Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2025:493

Rechtbank Amsterdam
28-01-2025
02-06-2025
25/180
Bestuursrecht
Voorlopige voorziening

Verweerder heeft aanvraag van verzoekster voor de toelating tot de noodopvang voor gezinnen afgewezen. Verweerder heeft het beleid met betrekking tot de regiobindingseis voor toelating tot de noodopvang voor gezinnen consistent toegepast. Verzoekster voldoet niet aan de regiobindingseis. Het onderzoek van verweerder naar de belangen van de kinderen voldoet aan de minimale vereisten zoals beoogd in het IVRK. Belang van verweerder weegt op dit moment zwaarder. Vovo afgewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 25/180


uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025 in de zaak tussen


[verzoekster] Van Urk, uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.M. Janssens),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna: het college

(gemachtigde: mr. H. Kras).

Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de toelating tot de noodopvang voor gezinnen.

1.2.

De GGD heeft in een e-mail van 3 januari 2025 (het bestreden besluit) de aanvraag van verzoekster voor plaatsing in de noodopvang afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.3.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster vergezeld van mr. F.V.G. Keizer, [naam 1] als tolk, [naam 2] als de begeleider van het Buurtteam en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.

2.1.

Verzoekster verzoekt een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt haar en haar twee minderjarige kinderen toe te laten tot de noodopvang.

2.2.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?

3.

Inleiding

3.1.

De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.

3.2.

Verzoekster is een alleenstaande moeder van een zoon, [naam 3] , van elf jaar oud en een dochter, [naam 4] , van 1,5 jaar oud. De kinderen van verzoekster zijn geboren uit twee verschillende relaties. De vader van [naam 3] woont op dit moment in Brazilië. Verzoekster is in 2018 in Nederland komen wonen. Verzoekster heeft van 31 december 2018 tot en met 16 september 2023 in Zandvoort ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen (BRP). Verzoekster is in 2022 gaan samenwonen met de vader van [naam 4] (hierna: ex-partner) in zijn koopwoning aan de [adres] [huisnummer] in Amsterdam. Verzoekster staat sinds 16 september 2023 op het adres van haar ex-partner ingeschreven in de BRP. De relatie is in juli 2024 geëindigd. Verzoekster woont met [naam 3] en [naam 4] nog steeds in de koopwoning van haar ex-partner. De ex-partner woont elders.

3.3.

De ex-partner heeft de rechtbank in een civiel kort geding verzocht om een omgangsregeling en het gedeeltelijke gezag over [naam 4] . De civiele voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 3 december 2024 geoordeeld dat verzoekster niet mag verhuizen naar een plek die buiten een straal van 40 kilometer buiten Amsterdam ligt en geoordeeld dat de ex-partner [naam 4] op woensdagen en vrijdagen overdag mag zien. Ten slotte heeft de civiele voorzieningenrechter geoordeeld dat verzoekster de woning van haar ex-partner moet hebben verlaten op 3 februari 2025.1

Regiobindingseis

4.

4.1.

Verzoekster betwist niet dat zij korter dan vier jaar in Amsterdam heeft gewoond. Volgens haar betekent dit echter niet dat het college de verantwoordelijkheid voor de opvang van een gezin zonder meer van zich kan afschuiven. Verzoekster stelt dat een redelijke uitleg van het begrip regiobinding tot de conclusie leidt dat zij wel degelijk binding heeft met Amsterdam en niet met een andere regio. Verzoekster is in haar geval gebonden aan Amsterdam, niet alleen omdat zij er al bijna drie jaar woont, maar ook omdat [naam 3] in Amsterdam naar school gaat en het van belang is voor hem om zijn basisschool in ieder geval in Amsterdam te kunnen afmaken. Daarnaast heeft de civiele voorzieningenrechter in de eerdergenoemde uitspraak geoordeeld dat verzoekster niet verder dan buiten een straal van 40 kilometer van Amsterdam vandaan mag wonen.

4.2.

Noodopvang voor dakloze gezinnen is geen algemene voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar buitenwettelijk begunstigend beleid.2 Dit betekent dat de voorzieningenrechter moet toetsen of het college het beleid consistent heeft toegepast en of de fundamentele rechten van in dit geval verzoekster of haar kinderen niet zijn geschonden. Het college heeft in het beleid de toegang tot noodopvang beperkt tot Amsterdamse gezinnen die feitelijk acuut dak- en thuisloos zijn geworden.3 Het doel van de noodopvang is om deze Amsterdamse gezinnen een plek te geven van waaruit zij mogelijkheden voor een meer structurele oplossing kunnen zoeken. Zij krijgen opvang voor de maximale duur van drie maanden, indien zij aan de regiobindingseis voldoen en actief op zoek zijn naar woningen in of buiten Amsterdam. De regiobindingseis houdt in dat ieder lid van het gezin minstens vier jaar in Amsterdam moet wonen, dat wil zeggen ingeschreven zijn in de BRP. De achtergrond van de regiobindingseis is dat de noodopvang beschikbaar blijft voor mensen die een binding hebben met Amsterdam. Zo wordt voorkomen dat gezinnen de noodopvang gebruiken als een manier om zich te vestigen in Amsterdam.

4.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het beleid met betrekking tot de regiobindingseis voor toelating tot de noodopvang voor gezinnen consistent heeft toegepast. Verzoekster voldoet niet aan het vereiste van regiobinding, omdat ze pas sinds 16 september 2023 in Amsterdam in de BRP staat ingeschreven. Voor die tijd stond eiseres in Zandvoort ingeschreven. De voorzieningenrechter gaat hieronder verder in op de vraag of de fundamentele rechten van verzoekster en haar kinderen niet zijn geschonden.

Belangen van de kinderen

5.

5.1.

Verzoekster voert aan dat de belangen van [naam 3] en [naam 4] onvoldoende zijn meegewogen in het bestreden besluit. Het gezin verkeert vanaf 3 februari 2025 in een zeer kwetsbare positie zonder alternatieve onderdakmogelijkheden. Het college heeft niet afgewogen welke gevolgen dakloosheid voor [naam 3] en [naam 4] zal hebben. Dakloosheid zal blijvende schade opleveren bij de kinderen en het college heeft zich hiervan onvoldoende rekenschap gegeven volgens verzoekster. Verzoekster verwijst hierbij onder andere naar de artikelen 3 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

5.2.

Hoewel artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking heeft, bevat dit artikel geen norm over het gewicht dat aan belangen van kinderen moet worden toegekend die, zonder nadere uitwerking in de nationale wet- en regelgeving, door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.

5.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit summier is en dat daarin de belangen van [naam 3] en [naam 4] niet kenbaar zijn betrokken, terwijl dit op grond van het IVRK wel had gemoeten. De besluitvorming bevat op dit punt een gebrek.

5.4.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat ieder kind het recht heeft op een toereikende levensstandaard en adequate huisvesting.4 De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de ouders van het kind.5 Die primaire verantwoordelijkheid neemt niet weg dat de Staat, indien ouders die verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen, de verplichting heeft erop toe te zien dat de rechten en belangen van de kinderen desondanks worden beschermd en geborgd en dat het college daartoe zo nodig maatregelen moet nemen. In dit kader heeft de gemachtigde van het college op zitting toegelicht dat het college een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis en de Raad van de Kinderbescherming op de hoogte hebben gesteld van de situatie van verzoekster. Veilig Thuis heeft de melding afgesloten omdat de kinderen van verzoekster op dit moment niet op straat staan en veilig zijn. Mocht de situatie veranderen kan het college Veilig Thuis en de Raad van de Kinderbescherming inschakelen om te voorkomen dat de kinderen van verzoekster daadwerkelijk op straat komen te staan. Verder heeft verzoekster op 15 januari 2025 een screening gehad bij de GGD in het kader van maatschappelijke opvang. De situatie van [naam 3] en [naam 4] is tijdens deze screening uitvoerig aan de orde gekomen. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op dit moment echter nog niet bekend.

5.5.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college het motiveringsgebrek in de bezwaarfase kan herstellen en het onderzoek van het college naar de belangen van [naam 3] en [naam 4] naar het voorlopige oordeel voldoen aan de minimale vereisten zoals beoogd in het IVRK. Er is dus geen sprake van een schending van de fundamentele rechten van de kinderen.

5.6.

Dat betekent dat het college de bindingseis aan verzoekster mocht tegenwerpen. Er kan daarom niet geconcludeerd worden dat het bezwaar op dit punt een redelijke kans van slagen heeft. De gestelde onrechtmatigheid van het bestreden besluit is dus geen reden voor de toewijzing van de gevraagde voorziening.

Belangenafweging

6.

6.1.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekster als volgt af.

6.2.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het invoelbaar is dat verzoekster zich in een moeilijke situatie bevindt. Verzoekster haar belang is erin gelegen dat zij per 3 februari 2025 op straat dreigt komen te staan met [naam 3] en [naam 4] . Deze dreigende dakloosheid is echter onvoldoende om verzoekster op dit moment ondanks het ontbreken van regiobinding toch toe te laten tot de noodopvang.

6.3.

De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster mogelijk nog alternatieven heeft om de situatie te verbeteren. Op zitting is namelijk gebleken dat verzoekster op dit moment geen contact heeft met haar ex-partner en dat er ook geen contact is opgenomen met hem of met zijn (familierecht)advocaat. Het is onduidelijk gebleven of de ex-partner op de hoogte is van de dreigende dakloosheid van verzoekster en de kinderen, indien hij hen per 3 februari 2025 daadwerkelijk op straat zet. Evenmin is duidelijk geworden of de ex-partner verzoekster, [naam 3] en [naam 4] ook daadwerkelijk op straat zal zetten per 3 februari 2025. De ex-partner woont op dit moment namelijk niet in de woning waar verzoekster verblijft en onduidelijk is of de ex-partner nog langer op een andere plek kan verblijven. De ex-partner heeft op enig moment aan verzoekster aangeboden dat zij met haar kinderen tot en met augustus 2025 in de woning mag verblijven. Verzoekster voert aan dat dit aanbod geen optie is voor haar omdat haar ex-partner hier iets voor terug wil, namelijk een ruimere omgangsregeling met [naam 4] . Voor wijziging van de huidige omgangsregeling zal echter een rechtelijke beslissing nodig zijn, genomen door de familierechter of de civiele voorzieningenrechter.

6.4.

Ook is op zitting gebleken dat verzoekster drie jaar in Zandvoort heeft gewoond en dat de mogelijkheden om in Zandvoort te wonen niet zijn uitgezocht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat wonen in Zandvoort geen reële optie is. Verzoekster heeft een brief overgelegd van de basisschool van [naam 3] waaruit blijkt dat er zorgen zijn over het maken van de eindtoetsen in groep 8 en het van belang is dat [naam 3] zijn bassischoolperiode afsluit op zijn huidige basisschool in Amsterdam. In het algemeen geldt dat het niet ideaal is als een kind in groep 8 van basisschool moet wisselen, maar niet is gebleken dat in dit geval sprake is van een zeer zwaarwegend belang, dat bovendien moet worden afgezet tegen de nadelige gevolgen van een dreigende dakloosheid.

6.5.

De voorzieningenrechter merkt tenslotte het volgende op. Voor zover verzoekster stelt dat zij gelet op het vonnis van de civiele voorzieningenrechter van 3 december 2024 een verhuisverbod heeft buiten een straal van 40 km rond Amsterdam, geldt dat het ook op de weg van verzoekster ligt om, als dit verhuisverbod voor haar een belemmering vormt voor het vinden van huisvesting, een wijziging van het verhuisverbod te verzoeken bij de civiele voorzieningenrechter of de familierechter.

6.6.

Tegenover deze belangen van verzoekster bij toelating tot de noodopvang staat het belang van het college bij het weigeren ervan. Het college heeft een zwaarwegend belang bij het stellen en toepassen van de regiobindingseis. De plekken in de noodopvang zijn zeer schaars en het loslaten van de regiobinding zou kunnen leiden tot een aanzuigende werking, terwijl Amsterdam nu al onvoldoende plekken in de noodopvang heeft.

6.7.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang van het college op dit moment zwaarder weegt dan de belangen van verzoekster. De gevraagde voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Dolfing, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

1 Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2024, zaaknummer: C/13/757926.

2 Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1154.

3 Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam, juli 2024.

4 Zie artikel 27, eerste lid, van het IVRK.

5 Zie artikel 27, tweede lid, van het IVRK.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.