0%-akkoord; buitengerechtelijk voorstel gebaseerd op het vrij te laten bedrag of op de beslagvrije voet? Onderbouwing richting de schuldeisers en de 285-verklaring.
Verzoeker bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft verzoeker een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Voordat de rechtbank op het verzoek beslist, zal verzoeker in de gelegenheid worden gesteld de benodigde stukken zoals besproken tijdens de zitting aan te leveren. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
1 De procedure
1.1.
Verzoeker heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 10 november 2022. Op de zitting verschenen:
- verzoeker,
- [X], schuldhulpverlener,
- [Y] van Stichting 3D, beschermingsbewindvoerder.
2 De beoordeling van het verzoek
2.1.
Verzoeker stelt dat hij in een problematische schuldensituatie verkeert. Op het overzicht van zijn schulden staan 18 schulden. Ten aanzien van 11 van die schulden hebben de desbetreffende schuldeisers niet met het buitengerechtelijke voorstel ingestemd en twee hebben niet op het voorstel gereageerd. Dit laat zich kennelijk verklaren door de inhoud van het voorstel. Namens verzoeker is namelijk de schuldeisers een prognoseakkoord aangeboden waarbij de schuldeisers een uitkering van nul procent (0%) van hun vordering in het vooruitzicht wordt gesteld. Daarbij is dat voorstel aan de schuldeisers als volgt onderbouwd:
“Schuldenaar ontvangt momenteel een uitkering in het kader van de Participatiewet. De sollicitatieplicht wordt niet gehandhaafd vanuit de gemeente. Naar verwachting zal het inkomen de komende jaren niet dusdanig meer stijgen dan het bijstandsniveau. Aan de hand van het VTLB rapport van Recofa versie 1 juli 2022 hebben wij van de schuldenaar het VTLB bedrag vastgesteld op € 1.125,62 en een reservering vakantiegeld van € 52,34 per maand. Er is op dit moment geen afloscapaciteit.”
Er is voor de schuldeisers dus geen financiële prikkel om met het minnelijke voorstel is te stemmen. Dit terwijl één van de doelstellingen van de WSNP is het stimuleren van een minnelijke regeling tussen de schuldenaar en de schuldeisers, waarbij de gang naar de rechter als een ‘stok achter de deur’ fungeert.
2.2.
Ter terechtzitting is onvoldoende duidelijk gemaakt waarom in een buitengerech-telijk schuldregelingstraject – ter vaststelling van de afloscapaciteit van verzoeker – kan worden uitgegaan van een vrij te laten bedrag volgens het VTLB-rapport van Recofa. Ingeval van een buitengerechtelijk schuldregelingsvoorstel dient daarbij eerder de beslagvrije voet richtinggevend te zijn. Uitgangspunt van de wet is immers dat de beslagvrije voet 95% van het maandelijks netto inkomen inclusief vakantiegeld bedraagt (zie ook het Vtlb rapport juli 2022 onder 3.). Dit betekent dat in beginsel iedereen 5% van het netto inkomen dient in te zetten voor de aflossing van schulden (artikel 475dc Rv). Dit wordt klaarblijkelijk ook door de NVVK (Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) tot uitgangspunt genomen in de door haar in januari 2021 voorstelde wijze van het berekenen van het minimale aflossingsbedrag; daaruit volgt dat in een buitengerechtelijk schuldsaneringstraject van een alleenstaande in beginsel kan worden uitgegaan van een minimaal aflosbedrag van € 54,- per maand. Aan dit alles doet niet af dat dit tijdens een wettelijke schuldsaneringsregeling anders kan zijn. In dat traject bestaat – anders dan bij een buitengerechtelijk traject – een wettelijke basis voor verhoging van de beslagvrije voet (artikel 295 lid 3 Fw).
2.3.
Voorts is niet gebleken dat is onderzocht of verzoeker in aanmerking kan komen voor een saneringskrediet en aldus een minnelijk voorstel had kunnen doen dat wel (en mogelijk eerder) tot een uitkering aan de schuldeisers kan leiden.
2.4.
Bovendien is weliswaar vermeld dat verzoeker volgens de gemeente niet sollicitatieplichtig is, maar is geen enkele toelichting gegeven op de in het voorstel uitgesproken verwachting dat “het inkomen de komende jaren niet dusdanig meer (zal) stijgen dan het bijstandsniveau”.
2.5.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de schuldeisers ogenschijnlijk voorbarig of ten onrechte, maar in ieder geval onvoldoende onderbouwd, is voorgehouden dat verzoeker geheel geen afloscapaciteit heeft en dat dit ook niet zal veranderen. Hierdoor zijn de schuldeisers niet op correcte wijze in staat gesteld zich een gefundeerd oordeel omtrent het voorstel te vormen. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank er niet van uitgaan dat er inderdaad geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen en dus evenmin dat de overgelegde verklaring zoals bedoeld in lid 1 onder f van artikel 285 Fw correct is.
2.6.
De rechtbank zal verzoeker overeenkomstig artikel 287 lid 2 Fw in de gelegenheid stellen om binnen een maand alsnog een correcte verklaring zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw te overleggen. Daarbij zullen de in artikel 285 lid 1 onder h Fw vermelde stukken moeten worden gevoegd, waaronder óók stukken waaruit blijkt dat de schuldeisers naar behoren zijn geïnformeerd over de aflosmogelijkheden van verzoeker en dat hen een daarop afgestemd voorstel is gedaan. Indien deze stukken niet of niet-tijdig worden ontvangen, zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard.
3 De beslissing
De rechtbank:
- stelt verzoeker in de gelegenheid uiterlijk 24 december 2022 de onder 2.6 genoemde stukken aan te leveren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2022.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: