventie een beroep gedaan op verrekening; voor zover hij [gedaagde in conventie] nog een bedrag aan hoofdsom moet betalen, wil hij dit bedrag verrekenen met de vordering in conventie. [gedaagde in conventie] vindt dat de verrekening moet worden afgewezen omdat de gegrondheid ervan niet eenvoudig kan worden vastgesteld.
7.53.
Verrekening kan op grond van artikel 6:127 lid 2 BW als de schuldenaar een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan haar schuld jegens dezelfde wederpartij en zij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
7.54.
De rechtbank kán op grond van 6:136 BW aan een verrekeningsverweer voorbij gaan, maar ziet daarvoor in dit geval geen aanleiding; de gegrondheid van het verweer is, zeker gezien de beoordeling in conventie, voldoende eenvoudig vast te stellen. Aan de hiervoor genoemde eisen wordt in dit geval voldaan, omdat [eiser in conventie] een opeisbare vordering op [gedaagde in conventie] heeft en andersom, uit dezelfde aanneemovereenkomst. De toewijsbare hoofdsommen in conventie en reconventie worden dus verrekend. Omdat het bedrag dat [eiser in conventie] van [gedaagde in conventie] moet ontvangen lager is dan het bedrag dat [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] moet betalen, wordt de toegewezen vordering van [eiser in conventie] op [gedaagde in conventie] helemaal door verrekening voldaan. [eiser in conventie] moet na verrekening nog (€ 21.175 - € 11.920 =) € 9.255 (inclusief btw) betalen aan [eiser in conventie] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 juni 2024.
9 De beslissing
9.1.
verklaart voor recht dat de trap niet conform de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst en ondeugdelijk is,
9.2.
verwijst de vordering voor de gevolgschade door herstel van de trap naar de schadestaat,
9.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten [eiser in conventie] , begroot op € 2.866,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conventie] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
9.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.5.
wijst, na verrekening zoals geoordeeld in 7.54, het meer of anders gevorderde af,
9.6.
veroordeelt [eiser in conventie] tot betaling van € 9.255,00 aan [gedaagde in conventie] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2024,
9.7.
veroordeelt [eiser in conventie] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 986,75,
9.8.
veroordeelt [eiser in conventie] in de proceskosten [gedaagde in conventie] , begroot op € 3.853,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conventie] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
9.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.10.
wijst, na verrekening zoals geoordeeld in 7.54, het meer of anders gevorderde af,
9.11.
wijst het gevorderde af,
9.12.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van [eisende partij] , begroot op € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
9.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.