Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2025:3777

Rechtbank Amsterdam
06-06-2025
06-06-2025
13/392736-24 (Promis)
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Een 18-jarige man is veroordeeld tot 100 uur taakstraf en 1 maand jeugddetentie voorwaardelijk voor zijn rol bij de rellen op en rond Plein ’40-’45 op 11 november 2024. Ook moet hij 4000 euro schadevergoeding betalen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/392736-24 (Promis)

Datum uitspraak: 6 juni 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,

wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Nahar, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 november 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, te weten een persoon (aangifte onder nummer 05590086), een politieagent (T-1351, een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), een bestuurder en conducteur van een tram (GVB) en tegen goederen, te weten een restaurant ([naam restaurant]), een bus (R-net), een tram (GVB) en een bestelwagen.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1.

Inleiding

De rellen op Plein ’40-’45 op 11 november 2024

Op 11 november 2024 hebben er rellen plaatsgevonden op en rondom Plein ’40-’45 in Amsterdam, drie dagen na de ernstige ongeregeldheden die zich hadden voorgedaan na de voetbalwedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv. Voorafgaande aan de rellen werd op social media actief opgeroepen tot deelname aan ordeverstoring op het plein. Rond 18:30 uur verzamelden zich meerdere groepjes jongeren op en rond het plein, onder meer bij de daar gevestigde ‘Halal Fried Chicken’ (hierna: HFC). Vrij snel hierna veranderde de situatie en werden er vuurpijlen in de richting van de aanwezige wijkagenten geschoten. Grote groepen voornamelijk jongeren hielden zich op en rond het plein op. Zij renden over het plein van de ene naar de andere kant en veelvuldig kwam zwaar vuurwerk tot ontploffing. De straatcoaches voelden zich niet meer veilig en hebben het plein verlaten: jongeren op het plein hadden hen gezegd dat het voor hun veiligheid beter zou zijn als ze weg zouden gaan, want er zouden rellen komen. De nog aanwezige wijkagenten zagen het aantal jongeren op en rond het plein snel oplopen en de leiding beval de wijkagenten het plein te verlaten.

Vervolgens, tussen circa 19:43 uur en 20:00 uur, vinden de ten laste gelegde geweldsincidenten plaats. De sfeer van de rellen en de zichtbaarheid van het groepsgedrag voor de op en rond het plein aanwezige jongeren kan onder meer worden afgeleid uit het volgende.

Op beelden is te zien dat rond 19:45 uur verschillende in het zwart geklede jongens lange houten balken op de openbare weg gooien en leggen en vervolgens direct terug het plein oprennen. De balken zijn eerder die dag gebruikt voor de marktkramen op het plein. Een geparkeerde bestelbus wordt benaderd door een in het zwart geklede jongen die een lange balk als een speer voor zich houdt en deze jongen, met op de achtergrond rennende in het zwart geklede jongens, slaat met deze balk op de voorruit en de spiegels van de bestelbus. De balk wordt vervolgens op straat gegooid. Rond 19:55 uur vindt op Plein ’40-’45 ter hoogte van de HFC de geweldpleging tegen een man plaats door, in het zwart geklede, jongens. De groep jongeren rent hierna weg, het plein op.

Het doorgaand verkeer op de Slotermeerlaan werd door de op het wegdek geworpen balken gestremd. Een bus van het openbaar vervoer lijn 369 (R-net), die vanwege de balken op de weg tot stilstand is gekomen op de rijbaan van de Slotermeerlaan, wordt rond 19:57 uur door in het zwart geklede jongens vanaf Plein ’40-’45 met (straat)stenen bekogeld en een balk (van circa 4 meter lengte) wordt met kracht in de richting van de bus gegooid. Ondertussen kan ook tram 7 zijn weg door de blokkade niet vervolgen en die wordt eveneens vanaf Plein ’40-’45 met stenen, balken en vuurwerk bekogeld. Uiteindelijk weet de bestuurder de bus met passagiers over de balken heen weg te rijden.

Uit de door de politie verkregen en ter terechtzitting getoonde beelden van de geweldplegingen heeft de politie kunnen opmaken dat de groep jongeren wisselend groter en dan weer kleiner wordt, meerdere jongeren komen steeds terug in beeld. De rechtbank maakt uit het dossier en de beelden op dat het geweld van sommigen uit de groep voor de anderen in de groep kenbaar en/of zichtbaar was en dat de groep jongeren, vrijwel allemaal in donkere jassen of hoodies gekleed en veelal met een capuchon, muts of helm op, in een kennelijke sfeer van ontremming en soms zichtbaar lachend en opgewonden, met elkaar bleef oplopen, wegrennen en weer bij elkaar komen, ondanks de eerder gepleegde en op dat moment gepleegde gewelddadigheden. Ook is te zien dat verschillende jongeren met hun telefoon schijnbaar opnamen maken van de geweldplegingen.

3.2.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte die avond deel uitmaakte van de groep jongeren op en rondom Plein ’40-‘45 en zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Dit volgt uit de beelden die er die avond gemaakt zijn, waarbij verdachte is geïdentificeerd als de persoon die wordt aangeduid als NNW10. Uit de beelden van de CCTR blijkt dat verdachte in elk geval al om 19.41 uur, vlak voor het eerste incident - de brandstichting bij restaurant [naam restaurant] - op het plein aanwezig was. Verder blijkt uit de camerabeelden dat verdachte op meerdere momenten op het plein te zien is. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte tijdens de overige ten laste gelegde geweldshandelingen ook aanwezig was op of rondom het plein of de Slotermeerlaan en onderdeel uitmaakte van de groep die daar het openlijk geweld pleegde. Daarnaast heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld geleverd door een persoon te schoppen, waardoor die persoon op de grond viel, en vervolgens nog wat schoppen uit te delen.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het schoppen van een persoon. Volgens verdachte heeft hij inderdaad een schop uitgedeeld waardoor de persoon op de grond viel. Vervolgens heeft verdachte nog een paar keer geschopt, maar weet hij niet of hij de persoon heeft geraakt.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het geweld tegen een politieagent, een chauffeur en inzittenden van een R-net bus, een trambestuurder, een tramconducteur, het restaurant [naam restaurant], een R-net bus, een tram en een bestelwagen, aangezien hij daarin geen aandeel heeft gehad. Verdachte was ten tijde van deze incidenten niet op of rondom Plein ’40-’45 of de Slotermeerlaan aanwezig. Daarnaast is er geen sprake geweest van één of dezelfde groep, waardoor voornoemd geweld niet aan verdachte kan worden toegerekend.

3.4.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

Openlijke geweldpleging

Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. De enkele omstandigheid dat de verdachte aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt.

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het geweld op en rondom Plein ’40-’45 op 11 november 2024 één geheel van geweldshandelingen is geweest dat in vereniging door steeds dezelfde groep jongeren is gepleegd. Daarmee is sprake van openlijke geweldpleging. Deze openlijke geweldpleging bestond uit verschillende incidenten die elkaar in relatief korte tijd hebben opgevolgd, te weten de brandstichting bij het restaurant [naam restaurant] (19.43 uur), de vernieling van een bestelwagen (19.49 uur), mishandeling van een man (19.55 uur), vernieling van een R-net bus (19.57 uur), vernieling van een tram (19.58 uur) en mishandeling van een motoragent (omstreeks 20.00 uur).

Bijdrage verdachte

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte hieraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aanwezig was op Plein ’40-’45 en daar geweldshandelingen heeft gepleegd. Zo heeft hij een man, aangever ‘05590086’, een schop gegeven en vervolgens, toen aangever op de grond lag, nog een paar keer een schoppende beweging naar hem gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geleverde bijdrage aan het openlijk geweld tegen aangever ‘05590086’ van voldoende gewicht is. Uit voornoemde geweldshandelingen volgt dat verdachte opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging bestaande uit openlijk geweld tegen aangever ‘05590086’.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 11 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon, op Plein ’40-’45 in Amsterdam.

Dat verdachte niet alle met betrekking tot het openlijk geweld tegen deze aangever ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd, zoals het gooien van een voorwerp naar het hoofd van aangever ‘05590086’, maakt niet dat verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken gelet op het hiervoor beschreven beoordelingskader. Voor de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is immers niet vereist dat iedere dader afzonderlijk in dezelfde mate heeft bijgedragen aan het gebruik van geweld.

