Inleiding
1. Op 26 juli 2022 heeft de staatssecretaris kennisgegeven dat de leeftijd van eiser is aangepast naar [geboortedatum] 2003 op basis van de informatie uit Bulgarije. In het bestreden besluit van 5 december 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Op 25 januari 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 26 oktober 2022 is aan eiser deze vergunning verleend met ingang van 25 januari 2022 tot 25 januari 2027.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de ‘kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens’ niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze leeftijdswijziging evenmin een wijziging van de rechtspositie van eiser teweeg brengt. De leeftijd van eiser is conform de werkinstructie 2018/19 aangepast op basis van de registratie in Bulgarije, aldus de staatssecretaris.
4. Eiser voert aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De leeftijdsaanpassing op 26 juli 2022 is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb omdat de leeftijdsaanpassing evident op een rechtsgevolg is gericht. Dat eiser daardoor als meerderjarige in plaats van minderjarige wordt beschouwd bij zijn aanvraag, heeft namelijk wel degelijk rechtsgevolgen. Hij wordt tijdens zijn asielprocedure beoordeeld alsof hij volwassene is, heeft geen recht op opvang in een locatie voor minderjarigen, hij heeft geen recht meer op een voogd, geen 24-uurs begeleiding meer, geen recht op scholing en evenmin recht op de begeleiding na het verkrijgen van een asielstatus die minderjarigen van hun Nidos voogd krijgen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog gesteld dat het ook met name in het kader van nareis gevolgen heeft.
4.1.
In geschil is eerst de vraag of sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In het licht daarvan moet worden beoordeeld of de kennisgeving van de staatssecretaris van 26 juli 2022 een rechtshandeling inhoudt.
4.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen1, is een rechtshandeling een handeling die gericht is op rechtsgevolg en heeft een beslissing rechtsgevolg indien zij erop gericht is een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bezwaar in dit geval ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De kennisgeving van de leeftijdswijziging van eiser op 26 juli 2022 is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aan te merken, omdat ten gevolge hiervan de juridische positie van eiser wijzigt van minderjarige (artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) naar die van een meerderjarige. De kennisgeving is derhalve gericht op een rechtsgevolg. Eiser wijst er terecht op dat het besluit in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 gevolgen heeft en heeft hierbij gewezen op de mogelijkheden van nareis. De ouders van een alleenstaande minderjarige vreemdeling komen namelijk in aanmerking voor nareis. Ter zitting heeft de staatssecretaris eveneens aangegeven dit te kunnen volgen en de staatssecretaris heeft daarmee erkend dat de kennisgeving van 26 juli 2022 alleen al in verband met nareis rechtsgevolgen heeft. Ook heeft eiser door de kennisgeving als meerderjarige geen recht meer op een voogd vanuit Nidos. De omstandigheid dat Nidos de begeleiding in dit geval heeft voortgezet, doet aan het vorenstaande niet af. Daarnaast heeft het besluit naar het oordeel van de rechtbank ook rechtsgevolgen op andere gebieden, zoals financiële consequenties, bijvoorbeeld een zorgverzekering die een meerderjarige moet afsluiten. Kortom, de kennisgeving van 26 juli 2022 heeft op meerdere punten rechtsgevolgen, omdat de rechten van eiser in zijn geval daardoor veranderen.
Voor zover de staatssecretaris bedoeld heeft aan te geven dat sprake is van een beslissing op grond van artikel 6:3 van de Awb volgt de rechtbank dit standpunt niet omdat het voorliggende besluit eiser los van het asielbesluit rechtstreeks in zijn belangen raakt. Bovendien kan er niet aan worden voorbij gegaan dat de staatssecretaris in zijn beschikking van 26 oktober 2022, heeft aangegeven dat separaat omtrent de geboortedatum van eiser een beslissing op bezwaar zou worden genomen. De staatssecretaris heeft er dus bewust voor gekozen om af te wijken van het uitgangspunt dat dit aspect in het kader van de asielbeschikking aan de orde dient te komen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt hiervoor zes weken de tijd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak; en
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.