Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2022:5634

Rechtbank Den Haag
15-04-2022
13-06-2022
AMS21 / 4062 en AMS 21 / 3730
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Verweerder heeft ten onrechte eiser niet in bezwaar gehoord over of zijn medische behandeling feitelijk toegankelijk zal zijn indien hij wordt teruggezonden naar Bagdad, Irak. 5.2. De rechtbank is van het oordeel dat eiser met de door hem ingebrachte stukken in beroep, in samenhang met zijn toelichting ter zitting en zijn asiel gehoren, een begin van bewijs heeft geleverd dat hij door het bestreden besluit een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Gelet op eisers (geringe) financiële middelen, zijn ziektebeeld van een ernstige vorm van Crohn, en onduidelijkheden omtrent zijn sociaal- en familienetwerk die hem eventueel zouden kunnen opvangen, kon verweerder niet het horen op bezwaar achterwegen laten.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG


Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 21/4062 en AWB 21/3730

V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Iraakse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser,

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).s

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ afgewezen. Bij separaat besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit II) is tevens de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Ook is ter zitting verschenen is [de persoon 1] , tolk in de Irakese taal, en [de persoon 2] , als belanghebbende. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep wegens betalingsonmacht. Omdat de rechtbank op grond van de stukken aannemelijk acht dat eiser geen inkomsten of vermogen heeft, is aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt en eiser wordt vrijgesteld van de verplichting griffierecht te betalen.

Achtergrond

2. Eiser is op 25 augustus 2015 Nederland ingereisd en heeft een asielaanvraag ingediend. Deze is afgewezen. Tegelijkertijd heeft verweerder een voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw, omdat onderzoek gedaan moest worden naar eisers feitelijke toegang tot medische zorg in Bagdad, Irak. Eiser is namelijk gediagnosticeerd met de ziekte van Crohn. Verwacht wordt dat er op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan indien behandeling uitblijft. Uit het BMA1 onderzoek is gebleken dat de medische behandeling toegankelijk is in Irak. Vervolgens heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier ingediend met als doel ‘medische behandeling’. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en geen uitstel van vertrek verleend.

Standpunt verweerder

3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het BMA-advies volgt dat eiser kan reizen en dat de benodigde medische behandeling en medicijnen voor hem beschikbaar zijn in Irak. Tevens blijkt uit het medisch toegankelijkheidsonderzoek van DT&V2 dat contact is gelegd met het Ministerie van Gezondheidszorg in Irak, en afspraken dan wel toezeggingen kunnen worden verkregen dat eisers medische behandeling toegankelijk zal zijn. Daarbij is verweerder bereid om de medische kosten voor de eerste drie maanden na zijn terugkeer in Irak te vergoeden. Tenslotte stelt verweerder zich op het standpunt dat hij terecht heeft afgezien van de hoorplicht.3

Beroepsgronden eiser

4. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat zijn hoofdgrond is dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar.4 Volgens eiser heeft hij gemotiveerd betwist dat de medische behandeling in Irak voor hem toegankelijk is en dat daardoor een reële kans bestaat op een schending van artikel 3 van het EVRM,5 indien hij wordt teruggezonden.6 Hij heeft onvoldoende financiële middelen om de medicijnen en de medische behandeling in Irak te bekostigen. Ook willen of kunnen zijn familieleden hem financieel niet bijstaan, nu eiser persoonlijke problemen heeft met zijn twee broers en daar geen enkel contact meer mee onderhoudt. Bovendien wil of kan zijn familie niet voor hem zorgen of opvang verlenen. Het contact met zijn moeder is verwaterd, omdat hij jarenlang niet meer bij zijn moeder woonachtig was vóór zijn komst naar Nederland. Verweerder legt ten onrechte een te zware bewijslast op om aannemelijk te maken dat de medische zorg in Irak feitelijk ontoegankelijk zal zijn. Van eiser kan niet verwacht worden om ‘clear proof’ te leveren van die (on)toegankelijkheid.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.

De rechtbank beperkt stelt vast dat het geschil ziet op de vraag of verweerder ten onrechte eiser niet heeft gehoord over de in Irak beschikbare medische behandeling voor eiser al dan niet feitelijk toegankelijk is.

Heeft eiser in bezwaar voldoende ingebracht om uitgenodigd te worden voor een hoorzitting op bezwaar?

5.2.

De rechtbank is van het oordeel dat eiser met de door hem ingebrachte stukken in beroep, in samenhang met zijn toelichting ter zitting en zijn asiel gehoren, een begin van bewijs heeft geleverd dat hij door het bestreden besluit een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.

5.3.