Partiële vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank van de rechtbank bevat het dossier echter onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken is geweest en/of een significante bijdrage heeft geleverd bij/aan de overige ten laste gelegde geweldplegingen.

Ter zitting heeft verdachte toegegeven dat hij de man is die op de stills staat op pagina 3 van het proces-verbaal van bevindingen ‘NNW10 beter in beeld en aandeel openlijke geweldpleging’. Deze stills zijn gemaakt van beelden van gemeentecamera 843 op Plein ’40-‘45 op het tijdstip 19.41 uur. Hieruit kan worden opgemaakt dat verdachte al om 19.41 uur op het Plein aanwezig was. Dit proces-verbaal van bevindingen gaat alleen in op de beelden die in dat verbaal zijn opgenomen. Het schetst niet de context waarin de beelden zijn gemaakt. De rechtbank kan uit het dossier ook overigens niet opmaken dat verdachte op een eerder moment al onderdeel van de groep uitmaakte. De stelling van de officier van justitie dat uit de camerabeelden volgt dat verdachte ook al vóór de mishandeling onderdeel uitmaakte van de groep, volgt de rechtbank dan ook niet. Volgens de officier van justitie is op de compilatievideo om 19:49:19 uur een persoon te zien die dezelfde kleding draagt als verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de kleding van verdachte op dat moment echter niet onderscheidend genoeg om alleen op basis daarvan een voldoende betrouwbare herkenning te baseren.

Verdachte heeft verklaard dat hij na de mishandeling van aangever ‘05590086’ naar huis is gegaan. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte tijdens de overige ten laste gelegde geweldshandelingen nog aanwezig was op of rondom Plein ’40-’45 of de Slotermeerlaan en onderdeel uitmaakte van de groep die daar het openlijk geweld pleegde. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken, namelijk van de openlijke geweldplegingen tegen een politieagent (T-1351), een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), een bestuurder en conducteur van een tram (GVB), en van de openlijke geweldplegingen tegen goederen, te weten een restaurant ([naam restaurant]), een bus (R-net), een tram (GVB) en een bestelwagen.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

op 11 november 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten op Plein ’40-’45, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon (aangifte onder nummer 05590086), welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd van een persoon (aangifte onder nummer 05590086) ter hoogte van de Halal Fried Chicken en het gooien van een voorwerp naar diens hoofd (ZD 03).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feite is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd is. De officier heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij heeft daarnaast verzocht om te volstaan met oplegging van een werkstraf en geen voorwaardelijke jeugddetentie. Een deel van de werkstraf dient voorwaardelijk te worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van het feit

Op 11 november 2024 hebben er rellen plaatsgevonden op en rondom Plein ’40-’45. Deze hebben plaatsgevonden slechts drie dagen na de ernstige ongeregeldheden die zich in Amsterdam voordeden na de voetbalwedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv en die niet alleen in Amsterdam, maar ook nationaal en internationaal een schok hebben teweeggebracht en gevoelens van onrust en angst hebben veroorzaakt. Hiervoor is zeer veel (sociale) mediabelangstelling geweest. De ontstane gespannen sfeer van onrust en onzekerheid was nog niet over toen, op social media, actief werd opgeroepen tot deelname aan ordeverstoring op Plein ’40-’45 op 11 november 2024. Tijdens de daadwerkelijke rellen op die datum heeft vervolgens een grote groep van bijeengekomen jongeren in een kort tijdsbestek veel en redeloos geweld gebruikt. Dit geweld heeft zich gericht tegen zowel goederen als ook tegen personen. Zo is een toevallige voorbijganger, die niets meer deed dan één van de jongens terecht aanspreken op het tijdens de rellen optillen van een dranghek, door een groep van uiteindelijk zo’n 15 personen en onder het toeziend oog van diverse andere relschoppers, hard in elkaar geslagen en getrapt. Zelfs toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, werd er nog tegen hem aangetrapt. Het gaat hier om schokkend en volkomen onbegrijpelijk geweld, waarbij de daders zich mede door de grootte van hun groep van een buitengewoon laffe kant hebben laten zien. Opmerkelijk is in dit verband dat verdachte ter zitting verklaarde eigenlijk geen idee te hebben waaróm het betreffende geweld werd uitgeoefend (zo daar overigens al een geldige reden voor zou kunnen bestaan). Omdat deze plaatsvond slechts enkele dagen na de rellen rond de wedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv was de maatschappelijke impact van het geweld en het groepsgedrag extra groot. Dergelijke delicten versterken de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, zeker nu alle incidenten gepleegd zijn in de openbare ruimte en in het zicht van omstanders. Dat de openlijke geweldpleging veel impact heeft gehad volgt duidelijk uit verklaringen van de betrokken slachtoffers, maar ook de beelden tonen hoe de groep binnen relatief kort tijdsbestek grote vernielingen heeft verricht en angstmomenten bij de personen die ongewild terechtkwamen in de geweldsuitbarsting, moet hebben veroorzaakt. In de woorden van één van de getuigen: ‘het leek wel oorlog’.

