1 STICHTING VIRUSWAARHEID.NLte Rotterdam ,
2. NEDERLANDSE VERENIGING KRITISCH PRIKKEN te Driebergen,
3. [eisende partij sub 3] te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
1. STAAT DER NEDERLANDEN, MININSTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT te Den Haag ,
2. [gedaagde sub 2] te [woonplaats 2] ,
3. [gedaagde sub 3] te [woonplaats 2] ,
4. [gedaagde sub 4] te [woonplaats 2] ,
5. [gedaagde sub 5] te [woonplaats 2] ,
6. [gedaagde sub 6] te [woonplaats 2] ,
7. [gedaagde sub 7] te [woonplaats 2] ,
8. [gedaagde sub 8] te [woonplaats 2] ,
9. [gedaagde sub 9] te [woonplaats 2] ,
10. [gedaagde sub 10] te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag ,
2 Het geschil
het geschil in de hoofdzaak
2.1.
Stichting Viruswaarheid.nl c.s. vorderen in de hoofdzaak dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat c.s. onrechtmatig hebben gehandeld, met hoofdelijke veroordeling van de Staat c.s. in de proceskosten. Hieraan leggen zij ten grondslag dat gedaagden 2 tot en met 10, als leden van de Tijdelijke Commissie Medische Aspecten van COVID-19, in een aantal adviezen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten onrechte positief hebben geadviseerd over a) de opname van een aantal als COVID-19-vaccins op de markt gebrachte producten van BioNTech/Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen in een publiek vaccinatieprogramma en b) de wijze waarop deze producten in dat verband worden ingezet.
2.2.
De Staat c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Stichting Viruswaarheid.nl c.s. Volgens de Staat c.s. voldoen Stichting Viruswaarheid.nl en NVKP niet aan de ontvankelijkheidsvereisten voor een collectieve actie. Voorts voeren de Staat c.s. aan dat [eisende partij sub 3] geen voldoende concreet eigen belang heeft, aangezien hij naar eigen zeggen niet is gevaccineerd en om die reden geen schade kan hebben geleden als gevolg van een COVID-19-vaccinatie.
2.3.
[eisers in het incident] vorderen dat hen wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van Stichting Viruswaarheid.nl c.s. te voegen. Zij stellen dat zij schade wensen te verhalen en dat daarvoor de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat c.s. moet komen vast te staan. [eisende partij sub 1 in het incident] stelt dat haar echtgenoot kort na zijn vaccinatie klachten kreeg die verergerden en dat hij acht dagen later is overleden. [eisende partij sub 2 in het incident] stelt dat zij na haar vaccinatie ernstige bijwerkingen heeft ondervonden, onder andere bestaande uit neurologische klachten.
2.4.
Stichting Viruswaarheid.nl c.s. geven te kennen geen bezwaar te hebben tegen voeging van [eisers in het incident]
2.5.
De Staat c.s. concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling
3.1.
De dagvaarding in de hoofdzaak bevat een vordering in collectieve actie – van Stichting Viruswaarheid.nl en NVKP – op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW), die is ingesteld na 1 januari 2020 en betrekking heeft op gebeurtenissen die (mede) hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016. De vordering valt daarmee onder het regime van Titel 14A van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 3:305a BW is laatstelijk gewijzigd bij de invoering van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: WAMCA), waarbij ook titel 14A van Boek 3 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geïntroduceerd.
3.2.
De Staat c.s. voeren aan dat voor individuen zoals [eisers in het incident] geen mogelijkheid bestaat om zich te voegen in een collectieve actie. Dit verweer slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.
Een eisende partij moet een eigen, rechtstreeks belang bij de ingestelde rechtsvordering hebben (zie artikel 3:303 BW). Dit is aangevuld in artikel 3:305a BW, met de mogelijkheid voor stichtingen en verenigingen die volgens hun statuten bepaalde belangen behartigen, om een vordering in te stellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van anderen. Het systeem van de WAMCA laat – anders dan de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM) – niet toe dat naast de belangenbehartigende organisatie individuele gedupeerden partij zijn in de procedure: “Het wetsvoorstel gaat uit van een procedure tussen een belangenbehartigende organisatie enerzijds en een aangesproken partij anderzijds. Individuele gedupeerden zijn daarin geen partij.” (zie Kamerstukken II 2016/17, 34 608, nr. 3, p. 9) . Dit brengt mee dat voeging als bedoeld in artikel 217 Rv van individuele gedupeerden aan de zijde van de belangenbehartigende organisatie in een WAMCA-procedure niet is toegestaan. De vordering tot voeging [eisers in het incident] dient daarom te worden afgewezen.
3.4.
[eisers in het incident] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, bestaande uit een bedrag van € 563,- aan advocaatkosten (1 punt, liquidatietarief II). De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal op na te melden wijzen worden toegewezen.
3.5.
Wat hiervoor onder 3.3 is overwogen over het systeem van de WAMCA, dat met zich brengt dat er in een WAMCA-procedure niet ook een vordering kan worden ingesteld door een individuele gedupeerde, leidt er in de hoofdzaak toe dat [eisende partij sub 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank zal in deze procedure alleen de vordering van Stichting Viruswaarheid.nl en NVKP beoordelen.
3.6.
[eisende partij sub 3] zal worden veroordeeld in de proceskosten die door de Staat c.s. tot op heden zijn gemaakt in hun verweer tegen zijn vordering. Die kosten worden begroot op nihil omdat het verweer vrijwel geheel overeenkomt met het verweer tegen de vorderingen van Stichting Viruswaarheid.nl en NVKP.
3.7.
In de hoofdzaak zal een mondelinge behandeling worden bevolen om de ontvankelijkheid van Stichting Viruswaarheid.nl en NVKP in de vordering te bespreken.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijst de incidentele vordering tot voeging af;
4.2.
veroordeelt [eisers in het incident] hoofdelijk in de kosten van het incident, aan de zijde van de Staat c.s. tot op heden begroot op € 563,- en op € 163,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de proceskosten en de nakosten tot een bedrag van € 163,- te rekenen vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling voor wat betreft de in geval van betekening verschuldigde nakosten van € 85,-;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verklaart [eisende partij sub 3] niet ontvankelijk in zijn vorderingen tegen de Staat c.s.;
4.5.
veroordeelt [eisende partij sub 3] in de proceskosten van de Staat c.s. tot aan dit vonnis begroot op nihil;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, J.L.M. Luiten en A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.