Op gemeenschappelijk verzoek van partijen is neuroloog dr. [naam 2] (hierna: [naam 2]) gevraagd een medisch onderzoek te verrichten naar de klachten en beperkingen van [verzoekster] als gevolg van het ongeval. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft [naam 2] op 30 juli 2020 zijn definitieve rapportage uitgebracht. In deze rapportage is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Beschouwing
Wanneer een zwaar voorwerp op de schouder valt is altijd zenuwletsel mogelijk. Dit zou dan echter altijd een letsel van de bovenste plexus of de bovenste cervicale wortels moeten betreffen, eventueel nog een van de in de schouder oppervlakkig lopende zenuwen, zoals de nervus thoracicus longus of de nervus axillaris. Een groot deel van een dergelijke geweldsinwerking wordt daarbij opgevangen door de musculus trapezius. Hiervan is geen sprake geweest, er is evenmin sprake geweest van een letsel van de onderste plexus brachialis of de onderste cervicale wortels, iets dat, gezien het bovenstaande, veel moeilijker verklaarbaar zou zijn.
Op grond van de door betrokkene aangegeven tintelingen is door de behandelaars gedacht aan een mogelijk letsel van de wortel C8 of de onderste plexus brachialis. Dit is een begrijpelijke reactie gezien het gebied van de aangegeven tintelingen. Er zijn echter nooit aanwijzingen gevonden voor een dergelijk letsel, naast het feit dat dit vanuit de geweldsinwerking niet begrijpelijk is. In tweede instanties is gezien dat betrokkene een verkleinde pupil rechts had, ook dat heeft de gedachte aan een plexusletsel doen opkomen. Het komt echter vaker voor dat er een congenitaal asymptomatisch pupilverschil is, dit komt voor bij ongeveer 20% van de bevolking. Er zijn verder geen aanwijzingen voor een syndroom van Horner of het doormaken van een letsel dat een dergelijke aandoening met zich kan meebrengen.
Bij het huidige neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Bij eerder uitgebreid aanvullend onder[zoek werden] evenmin afwijkingen gevonden. Het feit dat onderzoekers en behandelaars de diagnose zenuwletsel hebben overwogen, op grond van de aangegeven klachten, wil daarbij niet zeggen dat hiervan ook sprake is geweest. Uit secundaire informatie, zoals beeldvorming van optredens van betrokkene kan tevens worden afgeleid dat er thans geen wezenlijke functiestoornis van de rechterarm is. Ik concludeer derhalve dat er ten gevolge van het ongeval geen aanwijzingen zijn voor een letsel op neurologisch vakgebied.
De vraagstelling is dan ook als volgt te beantwoorden:
(…)
De klachten worden consistent aangegeven, dat wil echter niet zeggen dat zij op neurologisch vakgebied verklaarbaar zijn.
(…)
Ik heb op neurologisch vakgebied geen diagnose.
(…)
Er is geen redenen betrokkene op neurologisch vakgebied beperkingen op te leggen.”