RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2023 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. A. Kara),
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigden: mr. W. Smit en G. Bosari).
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 24 maart 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 juni 2022 (het primaire besluit 4) heeft verweerder besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep van eiseres mede gericht tegen deze invorderingsbeslissing.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 december 2022. Eiseres werd telefonisch vertegenwoordigd door [naam] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 1 februari 2023 heeft een onderzoek ter plaatse plaatsgevonden aan de Paul Krugerlaan 184 te Den Haag. Namens eiseres waren [naam] en haar gemachtigde aanwezig. Voor verweerder waren naast zijn gemachtigden D. Persoon (stadsdeelmedewerker stadsdeel Centrum), N. Paul (medewerker vergunningen Team APV-vergunningen), A. Celenk (senior beleidsondersteunend medewerkers) en A. Koren (senior adviseur Team bestuurlijke handhaving) aanwezig.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid aan te geven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Aan eiseres is twee maal een last onder dwangsom opgelegd en zijn meerdere dwangsommen ingevorderd vanwege overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag (APV). Eiseres biedt voor haar supermarkt op pallets en een rolcontainer producten aan. Daarnaast staan bij de laad- en losplek aan de zijkant van de supermarkt regelmatig rolcontainers en opgestapelde pallets. Dit is volgens verweerder in strijd met (artikel 2.10, eerste lid, van) de APV.
Wat is uit het onder zoek ter plaatse gebleken?
2. Bij het onderzoek ter plaatse heeft eiseres uitgelegd waarom het voor haar lastig is om haar bedrijfsvoering zo te organiseren dat de APV niet wordt overtreden. Haar winkel is klein en er is een groot aanbod van verschillende producten, overal over de wereld vandaan. Daardoor zijn er ook veel verschillende toeleveranciers, die komen en gaan. Het magazijn is daarbij te klein om de lege pallets en rolcontainers de hele dag binnen te laten staan. Verder worden producten voor de winkel op pallets aangeboden, waardoor de supermarkt een goedkope uitstraling heeft.
3. Verweerder heeft oog voor de situatie en de coöperatieve houding van eiseres. Daarom heeft verweerder de invordering van de dwangsommen ‘on hold’ gezet. Partijen zijn het er over eens dat de supermarkt van eiseres voorziet in een behoefte in de wijk en willen er graag samen uitkomen.
4. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden opdat eiseres haar bedrijfsvoering zo kan organiseren dat wordt voldaan aan de APV of dat verweerder daaraan kan bijdragen, bijvoorbeeld door een vergunningverlening of toestemming. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat de invordering van de dwangsommen geen verder doel meer dient en daarmee onevenredig is.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de primaire besluiten herroepen. Daarnaast acht de rechtbank het redelijk dat partijen hun eigen proceskosten dragen. Wel moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van €365,- vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.