RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2020 in de zaak tussen
Lotus Holding B.V. en Probest B.V., beide te Rotterdam, enProper Hotel B.V., te Breda, eiseressen
(gemachtigden: mr. A.S.D. Lijkwan en mr. Y.H. van Ballegooijen),
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Strandweg Vastgoed B.V., gevestigd te Den Haag, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J. Kevelam).
Procesverloop
Voor het procesverloop wordt verwezen naar de tussenuitspraak die de rechtbank heeft gewezen op 18 juli 2019. Bij die tussenuitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het besluit van 4 mei 2018 (het bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 18 oktober 2019 heeft verweerder een reactie ingediend. Bij brief van 12 november 2019 heeft vergunninghoudster hierop gereageerd. Bij brief van 21 november 2019 hebben eiseressen daarop gereageerd.
Bij brief van 11 december 2019 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder (nog) niet heeft aangetoond dat het bouwplan voldoet aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ (de ladder) als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
3. In zijn reactie van 18 oktober 2019 heeft verweerder te kennen gegeven dat vergunninghoudster naar aanleiding van de tussenuitspraak het Bureau Stedelijke Planning (BSP) heeft gevraagd een behoefte-onderzoek uit te voeren. Op 17 oktober 2019 heeft BSP zijn onderzoeksrapport uitgebracht. Verweerder sluit zich aan bij de bevindingen van BSP en meent dat het geconstateerde gebrek daarmee afdoende is hersteld.
4. De rechtbank stelt vast dat BSP in zijn onderzoeksrapport, kort samengevat, concludeert dat er een grote behoefte is aan detailhandel en vooral aan horeca in [plaats] . De ontwikkeling van detailhandel en horeca is volgens BSP zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt goed te motiveren. BSP concludeert verder dat de beoogde uitbreiding geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten heeft en dat de ontwikkeling de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan doorstaan.
5. Bij brief van 12 november 2019 heeft vergunninghoudster te kennen gegeven zich te scharen achter de wijze waarop het gebrek door verweerder is hersteld. Zij ziet geen aanleiding om een inhoudelijke schriftelijke zienswijze in te dienen. Bij brief van 21 november 2019 hebben eiseressen de rechtbank bericht dat zij om hen moverende redenen geen zienswijze naar voren brengen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het uitgebrachte onderzoeksrapport van BSP blijk van een zorgvuldig onderzoek en is het inzichtelijk en consistent. Eiseressen hebben de conclusie van dit rapport niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook van de bevindingen van BSP mogen uitgaan. Daarmee heeft verweerder alsnog aangetoond dat het bouwplan voldoet aan de ladder.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld.
8. Het beroep is gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart moet verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 mei 2018;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. F.X. Cozijn en mr. dr. M.K.G. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: