3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Verdachte heeft meerdere contante en girale geldbedragen verworven en/of voorhanden gehad. Een deel van dit geld heeft ze gebruikt voor de aanschaf van drie auto’s die ze aldus verworven en/of voorhanden heeft gehad. Alle gelden hebben een criminele herkomst, omdat de gelden afkomstig zijn van de frauduleuze schijnondernemingen (valse facturenfabriek) van de heer [medeverdachte] , de ex-partner van verdachte. Verdachte heeft in eerste instantie een bekennende verklaring afgelegd, maar deze later herroepen. Het Openbaar Ministerie gaat echter uit van deze eerste verklaring, omdat een groot aantal feitelijkheden in deze verklaring overeenkomt met andere bevindingen in het dossier en de latere verklaringen van verdachte ongeloofwaardig zijn.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Bewijsuitsluitingsverweer
De verklaring die verdachte bij de politie in Duitsland heeft afgelegd kan niet gebruikt worden voor het bewijs, omdat deze tot stand is gekomen in strijd met de rechten van verdachte zoals die volgen uit artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De zogenaamde ‘Belehrung’, waarin zowel het recht op bijstand van een advocaat als de cautie wordt voorgehouden, is pas aan het einde van het verhoor gegeven. Een ander gebrek aan de vastlegging van het verhoor is dat niet blijkt welke verdenking aan verdachte is voorgehouden. Het recht om de verdenking te vernemen voor het eerste verhoor is daarmee geschonden. Bovendien heeft verdachte verklaart dat aan haar een andere verklaring is voorgelezen ter ondertekening dan de verklaring die zij daadwerkelijk heeft ondertekend.
Verweren ten aanzien van delen van de tenlastelegging
Niet bewezen kan worden dat de geldbedragen/zaken die verdachte heeft verkregen (ter bewaring) van haar ex-partner, van misdrijf afkomstig zijn. Door [medeverdachte] werd (ook) een legale handel in kleding bedreven. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de geldbedragen/zaken waarover verdachte de beschikking heeft verkregen, uit een legale bron afkomstig zijn. Voorts kan niet bewezen worden dat verdachte wetenschap en daarmee opzet had op het voorhanden hebben en/of verwerven van enig goed dat afkomstig is van enig misdrijf. Ook bestond er voor haar geen reden om aan de legale herkomst van het vermogen te twijfelen. Het subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen kan daarom evenmin worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – op basis van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II – is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gewoontewitwassen van de op tenlastelegging vermeldde zaken/gelden. Daartoe is het volgende redengevend.
Betrouwbaarheid en rechtmatigheid van het verhoor in Duitsland
De rechtbank stelt vast dat verdachte in haar eerste verhoor een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd die aansluit bij de andere onderzoeksbevindingen in het dossier, zonder dat zij van het dossier op de hoogte was. Uit het verhoor blijkt niet, zoals de verdediging stelt, dat de ‘Belehrung’ (de cautie en het recht op rechtsbijstand) pas aan het einde van het verhoor is gegeven. Evenmin volgt uit het verhoor dat niet duidelijk is welke verdenking verdachte is voorgehouden. Uit het verbaal van het feitelijke verhoor en het daarbij behorende voorblad, maakt de rechtbank op dat verdachte aan het begin van haar verhoor erop gewezen is dat zij
-
van witwassen beschuldigd wordt
-
dat zij zich door middel van haar verklaring niet zelf hoeft te belasten en
-
dat zij een advocaat voor de behartiging van haar belangen kan nemen.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de datum en het tijdstip dat is vermeld bij de cautie een vergissing is en stelt vast dat de rechten van verdachte zoals die volgen uit artikel 6 EVRM tijdens het verhoor zijn gewaarborgd. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring te twijfelen. De stelling van [verdachte] dat de verklaring in het proces-verbaal van het eerste verhoor van A tot Z onjuist is weergegeven en door de betreffende verbalisant is verzonnen om de zaak tegen [medeverdachte] sterker te maken, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de eerste verklaring van verdachte betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
Witwassen uit enig misdrijf
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat bewezen is dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. In die gevallen dat uit het dossier niet blijkt uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is, kan een verdachte toch worden veroordeeld als het op basis van het dossier niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Allereerst moet het Openbaar Ministerie bewijs aandragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van een goed. Vervolgens mag van een verdachte worden verlangd dat een verklaring wordt gegeven over de legale herkomst van dat goed. Een dergelijke verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Daarna ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar een eventuele verklaring. Als uit dit onderzoek blijk dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van dat voorwerp worden bewezen.
Alle op de tenlastelegging genoemde zaken/gelden heeft verdachte ontvangen van haar ex-partner, [medeverdachte] , of ondernemingen die feitelijk aan [medeverdachte] toebehoren. In het vonnis gewezen in de zaken tegen [medeverdachte] , heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode geen legaal inkomen had. Het geld dat [medeverdachte] ontving van de feitelijk aan hem toebehorende ondernemingen, die op papier actief waren in de kledingbranche, is geld dat is verkregen door middel van strafbare feiten, namelijk het vervalsen van facturen. De verklaring van [medeverdachte] dat hij verder beschikte over veel spaargeld dat hij vóór de tenlastegelegde periode met zijn reisbureau heeft verdiend, is te algemeen en daarom niet verifieerbaar en daarnaast hoogst onwaarschijnlijk. Verdachte heeft aldus onvoldoende tegenwicht geboden tegen de verdenking van witwassen. Haar verklaring of die van [medeverdachte] geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de door verdachte ontvangen zaken/gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Het opzet van verdachte
Op grond van de eerste verklaring die verdachte heeft afgelegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de door haar ontvangen zaken/gelden. Uit het gegeven dat zij het geld en de zaken desondanks van [medeverdachte] heeft aangenomen, blijkt haar opzet op het witwassen van die gelden/zaken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het niet uitmaakt of verdachte onbekend was met de juridische terminologie van witwassen, zoals zij heeft verklaard, en ook niet of (een deel van) het geld van [medeverdachte] was.
Voorhanden hebben en omzetten
Ten aanzien van de auto’s die zijn gekocht met geldbedragen die verdachte van [medeverdachte] heeft gekregen, namelijk de Porsche Panamera en de Porsche Cayman, is niet alleen sprake van het voorhanden hebben, maar ook van een omzettingshandeling.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode, de frequentie van het witwassen en de omvang komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen.