Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2022:3938

Rechtbank Den Haag
28-04-2022
28-04-2022
C/09/624089 / FT RK 22/49 en 22/50
Insolventierecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Afwijzing dwangakkoord en afwijzing WSNP. Niet is gebleken dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck, alsmede niet is gebleken dat er sprake is van een correct uitgevoerde buitengerechtelijke schuldregeling.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies

rekestnummers: C/09/624089 / FT RK 22/49 en 22/50

vonnis van 28 april 2022


in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [adres]

[postcode] [woonplaats],

tegen

[verweerder], vertegenwoordigd door Maximus Gerechtsdeurwaarders en Incasso,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: [verweerder],

alsmede in het verzoek van

[verzoeker],

wonende te [adres]

[postcode] [woonplaats],

hierna:[verzoeker],

Waar deze zaken over gaan

  1. [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen.

  2. Voor het geval dit verzoek wordt afgewezen heeft [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

Deze verzoeken worden door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1 De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.

[verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 106.490,94 aan zeven schuldeisers. Het is [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van Right & Bright Schuldhulpbemiddeling B.V. (hierna: Right & Bright) heeft hij op 19 oktober 2020 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 32,35% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 16,17%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.

1.2.

[verweerder] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoeker] heeft een schuld aan [verweerder] van € 6.504,37, dat is 6,11% van de totale schuldenlast.

1.3.

Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoeker] op 21 januari 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank [verweerder] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de WSNP.

2 De procedure

2.1.

De verzoeken van [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 14 april 2022. Op deze zitting verschenen:

- [verzoeker],

- [A] en [B], schuldhulpverleners van Right & Bright,

-[C] en [D] van Maximus Gerechtsdeurwaarders en Incasso, namens [verweerder].

3 Standpunten van partijen

3.1.

[verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat [verweerder] het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.

3.2.

[verweerder] heeft op de zitting haar gronden voor weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling mondeling toegelicht. Deze gronden houden kort samengevat in dat de aangeboden schuldregeling niet inzichtelijk en betrouwbaar is gedocumenteerd en dat het aanbod niet het maximaal haalbare is waartoe [verzoeker] financieel in staat moet worden geacht.

4 De beoordeling van de verzoeken

4.1.

Artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet (Fw.) bepaalt dat in een WSNP-verzoek moet worden opgenomen: “een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar (…)”. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan onder meer instellingen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b van de Wet op het consumentenkrediet (Wck), zijnde instellingen die zich in opdracht en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighouden.

4.2.

Artikel 288 lid 2 onder b Fw. bepaalt dat WSNP-verzoek moet worden afgewezen als de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck.

4.3.

Artikel 287a Fw bepaalt dat een schuldenaar in een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling de rechtbank kan verzoeken een schuldeisers die weigert mee te werken aan een minnelijke schuldregeling te bevelen in te stemmen met die schuldregeling (een dwangverzoek). Een dergelijk verzoek maakt dus onderdeel uit van een WSNP-verzoek.

4.4.

In artikel 287a lid 7 Fw. is opgenomen dat een verzoek dwangakkoord wordt afgewezen als de schuldbemiddeling niet wordt uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1Wck. Dit houdt in dat een verzoek als het onderhavige dient te worden afgewezen als de schuldbemiddeling niet wordt uitgevoerd door een persoon of instelling als hiervoor bedoeld. Artikel 48 Wck moet strikt worden uitgelegd. Alleen de in artikel 48 lid 1 sub b t/m d Wck genoemde personen en instellingen kwalificeren zich als persoon of instelling waar artikel 287a Fw op ziet.

4.5.

Uit deze wettelijke bepalingen volgt dat zowel bij een dwangverzoek als een WSNP-verzoek de schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck.

4.6.

De schuldbemiddeling is uitgevoerd door (medewerkers van) Right & Bright. Nu niet is gebleken dat Right & Bright is aan te merken als één van de andere instanties, personen of beroepsbeoefenaren in artikel 48 lid 1 Wck, merkt zij zichzelf klaarblijkelijk aan als instelling die zich in opdracht en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighoudt (artikel 48 lid 1 onder b Wck). Dit is af te leiden uit een rapportage betreffende het minnelijk traject waarin wordt vermeld: “Namens het college van burgemeester en wethouders van Right & Bright, die hiermee verklaart te voldoen aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder b van de Wet op het consumentenkrediet (…)”.

4.7.

Uit de stukken blijkt echter niet dat Right & Bright is aan te merken als een instelling die zich in opdracht en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighoudt. Ter terechtzitting is hierover evenmin duidelijkheid gegeven. Uit de enkele omstandigheid dat zij zich heeft bezig gehouden met het verkrijgen van een Bbz-krediet kan dit niet worden afgeleid. In ieder geval kan er niet van worden uitgegaan dat Right & Bright zich voor rekening van de gemeente met de schuldbemiddeling heeft bezig gehouden. Volgens de stukken kan het voorstel worden gefinancierd met een Bbz-krediet dat een bedrag van € 3.000,- ten behoeve van Right & Bright omvat. Dit bedrag is onderdeel van het krediet en zal dus door schuldenaar moeten worden (terug)betaald aan de gemeente.

4.8.

Voor het geval het vorenstaande eventueel anders zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheden waaraan een dwangverzoek wordt getoetst zijn onder meer of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij. Uit artikel 288 lid 2 onder b Fw vloeit voort dat dit ook bij de beoordeling van een WSNP-verzoek van belang is.

4.9.

Hetgeen hiervoor ten aanzien van de kosten is overwogen (het bedrag van € 3.000,-) maakt dat de rechtbank niet van kan uitgaan dat sprake is van kosteloze schuldbemiddeling. Dit brengt met zich dat het er niet voor kan worden gehouden dat het voorstel is getoetst door een onafhankelijke partij.

4.10.

Ook bij de deskundigheid moeten grote vraagtekens worden geplaatst, wanneer onder meer het volgende wordt bezien.

4.10.1.

Het genoemde Bbz-krediet bestaat (naast voornoemd bedrag van € 3.000,-) uit een bedrag van € 30.000,- ter sanering van schulden. Dit is het bedrag dat ten grondslag ligt aan het voorstel dat aan de schuldeisers is gedaan. Echter, daarbij is op geen enkele wijze de eigen woning van schuldenaar betrokken. Er is nagelaten duidelijkheid te verschaffen over de huidige waarde van de woning. Door de schuldeiser is ter terechtzitting aangevoerd dat de marktwaarde van de woning minimaal € 273.000,- bedraagt, hetgeen bij een hypotheek van € 207.500,-, zou leiden tot een overwaarde van € 65.500,-.

4.10.2.

In het voorstel is evenmin betrokken dat schuldenaar de aandelen houdt in de vennootschap [X]. Gezien de overgelegde jaarstukken van deze vennootschap en hetgeen de schuldeiser naar voren heeft gebracht, is niet onaannemelijk dat deze aandelen waarde vertegenwoordigen.

4.10.3.

Bij de stukken bevindt zich een berekening van het vrij te laten bedrag (Vtlb) waarbij wordt uitgegaan van een inkomen van € 2.106,- per maand. Ter terechtzitting is aangegeven dat dit is gebaseerd op de netto jaarwinst van [X] over het jaar 2020. Daarbij is klaarblijkelijk over het hoofd gezien dat in de berekening van de winst een bedrag van € 30.000,- aan personeelskosten is verdisconteerd, waarvan ter terechtzitting is gebleken dat dit ziet op loon van [verzoeker].

4.10.4.

Op het overzicht van de schulden van schuldenaar is een schuld van € 49.474,- van de vennootschap [X] vermeld.

4.11.

Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat zowel het dwangverzoek als het WSNP-verzoek moet worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck, alsmede omdat niet is gebleken dat er sprake is van correct uitgevoerde buitengerechtelijke schuldregeling.

5 De beslissing

De rechtbank:

- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af;

- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.

Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.