Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2021:1759

Rechtbank Den Haag
23-02-2021
04-03-2021
AWB - 21 _ 102
Omgevingsrecht
Voorlopige voorziening

Voorlopige voorziening, omgevingsvergunning voor het voorbelasten, motiveringsgebrek, is er een aanhaakplicht, stikstofdepositie? schorsing van het besluit.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 21/102

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening tussen

Contactgroep Rijswijk Zuid en Vereniging Natuurlijk Delfland, te Rijswijk, verzoekers,

(gemachtigde: mr. L. van Schie-Kooman)

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigden: mr. D. Korsse, F. de Bruin en ing. M. van Vlijmen).

Derde-partij: Gemeente Rijswijk, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de gemeente Rijswijk een omgevingsvergunning verleend voor het voorbelasten van het gebied Pasgeld-West op het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeenteplaats] , sectie [X] , nummer [kadastraal nummer] .

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens Vereniging Natuurlijk Delfland is A. E. de Leur verschenen en namens Contactgroep Rijswijk Zuid is I. Jansen-Vergeer verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening heeft op grond van artikel 6:1, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), schorsende werking. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in werking treedt voordat op het verzoek is beslist. Hierdoor is het vergunninghouder niet toegestaan om gebruik te maken van de aan hem verleende omgevingsvergunning (aanlegvergunning), tot deze uitspraak. Ter zitting is van de zijde van verweerder verklaard dat 40% van de werkzaamheden in het kader van de voorbelasting inmiddels is gerealiseerd en dat de werkzaamheden na de uitspraak van de voorzieningenrechter worden voortgezet. Verzoekers hebben gewezen op de onomkeerbare gevolgen van de voortzetting van de werkzaamheden. Daarmee is het spoedeisend belang van verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. Het spoedeisend belang is overigens door verweerder ter zitting ook niet bestreden.

3. De gemeente Rijswijk heeft op 11 november 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het voorbelasten van (een deel van) het gebied Pasgeld-West op het perceel kadastraal [gemeenteplaats] , sectie [X] , perceelnummer [kadastraal nummer] . De aanvraag is ingediend ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied Pasgeld-West te Rijswijk voor woningbouw.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘werk of werkzaamheden’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ op grond van artikel 2.1 lid 1 sub b juncto artikel 2.11 lid 2 juncto artikel 2.1 lid 1 sub c en artikel 2.12 lid 1, sub a, onder 1 van de Wabo juncto 26.4 van het vigerende bestemmingsplan.

5. Verzoekers hebben in hun verzoekschrift, onder verwijzing naar de door hen ingediende bezwaarschriften, uitvoerig aangegeven waarom zij zich niet kunnen verenigen met de verleende omgevingsvergunning. Zij voeren -samengevat- aan dat verweerder een vergunning op grond van de Wet bodembescherming en een ontheffing of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) had moeten aanvragen. Nu de omgevingsvergunning eerst is aangevraagd geldt volgens verzoekers een aanhaakplicht en dienen toestemmingen op grond van de Wnb en de Wabo één procedure te doorlopen met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure met terinzagelegging van de ontwerpbesluiten. De voorbelasting heeft volgens verzoekers verstrekkende gevolgen voor de natuurwaarden in het projectgebied. Verder voeren zij aan dat het vigerende ‘Masterplan Rijswijk Zuid’ onvoldoende rekening houdt met de geprojecteerde ontwikkelingen in andere gebieden. Voorafgaand aan het besluit had een actualisatie van het ‘Masterplan Rijswijk Zuid’ plaats moeten vinden. Ook wordt volgens verzoekers niet voldaan aan artikel 26.4.3 van de planregels uit het bestemmingsplan. De ophoging vindt volgens verzoekers plaats ten behoeve van de voorbelasting voor de beoogde woningbouw, terwijl deze woningbouw nog niet mogelijk is en daarvoor zelfs een bouwverbod geldt. Het perceel heeft naast de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ de bestemming ‘wonen-uit te werken 2’. Een uitwerkingsplan is nog niet ter inzage gelegd. De gevolgen van de werkzaamheden voor het gebied zijn zodanig ingrijpend en bovendien onomkeerbaar. Deze werkzaamheden kunnen eerst uitgevoerd worden als er zekerheid bestaat dat woningbouw ter plaatse kan worden gerealiseerd.

6. Belanghebbendheid

6.1

Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is het volgende bepaald: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

6.2.

Artikel 1:2, derde lid, van de Awb luidt: "Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

6.3.

Voor de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

6.4.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers niet als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt omdat hun belang niet rechtstreeks bij de verleende omgevingsvergunning is betrokken. Volgens verweerder heeft de vereniging Natuurlijk Delfland als statutaire doelstelling ‘het bijdragen aan de natuur- en landschapsbescherming in de ruimste zin’. Die doelstelling is volgens verweerder te algemeen en het aan de orde zijnde vergunningsstelsel strekt tot bescherming van de archeologische waarden die in de ondergrond aanwezig kunnen zijn en niet tot de belangen die de vereniging Natuurlijk Delfland in het bijzonder behartigt. De Contactgroep Rijswijk-Zuid heeft als statutaire doelstelling het handhaven en/of verbeteren van woon- en leefmilieu in Rijswijk Zuid. Dit belang is evenzeer erg algemeen en evenmin betrokken bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen. De bescherming van de archeologische waarden waarop het vergunningstelsel ziet, houdt immers geen verband met het woon-en leefmilieu, aldus verweerder.

6.5.

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verzoekers wel als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Het bestreden besluit heeft betrekking op een activiteit die plaatsvindt binnen het in de statuten van beide verzoekers duidelijk omschreven afgebakende werkgebied. De activiteit heeft ook impact op het woon- en leefmilieu, voor de handhaving en verbetering waarvan de Contactgroep Rijswijk-Zuid zich blijkens de statuten ook inzet. Dat de Contactgroep zich daarvoor in relatie tot de onderhavige activiteit in het (collectieve) belang van de omwonenden, die zich in de Contactgroep hebben verenigd, ook daadwerkelijk inzet blijkt genoegzaam uit de ter zitting beschreven feitelijke werkzaamheden van de Contactgroep. Deze bestaan onder meer uit het elke twee weken overleggen met de externe procesbegeleider Urban Sync, het organiseren van workshops en bijeenkomsten en de petitie voor het behoud van een groen en open Pasgeld. De activiteit heeft ook gevolgen voor de natuur en het landschap voor de bescherming waarvan Natuurlijk Delfland zich blijkens de statuten inzet. Dat blijkt ook uit de ter zitting beschreven feitelijke werkzaamheden, zoals natuureducatie door middel van lezingen, een natuurcafé en de organisatie van informatie- en thema-avonden en het organiseren van de demonstratie “Stop de Megaschool”.

De voorzieningenrechter acht verder van belang dat beide verzoekers zijn betrokken bij het participatietraject dat blijkens het Participatievoorstel van 8 mei 2020 van de zijde van de gemeente is gestart, welk traject specifiek betrekking heeft op de integraliteit van het ontwikkelingsproces Pasgeld en de uitwerking voor de deelgebieden Pasgeld-West en Pasgeld-Oost.

Dat verzoekers zich niet inzetten voor de archeologische waarden acht de voorzieningenrechter niet relevant voor de vraag of verzoekers belanghebbenden zijn. Van belang is dat de activiteit rechtstreeks gevolgen heeft voor de voormelde belangen die beide verzoekers blijkens hun doelstellingen en feitelijke werkzaamheden behartigen.

Uitvoeren van werkzaamheden

7.1.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, is het, voor zover hier van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.

Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.

7.2.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Sion-’t Haantje tweede herziening. Aan de gronden zijn in het bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ toegekend.

In artikel 26.4.1 van de planregels (omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) is bepaald dat het verboden is ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 26.1 de volgende werken, geen bouwwerken of overkappingen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

a. Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0.30 m onder het maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c. Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld;

d. Het ophogen van gronden hoger dan 0,50 m boven het maaiveld.

7.3.

Uit het bestreden besluit komt naar voren dat de ophoging van het projectgebied door de voorbelasting varieert tussen +1,50 m NAP tot + 3,00 m NAP en dat die ophoging hoger is dan 0,50 meter boven het maaiveld, als bedoeld in artikel 26.4.1, onder d, van de planregels. Het ophogen van de gronden op grond van artikel 26.4.1 van de planregels uit het bestemmingsplan is daarom enkel toegestaan met een omgevingsvergunning.

7.4.

In artikel 26.4.3 is bepaald dat een vergunning als bedoeld in lid 26.4.1 van de planregels uitsluitend wordt verleend indien uit een door de aanvrager van de aanlegvergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van verweerder in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.5.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden geen onevenredige gevolgen zullen hebben voor de archeologische waarden die in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het in opdracht van de gemeente door RAAP uitgevoerde archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) in het plangebied RijswijkBuiten, deelgebied Pasgeld-West (zuid- en middendeel) in de gemeente Rijswijk. RAAP heeft de resultaten van het verkennend booronderzoek neergelegd in het rapport van 17 februari 2020. In het rapport wordt geconcludeerd dat de kans op het verstoren van archeologische resten en vindplaatsen in het plangebied klein is. RAAP acht in het kader van de voorgenomen grondingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk. De gemeentelijke archeoloog heeft het gebied daarom vrijgegeven. In wat verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van RAAP. Verzoekers hebben geen tegenrapport in het geding gebracht die de conclusies van RAAP weerleggen. De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat verweerder zich op grond van de beschikbare informatie van RAAP op het standpunt mocht stellen dat de archeologische waarden van de onderhavige gronden in voldoende mate zijn vastgesteld en dat hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.6

Gelet hierop is er geen sprake van dat de werkzaamheden in strijd zijn met de regels die omtrent dergelijke werkzaamheden in het bestemmingsplan zijn gesteld. Dat betekent dat verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.11, eerste lid, van de Wabo gehouden was omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van werkzaamheden te verlenen. Anders dan verzoekers kennelijk menen bestaat er binnen het kader van de beoordeling van deze activiteit geen ruimte voor het afwegen van andere planologische belangen dan die verband houden met de archeologische waarden van de gronden. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4290) en 8 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1131).

Handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening?

8.1.

Verzoekers hebben aangevoerd dat op het perceel waar de vergunde voorbelasting op ziet de bestemming ‘wonen-uit te werken 2’ en ‘waarde-archeologie’ rust. Zij stellen dat de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat de woonbestemming nog moet worden uitgewerkt en er, zolang dat nog niet is gebeurd, een bouwverbod geldt. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat in dit geval het bouwverbod als bedoeld in artikel 22.3.1 van de planregels niet op de aanvraag voor de voorbelasting geldt. Het gaat hier immers niet om het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, maar om het verrichten van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, waarvoor een zelfstandig vergunningenstelsel is opgenomen in artikel 26.4 van de planregels. Artikel 26.4 van de planregels biedt immers een zelfstandige grondslag voor de vergunningverlening.

De voorzieningenrechter is het verder voorshands eens met het standpunt van verweerder dat ook overigens geen sprake is van handelen in strijd met het bestemmingsplan. Volgens het onherroepelijk in werking getreden bestemmingsplan rust op de betrokken gronden de bestemming ‘Wonen-Uit te werken 2’. Nu de voorbelasting wordt aangebracht teneinde de grond in te klinken en gereed te maken voor de bouw van woningen, kan niet gezegd worden dat die werkzaamheden strijd opleveren met het bestemmingsplan. Dat die bestemming nog moet worden uitgewerkt doet daar niet aan af. Evenmin kan worden gezegd dat verweerder had moeten wachten met de onderhavige werkzaamheden totdat die uitwerking gereed is. Het betoog van verzoekers slaagt niet.

8.2.

De voorzieningenrechter volgt verweerder verder in zijn standpunt dat niet aan de Wet bodembescherming getoetst hoefde te worden, omdat deze Wet geen onderdeel uitmaakt van het stelsel van de Wabo. De PFAS-problematiek waar verzoekers een beroep op doen speelt in het kader van de Wet bodembescherming een rol.

8.3

Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening en dat derhalve in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat mede een aanvraag is ingediend en verleend voor de activiteit handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in de beslissing op bezwaar deze onjuistheid kan herstellen.

Wet natuurbescherming

9.1.

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – luidt als volgt:

“Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

(…)

i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.”

Uit artikel 2.2aa Besluit omgevingsrecht (Bor) blijkt dat als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, onder meer worden aangewezen:

a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming (…) voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;

b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (…) voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.

Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, volgt uit artikel 6.10a van het Bor dat de omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.

In artikel 2.7 van de Wnb is -voor zover hier van belang- het volgende bepaald:

1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Verboden handelingen op het gebied van flora en fauna worden beschreven in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wnb.

Gedeputeerde Staten (GS) kunnen op grond van artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, van deze verboden handelingen ontheffing verlenen.

9.2.

Verzoekers hebben aangevoerd dat voor de te verrichten werkzaamheden naast de verleende omgevingsvergunning ook een ontheffing of vergunning op grond van de Wnb nodig is. Er is volgens verzoekers onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van de voorbelastingswerkzaamheden op eventuele stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. De verleende omgevingsvergunning heeft volgens verzoekers verder negatieve gevolgen voor de beschermde diersoorten die aanwezig zijn in het projectgebied. Nu de omgevingsvergunning eerst is aangevraagd, geldt er volgens verzoekers een aanhaakplicht.

9.3.

Verweerder stelt dat de vraag of er een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo nodig is tot zijn bevoegdheid behoort. Dat geldt ook ten aanzien van de aanvraag voor een verklaring van geen bedenkingen bij gedeputeerde staten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er geen verklaring van geen bedenkingen is aangevraagd, omdat de voorbelasting geen significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden heeft en geen sprake is van verboden verstoring van beschermde flora en fauna op het betrokken perceel. Een natuurtoestemming was in dit geval volgens verweerder daarom niet nodig. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar de door hem overgelegde rapportages met betrekking tot het onderzoek naar de stikstofdepositie en naar de sinds 2010 verrichte onderzoeken naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het gebied.

9.4

De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit vorenweergegeven wettelijk kader voortvloeit dat, indien onderhavige werkzaamheden strijdig zijn met (een of meer) verbodsbepalingen uit de Wnb, verweerder gehouden is om die werkzaamheden aan te merken als een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. In dat geval wordt die omgevingsvergunning niet verleend dan nadat GS hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben (aanhaakplicht), dan wel vergunning of ontheffing is aangevraagd en verleend.

Gevolgen voor Natura-2000 gebieden

10.1.

De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar van verzoekers de gevolgen van de stikstofemissie van de vergunde werkzaamheden heeft laten doorrekenen. Deze berekening, die is neergelegd in de notitie ‘Stikstofdepositie-onderzoek aanbrengen voorbelasting Pasgeld’ van Kuiper Compagnons van 20 januari 2021 bevestigt volgens verweerder dat de voorbelastingswerkzaamheden geen stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden veroorzaken. Er is daarom volgens verweerder geen sprake van significante gevolgen en derhalve vergunningplicht op grond van de Wnb.

10.2.

Uit de rapportage van Kuiper Compagnons blijkt dat een onderzoek is uitgevoerd naar de veranderingen van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Habitats in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide, Westduinpark & Wapendal, en Solleveld & Kapitelduinen. Deze natuurgebieden zijn op een afstand van circa 8 km vanaf de projectlocatie gelegen. In de rapportage is vermeld dat in de uitgevoerde Aerius-berekening 10.460 vrachtwagenbewegingen zijn betrokken en dat uit deze berekening voor 2021 blijkt dat door de verwachte werkzaamheden voor het verplaatsen van de grond naar Pasgeld geen toename van de stikstofdepositie plaatsvindt binnen de stikstofgevoelige Habitats binnen Natura 2000-gebieden. De Aerius berekening heeft geen depositieresultaten opgeleverd boven 0,00 mol per hectare per jaar. In de rapportage van 20 januari 2021 wordt geconcludeerd dat, als gevolg van de werkzaamheden van het aanbrengen van de voorbelasting in Pasgeld met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dit betekent volgens de in het rapport vermelde conclusie dat significant negatieve effecten op de instandhouding van die gebieden kunnen worden uitgesloten en dat de Wnb geen belemmering veroorzaakt voor deze werkzaamheden.

10.3.

