4.99.
Eiseressen wijzen op de, onder meer door [T] bekritiseerde, rol die [N] , de commandant van de Rivers State Internal Security Task Force heeft gespeeld tijdens het proces (zie onder 2.31). Naast de door [T] gesignaleerde gedragingen, stellen eiseressen dat [N] verantwoordelijk was voor de martelingen en vernederende behandelingen die de gevangenen gedurende het proces moesten ondergaan, voor de mishandeling en aanranding van [eiseres 1] en voor het in beslag nemen van bewijsmateriaal tegen de verdachten. Eiseressen duiden [N] aan als “Shell protegé” en gaan uitvoerig in op de volgens hen bestaande nauwe banden tussen SPDC en [N] in de periode voorafgaand aan het proces, onder meer bij de door [N] geleide Operation Restore Order. Verder wijzen eiseressen op betalingen door SPDC aan [N] , die volgens eiseressen ook tijdens het proces zouden hebben plaatsgehad.
4.100. Met gedaagden is de rechtbank van oordeel dat dit verwijt geen doel treft. Er is geen grond om de gedragingen van [N] tijdens het proces op enige wijze aan SPDC en/of de andere gedaagden toe te rekenen of om enige betrokkenheid van gedaagden daarbij aan te nemen. Die gevolgtrekking kan niet worden gestoeld op de vaststaande feiten en volgt ook niet uit de stellingen van eiseressen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.101. Eiseressen kennen groot gewicht toe aan de onder 2.20 bedoelde inter office memo van [M] van SPDC van 25 februari 1994 en aan het gegeven dat [N] Operation Restore Order Ogoniland heeft geleid en publiekelijk zou hebben verkondigd dat hij handelde in opdracht van Shell. Gedaagden betwisten dat laatste gemotiveerd en lichten toe dat de in de memo bedoelde betalingen ‘field allowances’ betroffen die de Nigeriaanse autoriteiten in rekening brachten bij SPDC voor verleende assistentie ter bescherming tegen het aanhoudend en steeds extremer wordend geweld waarmee SPDC zich geconfronteerd zag voor zij haar activiteiten in Ogoniland staakte.
4.102. Onder verwijzing naar schriftelijke verklaringen, onder meer een verklaring van [QQ] , in de Kiobel -procedure, stellen eiseressen dat SPDC [N] ook tijdens het proces heeft betaald. [QQ] heeft verklaard dat hij drie keer getuige is geweest van het overhandigen van geld door SPDC aan [N] , waarvan twee keer door [RR] . Deze verklaringen – waarvan gedaagden overigens gemotiveerd betwisten dat zij juist en betrouwbaar zijn – zien echter alle op vermeende betalingen in verband met de Operation Restore Order Ogoniland.
4.103. De rechtbank merkt op dat onduidelijk is wat de grondslag is voor betaling van de field allowances aan [N] die worden genoemd in de interoffice memo. De rechtbank laat dat voor wat het is, aangezien geen enkel verband is gesteld of gebleken tussen deze betalingen en de rol die [N] vervulde tijdens het proces. Ook uit de door eiseressen overgelegde verklaringen blijkt niet van enige betaling van SPDC aan [N] gedurende of in verband met het proces. Uit hetgeen eiseressen naar voren brengen over de contacten tussen SPDC en [N] in de jaren voor het proces kan alleen worden afgeleid dat [N] betrokken is geweest bij optreden van de Nigeriaanse overheid rond de installaties van de joint venture in Ogoniland en dat SPDC betalingen aan hem heeft verricht in de vorm van field allowances. Ook als [N] zichzelf zag als protegé van SPDC/de Shell-groep, betekent dat niet dat gedaagden op enigerlei wijze betrokken waren bij [N] ’s optreden tijdens het proces. Om die conclusie te kunnen trekken, moet sprake zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat gedaagden via [N] hebben getracht het proces te beïnvloeden of anderszins betrokken waren bij [N] ’s optreden tijdens het proces. Dergelijke concrete feiten en omstandigheden zijn niet gesteld of anderszins gebleken.
VI.2 aanbod tot beïnvloeding proces onder voorwaarde dat MOSOP haar protest tegen SPDC zou staken
4.104. Vaststaat dat [L] begin 1995 heeft gesproken met de broer van [I] , [SS] . Eiseressen stellen dat [L] toen aan [SS] heeft aangeboden om het proces te beïnvloeden, onder de voorwaarde dat MOSOP haar protesten tegen SPDC zou staken.
4.105. In de Nigeria Update van 6 april 1995 heeft [L] verslag gedaan van een gesprek dat hij die dag had met de Britse ambassadeur, [TT] , die hij in het verslag heeft aangeduid als BHC [de afkorting voor de British High Commissioner]. Dit verslag vermeldt dat [TT] heeft gesproken met [SS] en de boodschap heeft overgebracht dat [SS] met [L] wil spreken. [L] schrijft:
“I told the BHC that I might be prepared to meet him [ [SS] , toevoeging rechtbank] on an informal basis to see what he had to say, and the BHC suggested that he introduce me to him during the Queen’s Birthday celebrations at his house later this month.
I also made the point that, so long as the MOSOP leadership keep the claim for compensation against us we would find it impossible to deal with them formally. I also said that I will not become involved in [I] ’s trial in any way.
There is still a strong belief amongst these people that we Shell have the power to get [G] to let [I] off! Would that we had such power, we certainly would not have had the cash calls problems if we had!”
4.106. Op 20 april 1995 heeft [L] bij de Britse ambassadeur gesproken met [SS] en [UU] , één van de advocaten van [I] . De Nigeria Update van 24 april 1995 vermeldt hierover:
“We discussed the matter of opening a dialogue between Shell and the Ogoni people. I made the point in many ways that I felt that I could not be expected to open up Shell to a dialogue when we had learned from experience to distrust the methods employed by [I] against us. His use of the media to propagate what we felt were lies or distortions of the truth to a gullible world made us very wary indeed. I told him that they would have to modify their stance before we could contemplate a useful dialogue.
I also said that we were not about to start discussions as long as we had a claim for reparations for environmental pollution and back royalties and taxes of 10 billion hanging over our heads, figures that were quite preposterous.
I asked what exactly MOSOP wanted of Shell. OSW said that they wanted us to help to get the release of KSW and the removal of the army from Ogoniland.
I went over all the arguments against us doing either of the two things.
The matter of a continued dialogue was raised again at the end. I said that I was happy to keep the door open to dialogue and I gave my contact numbers. However, I also said that I would not be able to talk about anything substantive as long as I was given reason to distrust MOSOP and its motives in wanting the dialogue. I said it was up to them to show there was a genuine change of approach before there would be much point in continued dialogue.”
4.107. [SS] heeft bij brief van 13 mei 1995 opdracht gekregen van zijn broer om het voorstel van [L] niet te accepteren. In de brief heeft [I] twee scenario’s geschetst om met [L] te bespreken, te weten:
( I) “We remain in jail. A. The cause grows. Junior’s recent visit to the US was a smasher. He met Al Gore, Ethel Kennedy (…) Along with the Goldman Foundation, Shell could be facing an expensive call for the boycott of its products. (…). B. Within Nigeria, the other oil-producing area’s who have been working to see if MOSOP’s non-violent stand will draw Shell out of its cocoon, decide that force is what Shell wants. There will be trouble on the oilfields, losing Shell a lot of its investment. Military force will not secure them peace on the oilfields. (…)
In the end, all this would be extremely expensive for Shell particularly if as is being mooted, we sue them in the U.S. Punitive damages could be imposed on them. Our sponsors are thinking in that direction. Is this what Shell wants?
OR THIS?,
( II) Shell uses its considerable clout to (i) CREATE an Ogoni State. We will have something to show to the Ogoni people & assuage their anger.
(ii) Shell gets the Tribunal stopped or the Fed Attorney General to enter a “nolle prosequi” using the fact of my ill-health and inability to go on with the trial. Shell’s stock in Ogoni rises. The human rights and writers lobbies which have stood solidly behind us abroad are disarmed. Shell gets a breathing space.”
4.108. [SS] heeft deze brief op 13 mei 1995 met [L] besproken, die in een Note for File hiervan verslag heeft gedaan:
- It was reiterated that his demand for Shell to become involved with political and legal matters of Nigeria was wrong and Shell would not do it, i.e. no royalties/taxes, no reparations, no interventions with the tribunal process.
- (…) In any case, it was important for Shell’s image and integrity, long term, to adhere to its business principles as we have stated in this case.
- We were keen to address the issues of Community Development and the Environment as soon as possible even ahead of resuming operations, provided the situation on the ground was peaceful (…) We were prepared to sit down and discuss these two areas of mutual interest and get advice/input from MOSOP. However, first and foremost we needed to satisfy ourselves that we can trust MOSOP. (…)
- (…) We would not have the confidence to sit down with MOSOP to consider areas of mutual interest unless these false claims and attacks were stopped. Such cessation would be seen as a display of MOSOP’s willingness to sincerely explore common grounds with Shell in a trustworthy manner. (…)
The meeting was summarised to O-W from our viewpoint that the discussion has not moved forward since it started. We reiterated that we would be prepared to discuss areas of mutual interests only, namely, Community Development and Environment, but only if the basis for trust was established. The minimum we would expect as indication of display of trust on MOSOP’s part would be the cessation of deliberate and false accusations against Shell, and not urging Shell to become involved in Nigerian politics against its business principles. Finally, we added that until there was a change in MOSOP’s attitude and approach, we saw was no basis for continuing the dialogue for the meantime, even though the door was not shut.”
4.109. In een interoffice memorandum aan [VV] , destijds Area Coordinator bi SIPC van 22 augustus 1995 heeft [L] hierover geschreven:
“I offered [SS] the possibility that we would be prepared to put in some humanitarian aid (medical?) in exchange for the undertaking by his brother to soften their official stance on two key issues for us: 1. the outrageous claims (…) against Shell for royalties and reparations, and 2. the claim that we had funded the military in their clean up operations, to “clear the way” for our return.
(…)
I am not sure that we want to be moving towards unilateral aid: we need something in return from the MOSOP elected representatives. (…) Don’t forget that the government see MOSOP as terrorists and our dealing with them could be misconstrued.”
4.110. Uit de onder 4.105 tot en met 4.109 bedoelde verslagen en brief van [I] volgt dat [L] in de gesprekken met [SS] onderscheid heeft gemaakt tussen twee verschillende onderwerpen: 1) de reactie van SPDC op het verzoek om te interveniëren in het proces en 2) een dialoog met een eventuele bijdrage van SPDC aan projecten in het kader van Community Development and the Environment. Deze verslagen vermelden ten aanzien van het eerste onderwerp dat [L] tijdens de gesprekken met [SS] steeds duidelijk heeft gemaakt dat SPDC niet zal overgaan tot de door [SS] gevraagde interventie in het proces. Zie bijvoorbeeld de opmerking in het onder 4.108 bedoelde verslag: “(…) his demand for Shell to become involved with political and legal matters of Nigeria was wrong and Shell would not do it (…) no interventions in the tribunal process.” Dit sluit aan bij de opmerking van [L] tegen de Britse ambassadeur voordat hij met [SS] sprak, dat SPDC op geen enkele manier betrokken wilde raken bij het proces van [I] (zie 4.105). Uit de verslagen volgt dat alleen is gesproken over eventuele humanitaire (medische) hulp aan [I] “to soften their stance on two key issues for us” (zie 4.109). De vraag om te interveniëren in het proces is steeds ongeclausuleerd negatief beantwoord, met de uitleg dat SPDC zich niet mengt in dit soort kwesties, omdat dit tegen de business principles ingaat. Wel heeft [L] voorwaarden gesteld aan het tweede onderwerp van gesprek, een dialoog met een eventuele bijdrage van SPDC aan projecten in het kader van Community Development and the Environment. Dit zijn de voorwaarden waarop eiseressen doelen. Deze voorwaarden zien echter uitsluitend op het tweede onderwerp. Eén van deze voorwaarden was overigens “not urging Shell becoming involved in Nigerian politics against its business principles” (zie 4.108). Dat bevestigt dat [L] tijdens de gesprekken duidelijk heeft gemaakt dat SPDC onder geen enkele voorwaarde zou interveniëren in het proces.
4.111. In hun schriftelijke verklaringen koppelen [SS] en [UU] daarentegen de door [L] gestelde voorwaarden aan de afwijzing van het verzoek om te interveniëren in het proces. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen geen afbreuk kunnen doen aan de hiervoor onder 4.110 getrokken conclusies. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat de hiervoor weergegeven door SPDC opgestelde verslagen in de regel op de dag van het gesprek of kort daarna zijn opgesteld. Eiseressen aanvaarden deze verslagen van [L] op alle andere punten als juist. De schriftelijke verklaringen van [SS] en [UU] zijn daarentegen jaren na dato afgelegd en geven de herinnering weer van wat destijds is besproken. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – ziet de rechtbank geen grond om op basis van deze schriftelijke verklaringen aan te nemen dat de verslagen van [L] geen juiste weergave van de gesprekken vormen. Daarmee is geen ruimte voor de door eiseressen aangeboden nadere bewijslevering op dit punt.
4.112. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het verwijt dat gedaagden hebben aangeboden om het proces te beïnvloeden onder de voorwaarde dat MOSOP haar protesten tegen Shell zou staken.
VI.3 niet interveniëren in het proces
4.113. Eiseressen verwijten gedaagden dat zij niet (publiekelijk) hun invloed hebben aangewend om de Nigeriaanse overheid te bewegen tot een fair trial en tot clementie voor de Ogoni 9. Gedaagden hadden dit volgens eiseressen kunnen en moeten doen door:
-
in contacten met de Nigeriaanse autoriteiten het belang van de naleving van de mensenrechten aan de orde te stellen,
-
voorwaarden te stellen aan een verdere samenwerking met de Nigeriaanse autoriteiten,
-
zich uit te spreken over het recht op protesteren van de Ogoni,
-
zich (publiekelijk) uit te spreken over de noodzaak van een fair trial en te verzoeken om clementie,
-
desnoods te dreigen met terugtrekking uit Nigeria.
4.114. Vaststaat dat gedaagden gedurende het proces en voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen verzoeken van (rechts)personen en organisaties ontvingen om zich in het proces te mengen (zie onder 2.29). Gedaagden voeren aan dat zij de overtuiging hadden en hebben dat een commerciële partij zich niet behoort te mengen in een interne juridische aangelegenheid van een soevereine staat. Zij hebben dit in hun Business Principles vastgelegde uitgangspunt destijds ook consequent uitgedragen, aldus gedaagden, die verder toelichten dat zij (a) het proces volgden en (b) stille diplomatie hebben aangewend.
