uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen
[eiser 1] , uit Amsterdam, eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J. ten Hoope).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toewijzing van zijn inzageverzoek.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 7 september 2022 (het primaire besluit) toegewezen. Met het bestreden besluit van 5 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Met een mail van 2 januari 2025 heeft eiser op het verweerschrift gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder en de heren [naam 1] en [naam 2] van het Inlichtingenbureau.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser heeft op 20 april 2022 een verzoek gedaan bij verweerder om inzage in alle persoonsgegevens die het Inlichtingenbureau over hem verwerkt op grond van de Avg.1
2.1.
Verweerder heeft met het besluit van 5 juli 2022 op het inzageverzoek beslist. Op 16 augustus 2022 heeft verweerder in overeenstemming met eiser het besluit van 5 juli 2022 ingetrokken.
2.2.
Met het besluit van 7 september 2022 heeft verweerder het inzageverzoek van eiser toegewezen en drie tabbladen overgelegd. Op het eerste tabblad is een toelichting gegeven van de verwerkte persoonsgegevens. Het tweede tabblad betreft een overzicht voor welke informatieproducten de persoonsgegevens van eiser zijn aangetroffen. De verwerkte persoonsgegevens van eiser zijn op het derde tabblad weergegeven.
2.3.
Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser gegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder namens het Inlichtingenbureau en namens het loket persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam antwoord gegeven op vragen van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het besluit om het inzageverzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit gereageerd op de vragen die eiser heeft gesteld. Echter is verweerder in het bestreden besluit niet ingegaan op de gewijzigde bezwaargronden van 9 april 2024.
5.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat in het bestreden besluit niet op de gewijzigde bezwaargronden van eiser is ingegaan. Verweerder merkt op dat sprake is geweest van een zeer uitgebreide mailwisseling tussen het Inlichtingenbureau en eiser. In het verweerschrift is vervolgens door verweerder ingegaan op de gewijzigde bezwaargronden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet (inhoudelijk) ingegaan op de bezwaargronden van eiser. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
6. Eiser heeft met de aanvullende beroepsgronden aangevoerd dat ook met het verweerschrift het besluit en de data uit de overgelegde tabbladen niet duidelijk zijn geworden. Een besluit moet voor een burger goed te begrijpen zijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat ook met het verweerschrift niet duidelijk volgt welke persoonsgegevens door het Inlichtingenbureau zijn verwerkt en of dat alle persoonsgegevens betreft. Verweerder heeft namelijk in het primaire en bestreden besluit ook informatie verstrekt over de verwerking van persoonsgegevens van eiser door verweerder zelf. Door, zoals op de zitting door verweerder gesteld vanuit goede bedoelingen, informatie te verstrekken vanuit de verschillende afdelingen heeft verweerder juist onduidelijkheid gecreëerd. Op de zitting heeft het Inlichtingenbureau toegelicht welke informatie afkomstig is van het Inlichtingenbureau, de gegevens op de overgelegde tabbladen toegelicht en verdere vragen van eiser beantwoord.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Nu verweerder in het verweerschrift alsnog op de bezwaargronden van eiser heeft gereageerd en het Inlichtingenbureau op de zitting een toelichting heeft gegeven op de overgelegde tabbladen. De noodzaak van een finale beslechting van het geschil (die ook door partijen wordt onderschreven) leidt daartoe.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.