De rechtbank stelt voorop dat niet is bewezen dat verdachte aan alle geweldshandelingen heeft deelgenomen en dat de rechtbank daarmee in het voordeel van verdachte rekening houdt. Het handelen van verdachte moet echter wel in de context van de rellen, zoals die hebben plaatsgevonden, worden beoordeeld. Verdachte maakte deel uit van de groep jongeren die openlijk geweld tegen een persoon heeft gepleegd. Hij heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep, maar heeft ook zelf actief geweldshandelingen gepleegd door die persoon te schoppen. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft door zijn handelswijze geen blijk gegeven de openbare orde en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer te respecteren.

Ter terechtzitting van 23 mei 2025 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en daaraan toegevoegd dat hij zijn eigen handelen afkeurt. Hiermee neemt verdachte in enige mate verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De rechtbank houdt hiermee rekening in het voordeel van verdachte.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 31 januari 2025. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het ‘Rapport – voortijdige negatieve beëindiging schorsing’ van Reclassering Nederland van 1 mei 2025 en van het aanvullend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 mei 2025. In het reclasseringsadvies van 31 januari 2025 is gerapporteerd dat er ten aanzien van verdachte geen sprake is van een delictpatroon. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Wel worden er risico’s gezien in het sociale netwerk van verdachte in combinatie met zijn psychosociaal functioneren. Wanneer verdachte omgaat met bepaalde mensen in de wijk, kan hij overgaan tot het plegen van overlast. Daarnaast lijkt verdachte niet in staat zijn financiën te organiseren. Verdachte heeft wel een stabiele huisvesting, volgt een opleiding en zijn moeder lijkt gunstige pedagogische invloed op hem uit te oefenen. Gelet op het voorgaande, wordt toezicht bij een voorwaardelijke veroordeling geadviseerd waarin verdacht zowel op praktisch gebied ondersteuning wordt geboden, als ook stil wordt gestaan bij de keuzes die hij maakt, onder andere in zijn sociale netwerk. Verdachte lijkt in beperkte mate responsief voor een toezicht. Hij is op momenten moeilijk te bereiken en komt niet altijd naar afspraken. Tegelijkertijd is hij wel in staat om zelf hulp te zoeken voor zijn schulden en in ieder geval enige tijd een opleiding vol te houden. Ook zegt hij toe mee te zullen werken aan een reclasseringstoezicht.

Verder wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen met voortzetting van het toezicht bij de volwassenenreclasssering. Er is mogelijk sprake van een licht verstandelijke beperking. Verdachte blijkt moeilijk in staat zijn leven te organiseren, zoals blijkt uit een enigszins moeilijke schoolcarrière, het niet kunnen vinden van een bijbaan en schulden. Daarnaast komt een beeld naar voren van iemand die impulsieve beslissingen kan nemen en mogelijk daartoe beïnvloed wordt.

In het rapport ‘Voortijdige negatieve beëindiging toezicht’ van 1 mei 2025 staat gerapporteerd dat verdachte zich niet altijd houdt aan zijn meldplicht. Hij is in korte tijd een aantal keer niet op de meldplicht verschenen. Daarbij is verdachte vaak slecht telefonisch bereikbaar en is het lastig om met hem contact te krijgen. Daardoor is het niet mogelijk geweest om aan de bijzondere schorsingsvoorwaarden te werken.