Ter zitting hebben verzoekers betoogd dat in dit geval dezelfde Aerius-berekeningsmethode is gehanteerd waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 20 januari 2021, (ECLI:NL:RVS:2021:105) heeft aangegeven dat onvoldoende is gemotiveerd dat daarmee precieze en definitieve constateringen en conclusies kunnen worden verkregen die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen wegnemen. Reden daarvoor was dat de ook in dit geval in de rapportage van 20 januari 2021 gebruikte Aerius berekeningsmethode geen rekening houdt met effecten die optreden als gevolg van verkeersactiviteiten die plaatsvinden buiten 5 kilometer van de (rekenpunten in) Natura 2000-gebieden.

Verweerder heeft ter zitting gesteld dat opnieuw een berekening van de stikstofdepositie is gemaakt naar de effecten van de vrachtwagenbewegingen op Natura 2000-gebieden die verder dan 5 kilometer afstand zijn gelegen. Volgens verweerder volgt uit deze berekening eveneens dat dat depositieresultaten niet boven 0,00 mol per hectare per jaar uitkomen. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de vrachtbewegingen in verband met de aard van de vergunde werkzaamheden beperkt zijn.

De voorzieningenrechter moet echter constateren dat verweerder geen gegevens heeft overgelegd van de nieuwe door hem gemaakte berekening. Gelet hierop kan daarom op voorhand niet geoordeeld worden dat aannemelijk is dat de stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden in het kader van de voorbelasting geen significante nadelige gevolgen in de Natura 2000-gebieden heeft. De motivering van verweerder schiet daarom op dit punt tekort. De enkele stelling dat het slechts zou gaan om beperkte vrachtbewegingen is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Verweerder zal de cijfermatige onderbouwing van de uitgevoerde berekening in bezwaar alsnog dienen te overleggen en verzoekers de gelegenheid moeten geven hierop te reageren.

Gevolgen voor Flora en Fauna

11.1.

De voorzieningenrechter stelt vast dat er sinds 2010 verschillende onderzoeken zijn verricht naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het berokken gebied. Uit de “Inventarisatie Natuurwaarden Rijswijk-Zuid” van 7 september 2010, dat betrekking had op een ruimer gebied dan alleen onderhavig perceel, blijkt dat er beschermde flora en fauna is aangetroffen. Door VanderHelm Milieutechniek is in opdracht van verweerder in maart 2017 een Ecologisch QuickScan uitgevoerd naar de effecten van de werkzaamheden van de voorbelasting op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en houtopstanden ter plaatse van het project Pasgeld te Rijswijk. In de rapportage van 7 december 2017 wordt geconcludeerd dat uit de ecologische QuickScan blijkt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden dient te worden met de Wnb, omdat er mogelijk in het projectgebied voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van beschermde diersoorten, waaronder van vleermuizen en nest- en rustplaatsen van huismussen, ransuil, sperwer, boomvalk, ijsvolgel en boerenzwaluw aanwezig zijn of kunnen worden verwacht. In dat verband is het nodig dat er vervolgonderzoeken plaatsvinden. In de rapportage van 7 december 2017 is vermeld dat nader soortgericht onderzoek is uitgevoerd op twee locaties in Pasgeld: Recreatiepark de Schoffel en Lange Kleiweg 132. In de rapportage van 7 september 2017 is geconcludeerd dat in het projectgebied geen voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen en eikelmuis zijn aangetroffen. Ook zijn in het projectgebied geen nesten of rustplaatsen van huismus, sperwer, ransuil, boomvalk, ijsvogel en boerenzwaluw aanwezig. categorie 5 vogels, zijnde zwarte kraal, ekster, grote bonte specht, groene specht, boomkruiper, koolmees, pimpelmees zijn als broedvogel aanwezig, maar hebben voldoende alternatief. Verder (kunnen) er nesten of rustplaatsen van algemene broedvogels en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn in het projectgebied. Voorgesteld wordt om een ecologisch werkprotocol voor de aangetroffen en te verwachten soorten op te stellen met daarin de planning van de werkzaamheden en wijze van uitvoering, om een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb te voorkomen.

11.2.

De voorzieningenrechter leidt uit het verweerschrift en de verhandelde ter zitting af dat verweerder zich op basis van de conclusies van de QuickScan en de rapportage van het soortgericht onderzoek op het standpunt stelt dat de aangevraagde activiteiten niet in strijd zijn met de Wnb, en dat daarom het ‘aanhaken’ van een omgevingsvergunning voor de activiteit “flora en fauna” bij de vergunde vergunning niet aan de orde is.

Verzoekers stellen dat het soorten onderzoek alleen heeft plaatsgevonden op het Recreatiepark de Schoffel en Lange Kleiweg 132 en ten onrechte niet ook op onderhavig perceel. Uit het onderzoek blijkt dat er op meerdere plekken, ook buiten het onderzoeksgebied, vleermuizen zijn gesignaleerd. Ook blijkt dat er in de omgeving van de Schoffel ransuilen zijn gesignaleerd. De overige terreinen, waaronder onderhavig perceel, zijn echter niet onderzocht, zodat niet bekend is wat de status daar is. Bovendien dateren de rapporten uit 2017 en zijn deze derhalve gedateerd. Door de in tussentijd gerealiseerde woningbouw in naastgelegen gebieden is het niet uit te sluiten dat dieren naar het Pasgeld gebied gevlucht zijn.

11.3.

De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de rapportage van VanderHelm Milieutechniek ‘soortgericht onderzoek naar vleermuizen, eikelmuis en vogels met jaarrond beschermd nest Pasgeld te Rijswijk’ naar voren komt dat het soortgericht onderzoek beperkt is uitgevoerd op twee locaties in Pasgeld: Recreatiepark de Schoffel en Lange Kleiweg 132 en niet op de locatie van de voorbelasting. In het rapport wordt opgemerkt dat overige terreinen in Pasgeld, zoals onderhavig perceel, niet zijn onderzocht omdat het glastuinbouw of weiland betreft, waar geen rustplaatsen van zwaarder beschermde soorten of nestplaatsen van jaarrond beschermde nesten categorie 1-5 verwacht worden. De voorzieningenrechter vindt deze motivering om ter plaatse van onderhavig perceel geen nader onderzoek uit te voeren voorshands te mager. Zulks temeer nu uit de bijlagen 4 en 5 van de Ecologisch QuickScan van maart 2017 blijkt dat ook ter hoogte van onderhavig perceel, dat gelegen is direct naast het Recreatiepark waar de volkstuinen zich bevinden en aansluitend aan de opstallen aan de Lange Kleiweg 132, mogelijk sprake is van fourageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft erkend dat in bezwaar een nieuw rapport actualisatie QuickScan van 11 december 2020 is ingebracht. Deze actualisatie ziet volgens verweerder op het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het gebied waar de volkstuinen zich bevinden. Deze actualisatie is volgens verweerder niet relevant ten aanzien van de vergunde voorbelasting, omdat de actualisatie QuickScan niet ziet op de gronden van de vergunde voorbelasting. Verzoekers hebben achter pas zeer recent kennis kunnen nemen van dat nieuwe rapport. Het nieuwe rapport is in deze procedure door verweerder ook niet overgelegd en de voorzieningenrechter kan derhalve niet beoordelen of het standpunt van verweerder juist is en evenmin of het hiervoor vermelde motiveringsgebrek daarmee wordt hersteld.

12. Gelet op het vorenoverwogene berust het standpunt van verweerder dat geen sprake is van strijd met de Wnb en derhalve geen sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, waarvoor een omgevingsvergunning en verklaring van geen bedenkingen van GS is vereist, op een ontoereikende motivering. Verweerder zal de gebreken in de besluitvorming bij zijn beslissing op bezwaar moeten herstellen. Omdat de voorzetting van de werkzaamheden van het aanbrengen van voorbelasting onomkeerbare gevolgen heeft, mocht blijken dat wel sprake is van strijdigheid met de Wnb in het projectgebied, en de onderbouwing dat daarvan geen sprake is vooralsnog ontoereikend is, is er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang dient te prevaleren boven de belangen van verweerder. De voorzieningenrechter begrijpt dat schorsing leidt tot vertraging in de planning en mogelijk financiële schade, doch verweerder heeft niet afdoende aannemelijk gemaakt dat vergunninghouder bij een schorsing van het bestreden besluit voor een beperkte periode zodanig onevenredige nadeel zal ondervinden dat eerder genoemd belang daarvoor zal moeten wijken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorzienig toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,-( 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • -

    wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

  • -

    draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekers te vergoeden;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 534,-, te betalen aan verzoekers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. H . Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.