4.115. Zoals hiervoor aan de orde is geweest, volgde SPDC het proces via de advocaten van het kantoor van [Y] . Zij ontving verslagen van de zittingen. Vanaf de Nigeria Update van 30 mei 1994 die vermeldt dat [I] het weekend daarvoor is opgepakt en vastgezet op verdenking van de moord op vier Ogoni leiders, is [L] in de Nigeria Updates regelmatig ingegaan op de actuele stand van het proces en op ontwikkelingen in verband daarmee. Ook heeft [L] in de Nigeria Updates verslag gedaan van hetgeen over het proces aan de orde is gekomen in de gesprekken die hij voerde met de Nederlandse en Britse ambassadeurs. Hij hoorde bijvoorbeeld van de Britse ambassadeur dat een Britse rechter een deel van het proces heeft bijgewoond op verzoek van de Britse regering om te bezien of het proces eerlijk verliep en hij heeft in de Nigeria Update van 4 juni 1995 vermeld:
“The Judge apparently concluded that it was flawed (some technical points apparently.”
Eerder, op 6 april 1995, had hij in de Nigeria Update genoteerd:
“The BHC believes that although the charges should not stick the government will make sure that he is found guilty. He would then be sentenced to death, and reprieved after giving in to pressure from outside, but be incarcerated for a very long time.
The feeling is that this trial by Tribunal will go the way of all others of the kind in the past here: nobody had ever been found innocent. Hence those around [I] are using all methods to try and influence this.”
4.116. [L] zond zijn berichten aan de Nederlandse en Britse Service Companies, SIPC te Londen en (in kopie) SIPM te Den Haag (zie onder 2.19). Tijdens een vergadering in februari 1993 in Londen, waarbij vertegenwoordigers van de Service Companies en SPDC aanwezig waren, is gesproken over [I] en MOSOP, die in de notulen werden aangeduid als een risico voor de internationale reputatie van de Shell-groep, waarvoor urgent attention werd gevraagd. De notulen vermelden dat is afgesproken dat:
“SPDC and SIPC PA (Public Affairs) departments to keep each other more closely informed to ensure that movements of key players, what they say and to whom is more effectively monitored to avoid unpleasant surprises and adversely affect the reputation of the Group as a whole.”
Kort nadat het proces in februari 1995 was begonnen, is in maart 1995 de Nigeria Issue Contact Group opgericht binnen de Shell-groep, om de ontwikkelingen in Nigeria te volgen en daarop te kunnen reageren.
4.117. Niet ter discussie staat dat de moedermaatschappijen op de hoogte waren van het proces en de wereldwijde aandacht daarvoor. Gedaagden, waaronder de moedermaatschappijen, waren op de hoogte van de kritiek op de onafhankelijkheid van het tribunaal en de eerlijkheid van het proces, die onder meer is geuit in de rapporten van [T] , Human Rights Watch en Amnesty International. Vaststaat dat gedaagden – juist ook de moedermaatschappijen – door verschillende non-gouvernementele organisaties zijn opgeroepen te interveniëren in het proces.
4.118. Gedaagden hebben toegelicht dat zij hebben gekozen voor de weg van de stille diplomatie. Wat de Shell-groep heeft gedaan, kan worden verdeeld in drie onderdelen, te weten de contacten die [L] tijdens het proces heeft gehad met Nigeriaanse functionarissen (VI.3.b.i), andere contacten van (functionarissen van) entiteiten binnen de Shell-groep over het proces (VI.3.b.ii) en de gebeurtenissen in de periode tussen het vonnis en de executie daarvan (VI.3.b.iii). De rechtbank gaat daarbij uit van de inhoud van de Nigeria Updates en andere verslagen van [L] en van besprekingen binnen de Shell-groep, waarop zowel eiseressen als gedaagden hun feitelijke standpunten baseren. Ook betrekt de rechtbank in het navolgende de getuigenverklaringen uit de Kiobel -procedure van [L] , [X] en [WW] , die in de relevante periode Group Managing Director was, waarop partijen zich allebei beroepen.
VI.3.b.i contacten tussen [L] en Nigeriaanse functionarissen
4.119. Op 22 juli 1995 heeft [L] gesproken met [G] . Daags daarvoor had hij de Britse ambassadeur gesproken over de aankomende ontmoeting met [G] . Hij hoorde op dat moment van de Britse ambassadeur dat de tweede groep advocaten in het tribunaal was gestopt omdat zij vonden dat zij hun taak niet behoorlijk konden vervullen omdat het proces werd bepaald door de Nigeriaanse militairen. [L] heeft daarover genoteerd:
“He seemed to be quite sure that KSW [ [I] , toevoeging rechtbank] will be convicted, perhaps to the death penalty, to be commuted later on to life imprisonment. I told him that this would be a very unpleasant outcome for Shell, as the international outrage would certainly involve us. The time between conviction and commutation of the sentence would also be critical to us. There is also the link to the coup plotters: if some of them are shot, then the outside world will, probably justifiably, conclude that KSW may also be executed, and therefore renewed internationalisation of the KSW/Ogoni issue could be triggered off even before that verdict is announced.”
4.120. Ter voorbereiding op het gesprek met [G] sprak [L] op 21 juli 1995 ook met [F] , de tweede man in Nigeria, die hem vertelde:
“The HoS [Head of State, [G] , toevoeging rechtbank] is very touchy on the matter of foreign criticism, and on the Ogoni issue. He suggested that we should not raise either issue although it may still come up.”
Uit de Nigeria Update van 23 juli 1995 volgt dat [L] dit advies heeft opgevolgd en tegenover [G] niet zelf is begonnen over de Ogoni-kwestie en/of het proces. Met hun opmerking daarover gaan eiseressen ten onrechte eraan voorbij dat dit op uitdrukkelijk advies van [F] is gebeurd. Tijdens dit gesprek heeft [G] de Ogoni-kwestie aan de orde gesteld. [L] schreef hierover:
“After I had finished with my part (which lasted about 1 ½ hours) he said he had something he wanted to raise with me. The Ogoni issue!
- [G] ’s irritation with Shell’s public statements
He suddenly became very strident on the subject, complaining that the biggest company in Nigeria, who had the best knowledge of the activities on the ground in the Ogoni area, had in his eyes failed to adequately portray the real facts of the case to the outside world.(…)
He put me on the spot, and I was finding it particularly hard to get through to him that it was not up to us to defend the government’s role. After a long discussion, during which he again became quite heated, he said that he accepted that Shell could not refer to the government’s performance in its public statements.
- Shell’s efforts to tread between mines
I told him of our efforts to get the public to understand our position (referring to the Ogoni briefing paper). When I mentioned this, he again became quite incensed, saying that he had read this document and that he found this also to woolly and not sufficient clear on what the real facts were. (…)
- Shell’s non-political stance
At this point I tried to defuse the situation by going over the non-political stance that we had taken, mentioning that our job was to try and do our best to help the government to develop its oil and gas reserves as efficiently as possible, and that we could not take sides with the government on such a sensitive issue. I must say that after explaining this he calmed down a bit, but I was left with the distinct impression that he was not really happy nevertheless.
(…)
I told him of the pressures we as Shell were under on the Ogoni issue internationally and that we had to tread extremely carefully in order to try and minimise the potential (or actual) damage such an issue could cause worldwide business. (…)I told him that we were very conscious of the government’s irritation with the public villification it was getting on the Ogoni Issue but that we also were being tied into the matter in ways which we also felt were quite wrong.
(…)
I conclude from what he [ [G] ] said that he had no sympathy for [I] whatsoever, and we must therefore prepare ourselves for a conviction in this trial with all the difficulties that portends for us.
(…)
He wants us to support him, but I think he now understands better that we have some very clear limits to what we can do publicly, or in private for that matter.”
4.121. De rechtbank leidt hieruit af dat [G] wenste dat SPDC/de Shell-groep de Nigeriaanse autoriteiten zou steunen in de Ogoni-kwestie en dat [L] in reactie hierop heeft gewezen op de niet-politieke koers van SPDC/de Shell-groep. Niet blijkt dat [L] zich tijdens dit gesprek met [G] heeft uitgesproken over het recht van de verdachten op een eerlijk proces. [L] heeft tijdens de Kiobel -procedure verklaard dat hij dit in andere gesprekken met Nigeriaanse functionarissen wel heeft gedaan. Ten aanzien van de vraag of gedaagden zich gedurende het proces (publiekelijk) hebben uitgesproken over het recht van de verdachten op een eerlijk proces heeft [L] in de Kiobel -procedure als volgt verklaard:
Q. “Shell Nigeria did say that he [ [I] , toevoeging rechtbank] is entitled to due legal process?” Do you see that?
A. Correct.
Q. Is that referring to statements you made?
A. Yes. As I testified earlier, that’s what I’m referring to.
Q. And it’s your recollection that you made these statements prior to Mr [I] ’s conviction?
A. I believe many times and publicly and privately.
(…)
Q. Did you convey to any officials of the Nigerian government that there was a perception internationally that the trial did not meet the standards of due legal process?
A. I spent all my time leading through that process, trying to get people to understand we wanted proper legal process and there was a concern being reported in the press that this was not occurring. Hence the reason I was making the statements.”
Op grond van deze verklaring stelt de rechtbank vast dat [L] in gesprekken met Nigeriaanse functionarissen het recht op een eerlijk proces van de Ogoni 9 aan de orde heeft gesteld. Over de keuze voor de weg van stille diplomatie heeft [L] in de Amerikaanse Kiobel-procedure als volgt verklaard:
Q. (…) do you see the sentence: “Our experience suggests that quiet diplomacy afforded the very best hope for [I] ”?
(…)
A. I worked in many countries where there’s a central government with a lot of control, and my experience has been in the past in other countries like Malaysia or the Middle east and so on that to get action on sensitive issues it is better to do it with quiet diplomacy than to make it a public domain issue, where people become very polarised and very quickly. In the Western World people tend to be more public with these things. In the developing things success generally requires a degree of quiet diplomacy rather than public debate.”
VI.3.2 andere contacten met Nigeriaanse functionarissen
4.122. Op 16 maart 1995 hebben functionarissen van andere Shell-entiteiten, waaronder [XX] , head of Public Affairs van de Shell-groep, (hierna: [XX] ) in Londen over het proces gesproken met de Nigeriaanse ambassadeur. De Nigeriaanse ambassadeur merkte over [I] op: “there is every chance he will be found guilty” en sprak over de ‘misinformatie’ over het proces van onder meer [YY] van The Body Shop. Volgens het verslag van deze ontmoeting:
“He [ de Nigeriaanse ambassadeur, toevoeging rechtbank] then called on Shell to put head together with the Mission to effectively debunk all the false allegations peddled against Nigeria and Shell over Ogoni and [I] .
4. In his reaction Mr. [XX] said that Shell was aware of the vicious campaign embarked upon by The Body Shop and other groups to discredit Shell and Nigeria. He informed HC that Shell has been inundated with hundreds of letters of protest and abuse regarding their operations in Nigeria. He noted that, apart from the Body Shop, Green Peace, Action Earth, Church groups, Amnesty International as well as Shell Shareholders have all been involved in the campaign. They complain about the environment and human rights issue. Some of the complaints were that Shell should prevail on the Nigerian government to release [I] .”
4.123. Net als tijdens het onder 4.120 bedoelde gesprek dat [L] met [G] voerde, is hier van Nigeriaanse kant aangedrongen op het samen optrekken, waarbij [XX] heeft gewezen op de internationale kritiek op het proces en de klacht dat Shell geen druk uitoefende op de Nigeriaanse autoriteiten om [I] vrij te laten. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat één van de rapporten van de onafhankelijke organisaties over het proces aan de Nigeriaanse ambassadeur zou worden verstrekt. Daarmee is tijdens en naar aanleiding van dit gesprek gewezen op de kritiek op het proces. Verder is niet ingegaan op het aandringen van Nigeriaanse kant om samen op te trekken in deze kwestie.
VI.3.3. de periode tussen de veroordelingen en de executies
4.124. Nadat het tribunaal op 30 en 31 oktober 1995 de Ogoni 9 tot death by hanging heeft veroordeeld, is tijdens de vergadering van het CMD van 31 oktober en 1 november 1995 besloten dat [L] contact zou zoeken met [G] om de zorgen van de Shell-groep uit te spreken over de tenuitvoerlegging van de vonnissen. [ZZ] – de toenmalige Regional Coordinator for Latin America and Africa bij SPIM – zou hetzelfde doen bij de Nigerian High Commissioner in Londen. [X] heeft hierover in de Kiobel -procedure het volgende verklaard:
“Q. Was the possibility of Mr [I] being executed discussed at any meetings of the Committee of Managing Directors?
A. yes, it was.
(…)
A. I do remember that we discussed in the Committee of Managing Directors whether the chairman should write a letter to ask for clemency. I think we discussed that twice, and the second time we decided that I would do so, yes.
(…)
Q What do you recall being discussed at the committee about that subject?
A. What we discussed at that particular meeting was whether we should, as a group, send a letter to the head of state and ask for clemency. As is recorded here, it was decided against, most definitely on the basis of advice from [L] , who—and I don’t specifically recall—may have said, “Don’t do that at this stage. Let me try and get to the head of state and talk to him.” In cases like this, as I explained earlier on, we would always, always follow the advice of the man on the spot because he is in the best position to judge whether sending a letter would be counter-productive or not and, at least at this stage, his advice must have been “don’t do it.”
Q. Do you have a recollection of Mr [L] making that advice?
A. Not a specific one, but I can well imagine that it went that way because that would be totally in line with our policy.
Q. What policy is that?
A. The policy is not to interfere from a distance in the affairs of an operating company.
(…)
A. I remember that the chief executive for a long time advised not to do that because he felt that a direct contact with the head of state would be more appropriate and effective.
Q. It says here, “It was agreed that Mr [L] should seek access to the head of state to explain Shell’s concerns”.
(…)
A. I do remember that we felt that it was necessary to do something, and here we decided to give [L] a chance to talk to the head of state.”
4.125. De keuze voor [L] is door [WW] als volgt toegelicht:
“[L] had become a respected and trusted figure in Nigeria and, notwithstanding the criticism that he attracted to himself by raising this subject with [G] —and you saw his note about how the President got very agitated when he did bring it up on that one occasion— [L] , having been born in Nigeria and feeling passionate about Nigeria—you know [L] , I’m sure—was quite the best individual to express these views to the Nigerian authorities; whether the president himself, [F] or anyone else of great seniority in Nigeria.”
4.126. In de Nigeria Update van 2 november 1995 heeft [L] geschreven over een ontmoeting op 1 november 1995 met [F] . Deze Update vermeldt onder meer dat de reden voor dit bezoek was dat [L] [G] wilde bezoeken:
“The visit to the Head of State [ [G] , toevoeging rechtbank] would have the objective of trying to obtain his support for clemency and the commutation of the recent sentence of death on [I] for his part in the murder of 4 Ogoni elders in May 1994.(…)
[F] agreed to request the HoS [Head of State] for an audience for him and I on the 17th or the 18th November, after his (S’s) return from a visit to South Africa.
[F] advised very strongly against Shell sending any letter to the Head of State asking for clemency for KSW. He felt that it would be taken very badly and that it may seriously jeopardise the objective.