In het aanvullend reclasseringsadvies van 22 mei 2025 is gerapporteerd dat sinds het rapport van 1 mei 2025 voldoende verbetering van verdachte is waar te nemen om de bijzondere voorwaarden zoals die in het rapport van 31 januari 2025 waren geadviseerd nog steeds te adviseren. Verdachte heeft zich sinds de opheffing schorsing aan zijn meldplichtafspraken gehouden. Ook heeft hij een coach van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA), is hij aangemeld bij het buurtteam en een schuldhulpverleningstraject. Verder heeft verdachte inmiddels enkele dagen gewerkt bij een bouwbedrijf en lijkt hij zich te hebben ingeschreven voor een mbo-opleiding.

Toepassing van het jeugdstrafrecht

Verdachte was bij aanvang van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.

Op basis van het reclasseringsadvies van 31 januari 2025 zal de rechtbank toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en het jeugdstrafrecht toepassen.

Strafoplegging

Uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor het jeugdstrafrecht (LOVS) wordt voor openlijke geweldpleging in beginsel een taakstraf opgelegd. de rechtbank acht deze oriëntatiepunten niet volledig passend op de context van de grootschalige rellen die zich op 11 november 2024 op en rondom Plein ’40-’45 hebben voorgedaan. De ernst van de openlijke geweldpleging en van de gevolgen daarvan, waaronder de aanzienlijke maatschappelijke ophef die de rellen hebben veroorzaakt, zijn daarvoor te groot. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het specifieke aandeel van verdachte in de geweldshandelingen. Zoals hiervoor is beschreven, heeft verdachte een beperkte maar desalniettemin ernstige bijdrage geleverd aan het geweld. Verdachte dient, mede gelet op zijn jonge leeftijd, de juiste handvatten te krijgen om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te legen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Hiermee krijgt verdachte een kans om gedurende de proeftijd met behulp van de reclassering zijn leven op een andere manier in te richten.

De rechtbank acht het verder van belang dat verdachte de ernst van zijn strafbare gedrag inziet en ervaart dat hieraan consequenties zijn verbonden. Om deze reden legt de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijk strafdeel op. Gelet op de partiele vrijspraak van een groot deel van de ten laste gelegde feiten én op het feit dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde strafeis.

Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 100 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand passend en geboden.

8 De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.

De vordering van de benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’

De benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’ vordert € 2.650,44 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Alhoewel het parketnummer van de zaak van verdachte niet op het schadevergoedingsformulier staat vermeld, moet de vordering wel geacht te zijn ingediend in de zaak van verdachte. De formulieren zijn immers in het dossier van verdachte gevoegd.

8.1.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het anoniem indienen van de vordering niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De immateriële schadevergoeding komt voor toewijzing in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij vordert de officier van justitie dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden toegepast. Daarnaast dient ook de hoofdelijkheid te worden toegewezen gelet op het groepsverband waardoor de schade is ontstaan.

8.1.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het anoniem indienen van een vordering benadeelde partij moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van die benadeelde partij. Indien de rechtbank de benadeelde partij zijn vordering ontvankelijk verklaart, dan moet die vordering voor zover die ziet op de materiële schade worden afgewezen, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze schade moet worden gematigd.

8.1.3.

Het oordeel van de rechtbank

Anonimiteit

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het mogelijk is om anoniem een vordering als benadeelde partij in te dienen.

Sinds 1 oktober 2012 bestaat de mogelijkheid om aangifte onder nummer te doen. Deze mogelijkheid is bedoeld voor het slachtoffer die zijn anonimiteit wenst te bewaren.

Een benadeelde partij kan zich ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces door gebruikmaking van een door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld formulier (art. 51g, eerste lid, Sr). Onder de rubriek 1A van dat formulier dient de benadeelde partij, als het gaat om een natuurlijk persoon, de volgende persoonsgegevens in te vullen: voornaam, achternaam en geboortedatum. De vraag is of de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij hier slechts het nummer heeft ingevuld waaronder hij als aangever anoniem aangifte heeft gedaan. Anders dan door de raadsvrouw betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van invullen van het schadevergoedingsformulier niet reeds om die reden aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de weg staat. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de gegevens van de aangever bij het Openbaar Ministerie bekend zijn en dat met zekerheid is vastgesteld dat de aangever en de indiener van de vordering één en dezelfde persoon zijn. Wel moet de rechtbank beoordelen of de verdachte, door het anonimiseren van de persoonsgegevens van de benadeelde partij, in het algemeen en/of ten aanzien van de verschillende specifieke schadeposten in zijn verdediging is geschaad. Die beoordeling ligt echter niet in de sleutel van de ontvankelijkheid.

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.

Beoordeling

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afzonderlijk gevorderde schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen.

Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. De beginselen van goede procesorde brengen met zich mee dat de verdediging moet kunnen controleren of de stukken met betrekking tot een benadeelde partij wel bij die benadeelde partij horen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat ter terechtzitting van 23 mei 2025 noch de benadeelde partij noch een gemachtigde namens de benadeelde partij is verschenen, waardoor de verdediging niet in staat was om vragen over de vordering te stellen.

Materiële schadevergoeding

De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, dat de gevorderde materiële schadeposten met betrekking tot de bril (€ 762,-), de jas en broek (€ 900,-), de medische kosten 2024 (€ 86,83), het verlies van het eigen risico (€ 350,-) en de verlofdagen (€ 551,61) onvoldoende zijn onderbouwd. Door het ontbreken van persoonsgegevens op de overgelegde stukken kan, zonder nadere toelichting of bewijslevering, niet worden vastgesteld dat de gevorderde materiële schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in zijn vordering voor zover die zich richt op de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.

Immateriële schadevergoeding

Voor toewijzing van immateriële schade kan onder meer een grondslag bestaan als de benadeelde partij is aangetast in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

Niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Wel is de rechtbank op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ernstige groepsmishandeling. Nadat de benadeelde partij een jongen corrigerend aansprak op zijn gedrag tijdens de openlijke geweldpleging op Plein ’40-’45 werd de benadeelde partij door zo’n 15 personen uit een groep van 20 à 25 personen aangevallen. De benadeelde partij kreeg daarbij een voorwerp tegen zijn hoofd gegooid. Ook werd hij geslagen en getrapt. Het trappen ging door terwijl de benadeelde partij op de grond lag. Het geweld stopte pas doordat er drie mannen tussen de benadeelde partij en de groep gingen staan. Gelet op het voorgaande is er sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij.

De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 4.000,- billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 11 november 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

8.2.

De vorderingen van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V.

De benadeelde partij GVB exploitatie B.V. vordert met betrekking tot de tram € 45.905,38 en met betrekking tot de bus € 13.567,32 aan vergoeding van materiële schade telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.2.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden toegewezen en te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast dient ook de hoofdelijkheid te worden toegewezen gelet op het groepsverband waarmee de schade is ontstaan.

8.2.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleitte (partiële) vrijspraak.

8.2.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte partieel wordt vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen de tram en de R-net bus. De schade aan de bus en de tram staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband van het door verdachte gepleegde openlijk geweld om in het kader van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW aan verdachte te kunnen worden toegerekend.

9 De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10 De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uur, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaaf van 2 (twee) uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.

Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 1 (één) maand.

Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- Meldplicht: Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.

- Dagbesteding: Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vast structuur of het volgen van een opleiding. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Veroordeelde dient de reclassering de mogelijkheid en gelegenheid te geven om hierop toezicht te houden en hierop controles uit te voeren; te denken valt aan werkbezoeken op locatie, inzicht geven in werk/schoolroosters en planningen en of contact houden met werkgevers/docenten.

- Meewerken aan schuldhulpverlening: Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

- Ambulante begeleiding: Veroordeelde laat zich behandelen en begeleiden door Levvel door middel van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Wijst de vordering van de benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’ toe tot een bedrag van € 4.000,- (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele vordering.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ‘ZD 03 05590086’ voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’, aan de Staat € 4.000,- (vierduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan, gelet op de toepassing van het adolescentenstrafrecht, geen gijzeling worden toegepast.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Verklaart de benadeelde partij GVB exploitatie B.V. niet-ontvankelijk in haar vorderingen (inzake zaaksdossier 2 en zaaksdossier 7).

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J. Thomas, voorzitter,

mrs. B.C. Langendoen en J.C.E. Krikke, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. K, van den Berg, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2025.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.