vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/765151 / KG ZA 25-127 EAM/JD
Vonnis in kort geding van 19 maart 2025
[eiser]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 26 februari 2025,
advocaat mr. L. Roumen te Leidschendam,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.F. Wienen te Almere.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.
2 De feiten
2.1.
Partijen zijn ex echtgenoten. Bij beschikking van 27 november 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystade (samengevat en voor zover hier van belang) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, geoordeeld dat Kroatisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 147 per maand, instructies gegeven over het verstrekken van nadere gegevens betreffende bankrekeningen en alle beslissingen ter zake van de afwikkeling van het huwelijkse vermogen aangehouden.
2.2.
De man is in hoger beroep gekomen van de echtscheidingsbeschikking. Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigd dat Kroatisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, de beschikking van 27 november 2019 (naar de voorzieningenrechter begrijpt heeft het Hof hier 2018 bedoeld) vernietigd voor zover het onderdeel 4.2. betreft, en opnieuw bepaald welke bijdrage in de kosten van het levensonderhoud de man aan de vrouw zal betalen. Verdere beslissingen heeft het hof aangehouden.
Ten aanzien van schenkingen die de vrouw had ontvangen heeft het hof (voor zover hier van belang) het volgende overwogen:
“(…)
5.28. (…) Het hof is van oordeel dat aan de vrouw een vergoedingsrecht toekomt ter zake de bedragen ad € 25.000,- en € 2.000,- omdat zij deze privégelden (onweersproken) heeft aangewend ten behoeve van de gemeenschap. (…)”
2.3.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft het hof de zaak terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere afdoening en beslissing van hetgeen in de tussenbeschikking van 20 oktober 2020 is overwogen en beslist.
2.4.
Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een wijze van verdeling vastgesteld conform rechtsoverwegingen 3.2.20 tot en met 3.2.35 van de beschikking van de rechtbank van 27 november 2018 en rechtsoverweging 5.26 tot en met 5.30 van de beschikking van het Hof van 20 oktober 2020. Verder heeft het Hof (voor zover hier van belang) de vrouw veroordeeld om een bedrag van € 31.900 te betalen aan de man, te verhogen met wettelijke rente vanaf 24 april 2019.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 19 april 2022 van deze rechtbank is de vrouw veroordeeld (kort gezegd en voor zover hier van belang) om mee te werken aan de overdracht van haar eigendomsaandeel in de voormalige echtelijke woning aan de man, onder de voorwaarde dat zij wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid en onder voorwaarde van verdeling van de overwaarde bij helfte.
2.6.
Bij op 27 maart 2024 verzonden vonnis (dit vonnis is in deze procedure niet overgelegd) van deze rechtbank is (samengevat en voor zover hier van belang) de vrouw veroordeeld om elk document te ondertekenen dat benodigd is om de toedeling van haar eigendomsaandeel in de echtelijke woning aan de man mogelijk te maken op straffe van een dwangsom.
2.7.
Op 22 november 2024 heeft de vrouw de notariële akte van levering van de voormalige echtelijke woning ondertekend.
2.8.
Bij exploot van 17 januari 2025 heeft de vrouw de beschikkingen van 16 maart 2022, 20 oktober 2020, en 27 november 2018 laten betekenen aan de man met bevel om een bedrag van € 35.215,77 te betalen, en executiemaatregelen aangezegd indien de man niet binnen twee dagen aan dit betalingsbevel zou voldoen. Het exploot bevat de volgende specificatie van het te betalen bedrag:
2.9.
Bij exploot van 11 februari 2025 heeft de vrouw executoriaal beslag laten leggen op de ING bankrekening van de man voor een som van € 35.709,42, uit krachte van de beschikkingen van 16 maart 2022, 20 oktober 2020, en 27 november 2018. Dit exploot is op 19 februari 2025 aan de man overbetekend.
2.10.
Op 24 februari 2025 heeft de man een bedrag van € 4.108,60 aan de vrouw overgemaakt.
2.11.
Bij brief van 27 februari 2025 heeft de ING de beslagleggende gerechtsdeurwaarder bericht dat het beslag geen doel heeft getroffen en om die reden als vervallen wordt beschouwd.
4 De beoordeling
4.1.
De man heeft een spoedeisend belang bij een uitspraak op zijn vorderingen in dit kort geding omdat het gaat om opheffing van beslag op zijn bankrekening en een verbod om nieuwe beslagen te leggen. Dergelijke beslagen kunnen immers uitermate belastend en beperkend zijn.
4.2.
De vrouw heeft niet weersproken dat het exploot van 19 februari 2025 een verkeerd adres vermeldt. Dit leidt echter niet tot nietigheid, omdat het beslag niet bij dit exploot is gelegd, maar bij exploot van 11 februari 2025 (zie: 2.9). Het exploot van 19 februari 2025 betreft een exploot van ‘overbetekening’. Een gebrek aan het overbetekeningsexploot maakt niet dat het gelegde derdenbeslag nietig is. Het overbetekeningsexploot zelf is evenmin nietig, nu artikel 66 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat dit slechts het geval is voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd door het gebrek onredelijk is benadeeld. Dat is niet het geval omdat - ondanks het vermelden van een verkeerde woonplaats op het exploot - geen misverstand kan bestaan over de identiteit van de man (ECLI:NL:HR:2020:2101). Uit de exploten blijkt duidelijk dat beslag is gelegd op zijn bankrekening, en hij kan zich tegen dit beslag verweren in dit kort geding.
4.3.
Inmiddels is het beslag op de bankrekening van de man vervallen (zie: 2.11). Hij heeft dan ook geen belang meer bij de gevorderde opheffing daarvan. De vorderingen onder punt II en III van het petitum zullen dan ook worden afgewezen. Na de mondelinge behandeling in dit kort geding is geen voorziening getroffen zoals gevorderd onder punt IV van het petitum omdat de man de spoedeisendheid daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Volledigheidshalve zal deze vordering ook in dit vonnis worden afgewezen.
4.4.
De argumenten die de man heeft aangevoerd in het kader van opheffing van het volgens hem onrechtmatig gelegde beslag worden meegewogen bij de beoordeling van het gevorderde verbod om nieuwe beslagen te leggen, en bij de beoordeling van de gevorderde schadevergoeding. Deze argumenten komen hierna aan de orde.
Misbruik van executiebevoegdheid?
4.5.
De man heeft allereerst aangevoerd dat de vrouw met het gelegde beslag misbruik van executiebevoegdheid maakt, omdat zij jarenlang niet heeft meegewerkt aan toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man. Pas op 22 november 2024 heeft zij de akte van toedeling getekend, waarna de man haar uit coulance nog tot 31 januari 2025 de tijd heeft gegeven om de woning te verlaten.
4.6.
Anders dan de man stelt, doet deze achtergrond niet af aan de bevoegdheid van de vrouw om haar vorderingen in het kader van de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap, waarvoor zij een titel heeft, te executeren. De vrouw heeft op 17 januari 2025 (zie 2.8) een betalingsbevel laten betekenen en executiemaatregelen aangezegd. De man heeft niet aan dat bevel voldaan. Daarmee is de bevoegdheid van de vrouw tot executie in beginsel gegeven. Dat de vrouw stilzwijgend zou hebben ingestemd met uitstel van de afhandeling van de overbedelingsvordering blijkt nergens uit. De man wijst op een e-mail van de advocaat van de vrouw van 22 november 2024, waarin staat:
“(…)
Ten aanzien van de andere posten, zoals het vergoedingsrecht etc. ontvang ik graag wel nog uw nadere inhoudelijke reactie. Het zou zonde zijn als ik daarvoor een incassotraject moet starten.
(…)”
De man maakt uit deze e-mail op dat de vrouw expliciet akkoord is gegaan met uitstel van de afhandeling van de overbedelingsvordering, maar dit staat er niet en dit kan ook niet uit de tekst worden afgeleid.
4.7.
Niet is gebleken dat de vrouw haar executiebevoegdheid aanwendt met het enkele doel de man te schaden. Zij heeft belang bij het incasseren van het bedrag waar zij per saldo recht op heeft. Dat zij bij de overhandiging van de sleutels van de woning zou hebben gezegd dat zij deze weer via een openbare veiling zou terugkopen maakt dit niet anders. Dat de man in de toekomst mogelijk een vordering op de vrouw zou hebben op grond van onverschuldigd betaalde partneralimentatie evenmin.
Omvang van het gelegde beslag
4.8.
De man heeft verder aangevoerd dat de tussen partijen gewezen beschikkingen geen titel bieden voor het gelegde beslag. Hierna zal worden ingegaan op specifieke posten die onderdeel uitmaken van de beslagen totaalsom.
4.9.
Tijdens de zitting heeft de vrouw erkend dat zij geen recht heeft op betaling van € 27.000,00 uit hoofde van “schenkingen”, maar op de helft. Partijen zijn het er dan ook over eens dat deze post voor een bedrag van € 13.500,00 teveel is meegerekend bij het op 11 februari 2025 beslagen bedrag. Gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen zal de vrouw zekerheidshalve worden verboden om opnieuw beslag te leggen uit krachte van de beschikking van 16 maart 2022 voor zover het beslagen bedrag de post “schenkingen” omvat en die post een bedrag van € 13.500,00 overstijgt.
Wettelijke rente o.g.v. de beschikking van 16 maart 2022?
4.10.
Bij beschikking van 16 maart 2022 is de vrouw veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 31.900,00 aan de man, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2019 (zie: 2.4). De vrouw is dus in ieder geval de wettelijke rente verschuldigd voor de periode vanaf 24 april 2019 tot aan 16 maart 2022. Voor de periode vanaf 16 maart 2022 geldt het volgende.
4.11.
Bij beschikking van 16 maart 2022 is ook de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. De vrouw beroept zich op verrekening van alle vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben, op grond van deze beschikking.
4.12.
Door verrekening gaan verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid ontstond (artikel 6:127 lid 2 en 6:129 lid 1 Burgerlijk Wetboek).
4.13.
De bevoegdheid tot verrekening van de verbintenissen op grond van de beschikking van 16 maart 2022 ontstond op de datum van die beschikking. De vrouw had immers op dat moment op grond van die beschikking een prestatie te vorderen van de man die beantwoordde aan haar schuld jegens de man, en de vrouw was bevoegd zowel tot betaling van haar schuld als tot het afdwingen van de betaling van haar vordering jegens de man.
4.14.
Niet in geschil is dat de man op grond van de beschikking van 16 maart 2022 per saldo een bedrag verschuldigd is aan de vrouw. Dit betekent dat de schuld van de vrouw jegens de man op grond van de beschikking van 16 maart 2022 met terugwerkende kracht volledig teniet is gegaan. In dit executiegeschil geldt dan ook dat de vrouw na 16 maart 2022 geen wettelijke rente is verschuldigd over de middels verrekening betaalde schadevergoeding van € 31.900,00.
4.15.
Conclusie is dat de vrouw de verschuldigde wettelijke rente voor de periode van 24 april 2019 tot 16 maart 2022 in mindering had moeten brengen op het beslagen totaalbedrag. Nu zij dit niet heeft gedaan zal de vrouw worden verboden om opnieuw beslag te leggen uit krachte van de beschikking van 16 maart 2022, voor zover de door de vrouw verschuldigde wettelijke rente voor de periode van 24 april 2019 tot 16 maart 2022 over een bedrag van € 31.900 (zie: 2.4) niet in mindering is gebracht op de totaalvordering waarvoor de vrouw beslag legt.
Ten onrechte beslag gelegd voor het bedrag van € 3.875,34 aan wettelijke rente
4.16.
Wat betreft het door de vrouw beslagen bedrag van € 3.875,34 uit hoofde van wettelijke rente geldt dat zij niet over een executoriale titel beschikt. De vrouw stelt dat dit niet nodig is, en dat het enkele feit dat de man het bedrag dat hij op grond van de beschikkingen per saldo moest voldoen niet meteen heeft betaald, voldoende is. Dit gaat niet op. Voor een executoriaal beslag is een executoriale titel nodig. De vrouw zal dan ook worden verboden om executiemaatregelen te nemen voor deze vordering, waarvoor zij niet over een titel beschikt.
Ten onrechte niet in mindering gebrachte wettelijke rente man?
4.17.
De man stelt dat bij beschikking van 27 november 2018 zijn aanspraak op de bedragen € 4.900 + € 1.500 + 797,39 is bepaald, zodat hij aanspraak maakt op wettelijke rente daarover vanaf die datum. In die beschikking is echter geen betaling van dergelijke bedragen, noch wettelijke rente aan de man toegewezen (zie: 2.1). Voorshands kan niet worden aangenomen dat de schuld van de man aan de vrouw, waarvoor zij over een executoriale titel beschikt, moet worden verrekend met een rentepost waarvoor de man niet over een executoriale titel beschikt, die de vrouw betwist, en de man in dit kort geding niet nader heeft onderbouwd.
4.18.
De man stelt dat hij jegens de vrouw aanspraak maakt op de helft van de notariskosten die zijn gemaakt ten behoeve van de eigendomsoverdracht van de woning. De woning is overgedragen nadat partijen daar aanvankelijk afspraken over hadden gemaakt en de vrouw daartoe is veroordeeld bij vonnis in kort geding van 19 april 2022. De vrouw betwist dat zij de helft van de notariskosten verschuldigd is. Nu de man de inhoud van de gemaakte afspraken (vastgelegd in een proces-verbaal), noch het kort geding vonnis van 19 april 2022 heeft ingediend, kan niet worden vastgesteld waarop hij zijn aanspraak baseert. Deze kosten zullen dan ook niet worden betrokken bij het door de man in dit kort geding gevorderde executieverbod.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat sommige posten van het gelegde beslag verkeerd zijn berekend. Het beslag is echter niet geheel onrechtmatig. De vrouw had immers per saldo een vordering op de man waarvoor zij een executoriale titel heeft en de man heeft geweigerd om aan het betalingsbevel te voldoen, en ook om het bedrag te betalen waarvan hij de verschuldigdheid erkent (hetgeen hij wel heeft gedaan, maar pas nádat reeds beslag was gelegd, zie: 2.10.). De man heeft om die reden geen recht op vergoeding van de kosten die met het gelegde bankbeslag samenhangen.
4.20.
Als prikkel tot nakoming zal aan de verboden, zoals geformuleerd in 4.9, 4.15, en 4.16. een dwangsom worden verbonden, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.21.
Omdat partijen ex echtgenoten zijn zullen de proceskosten zoals gebruikelijk tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de vrouw opnieuw executoriaal beslag te leggen uit krachte van de beschikkingen van 16 maart 2022, 20 oktober 2020 en 27 november 2018, voor zover het beslagen bedrag de post “schenkingen” omvat (zie: 2.2) en die post een bedrag van € 13.500,00 overstijgt, voor zover dit beslag een bedrag aan wettelijke rente omvat waarvoor de vrouw geen titel heeft, en voor zover de door de vrouw verschuldigde wettelijke rente voor de periode van 24 april 2019 tot 16 maart 2022 over een bedrag van € 31.900 (zie: 2.4) niet in mindering is gebracht op de totaalvordering waarvoor de vrouw beslag legt,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man eenmalig een dwangsom van € 20.000,00 te betalen indien zij in strijd handelt met het verbod onder 5.1,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.1