Eiser heeft in bezwaar aangevoerd aan dat de medicatiekosten $900.- per maand zijn, dat de Iraakse overheid geen ziektekostenverzekering kan leveren aan hem, en dat uit het rapport van DT&V volgt dat ook geen verzekeraars functioneren in Irak.7 Ook is aangevoerd dat eiser tijdens zijn ziekte nooit in staat is geweest om inkomen te verwerven, het gemiddelde inkomen in Bagdad $500.- is, en dat bovenop de noodzakelijke medicatiekosten de kosten van de noodzakelijke medische controles en bezoeken aan artsen komen. Eiser heeft tevens ter zitting onbetwist gesteld dat zijn werkervaring in een supermarkt van vóór zijn ziekte is. De stelling van verweerder, dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt geen inkomsten te kunnen genereren omdat hij in een supermarkt heeft gewerkt, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat eiser wel een studie in rechten heeft, biedt weliswaar een mogelijkheid om inkomsten te genereren maar uit de door eiser ingebrachte artsenverklaring volgt evenwel dat patiënten met een complexe vorm van de ziekte van Crohn, zoals eiser, een grotere kans op werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsongeschikt hebben. Bovendien heeft eiser psychiatrische problematiek, een extra risicofactor voor werkloosheid.8 De rechtbank is van het oordeel dat, gelet op zijn ziektebeeld, eiser een begin van bewijs heeft geleverd dat hij zichzelf niet financieel zal kunnen onderhouden als hij wordt teruggezonden naar Bagdad.

5.4.

Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij geen sociaal- en familienetwerk heeft die hem financieel willen of kunnen steunen, en evenmin zorg willen of kunnen verlenen, omdat het contact met zijn familie is verbroken overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting, evenals uit het dossier,9 is gebleken dat hier ook een persoonlijk complicatie aan ten grondslag ligt, dat onder andere is gelegen in zijn geaardheid en de streng religieuze houding van zijn familie, in het bijzonder zijn broers.10 Dit maakt dat deze stelling niet zonder meer ter zijde kan worden geschoven.

5.5.

Hoewel de onderbouwing op onderdelen nog wat summier is, is de rechtbank van oordeel dat – alles in onderlinge samenhang bezien – geen sprake kan zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank is van het oordeel dat deze onderbouwing zich naar aard en strekking lenen tot het afleggen van verklaringen, bijvoorbeeld in een hoorzitting op bezwaar. Eiser heeft voor zover op dit moment redelijkerwijs van hem kan worden verwacht zijn financiële situatie en sociaalnetwerk inzichtelijk gemaakt. Het ligt dan ook op de weg van verweerder om navraag te doen naar de stellingen van eiser. In een hoorzitting kan bij uitstek besproken worden of deze stellingen – die voortbouwen op eisers bezwaargronden – voor verweerder relevant zijn in zijn te nemen beslissing en welke gegevens nog nodig zijn ter onderbouwing van die stellingen.

5.6.

Ten slotte is in de door eisers ingebrachte artsenverklaring opgenomen dat de toediening van Infliximab onverwachte reacties en ernstige bijwerkingen kan hebben, en verweerder niet in zijn medische beoordeling heeft meegewogen of Infliximab per infuus mogelijk is in Irak en of zij daarvoor passende dagbehandelingen hebben. Daarnaast gaat regelmatige toediening van het noodzakelijke medicijn Infliximab gepaard met verlies van effectiviteit. Patiënten komen daarna in aanmerking voor behandeling met de middelen Ustekinumab of Vedolizumab, maar deze staan niet in de door de BMA opgestelde lijst van de beschikbare medicatie in de Iraakse apotheek.

Conclusie

6.1.

Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, sub b, van de Awb.11 De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Afdeling.12 Dat betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.

6.2.

De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser zal moeten horen in het kader van de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg en specifiek over de kosten van deze zorg en het sociale netwerk dat hem financieel zou kunnen ondersteunen, zoals onder andere zijn broer(s) en zus. Daarnaast ligt het op de weg van verweerder het BMA opnieuw aan te schrijven naar aanleiding van de overgelegde verklaring van eisers behandelaar.

6.3.

De rechtbank zal gebruik maken van de in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb opgenomen bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening houdt in dat eiser niet wordt uitgezet tot vier weken nadat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.

6.4.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenveroordeling betalen aan eisers gemachtigde.`

Het verzoek om een voorlopige voorziening

7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB 21/4062:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt het bestreden besluit;

  • -

    bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

  • -

    treft de voorlopige voorziening dat eiser niet wordt uitgezet tot vier weken nadat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.

De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 21/3730:

- wijst het verzoek af

De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.277,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Aziz, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

1 Bureau Medische Advisering.

2 Toegankelijkheidsonderzoek van Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) van 27 augustus 2020.

3 Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:2253, r.o. 2, en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11116, r.o. 6.

4 Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629, en van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381, r.o. 183.

5 Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

6 Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, nr. 30240/96.

7 Uitkomst toegankelijkheidsonderzoek medisch van DT&V van 21 maart 2019, p. 3, en verweerschrift, p. 2.

8 Verklaring van behandelend MDL-arts van 16 augustus 2021. Zie ook bestreden besluit, p. 2.

9 Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 12 juli 2019, NL.19.13997 en NL19.13998, r.o. 3.3. Zie ook verslag gehoor opvolgende aanvraag van 6 juni 2019, p. 6.

10 Zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 12 juli 2019, NL19.13997 en NL19.13998, r.o. 3.3.

11 Algemene wet bestuursrecht.

12 Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 17 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2865,
van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2701, en van 30 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2669.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.