He did not believe that [G] would carry out the sentence, nor did he expect any sudden moves: rather, he expected that a final decision on the matter may well be made much later in the year, possibly in December. He felt that having given clemency to the military in the recent coup plotters saga he would not be able to do any differently with a civilian.
I emphasised that Shell would be obliged to defend itself against criticism from many quarters, both locally and internationally, over the next weeks and that we could not take the government’s corner. He [ [F] ] accepted this as a matter of fact. He did however remind me of the HoS’s demand that Shell be more (publicly) supportive, and he said that HoS felt that the government were doing what they could to help Shell!
(…)
S told me that [G] seemed to have valued our last talk very highly and he felt that he would welcome a fairly frequent dialogue of this kind. (…) This bodes well if true.”
Het beoogde gesprek tussen [L] en [G] heeft echter niet plaatsgevonden. [L] heeft in de Kiobel -procedure verklaard dat hij zowel voor als na het opleggen van de doodstraf heeft geprobeerd om een afspraak te maken met [G] , maar dat dat niet is gelukt.
4.127. Tijdens de vergadering van het CMD van 7 november 1995 is besloten om uit naam van de Shell-groep een verzoek om clemency op humanitaire gronden aan [G] te sturen. [X] heeft hierover in de Kiobel -procedure het volgende verklaard:
“Q. At this meeting of the Committee of Managing Directors was it decided that you should send a personal letter to President [G] ?
A. Yes, it was, yes.
Q. Can you recount for me, as best you can, how that decision came about?
A. I don’t have a detailed recollection, but I think what made us decide to do that was that [L] had not been able to talk to the head of state directly. He tried. At the previous meeting I remember we took his advice that he would seek an appointment with the head of state, so we decided not to send a letter. Now that that discussion had not taken place, we felt that we had to do something. The discussion was “Why are we doing that, if we do it at all?” I do recall that I said, “We do that on humanitarian grounds”—I could well have added to that, that I am absolutely against the death penalty—“and now that it looks as if this is moving in that direction in the case, we have to indeed make it known to the head of state that we are against that.”
Q. Did Mr [L] change his recommendation as to whether or not a direct request for clemency should be made?
A. That I don’t recall, but I think it is much more likely to think that, after we learned that he had been unable to see the head of state, we felt that we had to do something.
(…)
Q. There is reference to this letter being a personal letter. Is that correct? This is a personal letter?
A. It is personal in a way that it is from person to person, yes. But I think it’s quite clear in what capacity it is written. It doesn’t say writing to the head of state from his private address. It clearly states Mr [X] writing to the head of state in his capacity as chairman of the Committee of Managing Directors of the Royal Dutch Shell group of companies.
Q. The address that’s located on the bottom of this letter?
A. That is the address of Royal Dutch.
(…)
A.(…) Because this had become, at this particular time, an issue which was not just an SPDC issue, but was an issue for the group as a whole. The group was attacked everywhere almost, and we felt that, as a group, we had to show that we, indeed, were of the opinion that, whatever the conclusion of the legal process was in Nigeria, that it’s not something for us to interfere with; that we would be against the death sentence.”
Vervolgens is op 8 november 1995 namens de gehele Shell-groep het onder 2.36 bedoelde verzoek om clemency gedaan voor de negen personen die ter dood waren veroordeeld door het Ogoni-tribunaal. Dit verzoek is aan de Nigerian High Commissioner overhandigd, met het verzoek dit door te sturen aan [G] .
VI.3.4 toetsing
4.128. Uit het voorgaande volgt dat gedaagden uitdrukkelijk de keuze hebben gemaakt om, gelet op hun Business Principles, niet te interveniëren in politieke en juridische kwesties van het land waarin zij opereerden en zich niet publiekelijk uit te spreken over het proces, maar de weg van de stille diplomatie te volgen. Zij hebben ook daarnaar gehandeld. In de gesprekken met Nigeriaanse functionarissen werden zij geconfronteerd met een wens samen op te trekken, waaraan niet is voldaan. Verder heeft [L] zich tijdens het proces in algemene zin uitgesproken over het recht op en het belang van een eerlijk proces voor de Ogoni 9. In ieder geval in de periode tussen de veroordeling en de executies werd het proces en het lot van de Ogoni 9 gezien als een kwestie die de Shell-groep als geheel raakte en niet (langer) als een lokale kwestie waarmee (alleen) SPDC van doen had. Ook toen is bewust ervoor gekozen om niet publiekelijk een verzoek om clemency te doen. Gekozen is voor de weg van de stille diplomatie, uiteindelijk uitmondend in de brief van 8 november 1995 namens de Shell-groep aan [G] .
4.129. Het verwijt van eiseressen aangaande het niet of onvoldoende interveniëren in het proces, kan alleen slagen als gedaagden, door het proces te volgen en te kiezen voor stille diplomatie en geen andere actie te ondernemen, de door eiseressen ingeroepen grondrechten van hun echtgenoten en/of van henzelf hebben geschonden. De stellingen van eiseressen impliceren dat gedaagden op grond van de door eiseressen ingeroepen grondrechten gehouden waren meer te doen dan zij hebben gedaan. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van dat standpunt, bijvoorbeeld in de vorm van precedenten of breed gedragen opvattingen van Nigeriaanse rechtsgeleerden. Dergelijke aanknopingspunten zijn ook niet door partijen aangedragen in hun uitlatingen over de inhoud en toepassing van de door eiseressen ingeroepen grondrechten. De conclusie van de rechtbank luidt daarmee dat gedaagden deze grondrechten niet hebben geschonden door het proces te volgen en te kiezen voor stille diplomatie.
4.130. De rechtbank neemt bij dit oordeel mede in aanmerking de onder 4.121 weergegeven ervaringen van [L] die pleitten voor stille diplomatie, de onder 4.120 bedoelde waarschuwingen van verschillende kanten om omzichtig te werk te gaan bij het aan de orde stellen van kwesties bij [G] – die niet was gediend van kritiek en juist vond dat SPDC de Nigeriaanse overheid te weinig steunde – en het uitdrukkelijke advies van [F] om geen publiekelijk verzoek om clemency te doen, waarbij [F] bovendien de verwachting had uitgesproken dat er niet op korte termijn uitvoering aan het doodvonnis zou worden gegeven. Ook ging [F] ervan uit dat het doodvonnis, net zoals bij de militaire coupplegers was gebeurd, zou worden omgezet in een gevangenisstraf (zie 4.126). Desalniettemin is na de veroordelingen een serieuze en dringende poging tot beïnvloeding van het lot van de Ogoni 9 gedaan, met de beslissing van het CMD om [L] in Nigeria contact te laten zoeken met [G] en de afspraak dat [ZZ] de Nigeriaanse ambassadeur in Londen zou benaderen. Verder is met het uiteindelijk gedane clemency verzoek namens de hele Shell-groep, ondertekend door de voorzitter van het CMD, aan [G] duidelijk gemaakt dat dit een serieus en dringend verzoek betrof.
4.131. Daar komt bij dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het proces anders zou zijn verlopen, en de echtgenoten van eiseressen niet zouden zijn veroordeeld en geëxecuteerd, als gedaagden anders hadden gehandeld dan zij hebben gedaan. Zoals gedaagden hebben aangevoerd, is het zeer de vraag of zij de invloed hadden op [G] die eiseressen hun toedichten en die destijds ook werd verondersteld, bijvoorbeeld door [I] (zie zijn brief van 13 mei 1995, onder 4.107) en degenen die gedaagden opriepen om (publiekelijk) stelling te nemen in verband met het proces en de veroordeling van de Ogoni 9. Uit de verslagen van de gesprekken van [L] met [G] volgt immers, dat [G] niet was gediend van kritiek, en juist vond dat SPDC de Nigeriaanse overheid te weinig steunde. Die verslagen vermelden ook de cash call problematiek; dat is de niet door eiseressen weersproken voortdurende inspanningen die SPDC moest betrachten om de Nigeriaanse regering te bewegen om te voldoen aan de cash calls die in het kader van de joint venture werden gedaan. [L] vat dit een en ander samen in zijn Nigeria Update van 6 april 1995:
“There is still a strong belief amongst these people that we Shell have the power to get [G] to let [I] off! Would that we had such power, we certainly would not have had the cash calls problems if we had!” (zie 4.105).
4.132. Eiseressen stellen – zonder nadere toelichting – dat gedaagden hadden moeten dreigen om de onder 2.39 bedoelde NLNG-deal, waarover met de Nigeriaanse overheid onderhandeld werd tijdens het proces, niet door te laten gaan of daaraan voorwaarden te verbinden. Mede tegen de achtergrond van hetgeen onder 4.131 is overwogen over de invloed die gedaagden daadwerkelijk hadden/konden uitoefenen, kan deze blote stelling geen doel treffen. Dat geldt ook voor de stelling van eiseressen dat gedaagden desnoods hadden moeten dreigen zich terug te trekken uit Nigeria. Hoewel het gegeven dat SPDC
– om andere redenen – in 1995 de oliewinning in Ogoniland heeft gestaakt, het betoog van gedaagden over de praktische onuitvoerbaarheid van het dreigement tot terugtrekking relativeert, kan deze enkele, niet nader toegelichte stelling eiseressen niet baten, reeds omdat niet aangenomen kan worden dat dit dreigement effect zou sorteren. Ook hier is het de vraag of eiseressen gedaagden niet meer invloed toedichten dan zij hadden op [G] , die niet was gediend van kritiek en juist vond dat SPDC de Nigeriaanse overheid te weinig steunde.
4.133. Voor zover gedaagden op grond van het toepasselijke Nigeriaanse recht al gehouden waren tot enige interventie, hebben zij genoeg gedaan door het proces te volgen en te kiezen voor stille diplomatie. De rechtbank zegt hiermee niet in algemene zin dat een onderneming in gevallen als deze stille diplomatie moet aanwenden. De rechtbank oordeelt dat gedaagden niet gehouden waren om meer te doen, zoals eiseressen betogen. Het verwijt dat gedaagden niet (publiekelijk) hun invloed hebben aangewend om de Nigeriaanse overheid te bewegen tot een fair trial en tot clementie voor de Ogoni 9 gaat dus niet op.