Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Griekse en Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2006. Hij heeft op 9 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 1 juni 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL23.16526. Ook is het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van de moeder en het broertje van eiser behandeld met zaaknummers NL23.16523 en NL23.16524. Hieraan hebben deelgenomen: de moeder van eiser [naam] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn moeder door diens ex-man werd mishandeld. Zij kon hiervoor geen bescherming krijgen in Albanië. Eiser is zelf niet mishandeld.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris het volgende relevante element:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
De staatssecretaris heeft het element geloofwaardig geacht, maar het leidt niet tot de conclusie dat eiser vluchteling is of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Albanië geldt namelijk als veilig land van herkomst en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet het geval is. Omdat zijn moeder ook geen asielvergunning heeft gekregen, heeft eiser ook geen recht op een afgeleide verblijfsvergunning. Tot slot heeft de staatssecretaris nog een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd.
Afgeleide asielvergunning
4. In de gronden van beroep betoogt eiser dat Albanië voor zijn moeder niet als veilig land van herkomst geldt, en dat zij daarom een asielvergunning zou moeten krijgen. Hij zou dan recht hebben op een afgeleide asielvergunning. De rechtbank heeft in de uitspraak van de moeder, zaaknummer NL23.16523, geoordeeld dat de staatssecretaris Albanië terecht als veilig land van herkomst voor de moeder heeft aangemerkt, en dat haar asielvergunning terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Voor de precieze overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraak. Dit betekent dat de gronden van eiser op dit punt niet slagen.
Verblijfsrecht op basis van unieburgerschap
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft onderzocht of hij verblijfsrecht had op basis van zijn Unieburgerschap. Eiser doet hierbij een beroep op het arrest Zhu en Chen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof).1
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of eiser rechtmatig verblijf heeft in de Europese Unie (EU). Eiser is Unieburger omdat hij de Griekse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd waarin is beslist dat hij de EU moet verlaten en moet terugkeren naar Albanië. Een terugkeerbesluit kan echter niet aan een Unieburger worden opgelegd. De terugkeerrichtlijn op grond waarvan een terugkeerbesluit kan worden opgelegd is namelijk niet van toepassing op Unieburgers maar alleen op derdelanders.2 Uit het terugkeerbesluit blijkt verder ook niet duidelijk op grond waarvan is vastgesteld dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft.3 De staatssecretaris heeft na de afwijzing van de aanvraag om een asielvergunning geen onderzoek gedaan naar de vraag of eiser rechtmatig verblijf heeft als Unieburger, en ook heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht niet beëindigd.4 Dat onderzoek had de staatssecretaris wel moeten doen. Hierbij is in het bijzonder het arrest Zhu en Chen5 van belang waarin is bepaald dat een minderjarige Unieburger die is gedekt door een passende ziektekostenverzekering en ten laste komt van een ouder die zelf onderdaan is van een derde staat en wiens bestaansmiddelen toereikend zijn om te voorkomen dat genoemde minderjarige ten laste komt van de overheidsfinanciën van de lidstaat van ontvangst, een recht heeft om voor onbepaalde tijd op het grondgebied van de laatstgenoemde lidstaat te verblijven. De enkele opmerking op zitting dat het evident is dat eiser en zijn moeder niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond.
1. oktober 2014 C/200/02 ECLI:EU:C:2014:639.
2 Artikel 2, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
3 Afdeling 22 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2263, r.o. 3.
4 Dat dit mogelijk is volgt onder meer uit artikel 62 van de Vw, artikel 8.16 van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf B10/2.3 van de Vc.
5 19 oktober 2014 C/200/02 ECLI:EU:C:2004:639, r.o. 41 en 47.
Conclusie en gevolgen
7. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris heeft echter ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd en ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de vraag of eiser rechtmatig verblijf heeft op basis van zijn Unieburgerschap. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het ziet op het terugkeerbesluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing over te nemen. Dit omdat de rechtbank te weinig informatie heeft om te beoordelen of eiser een verblijfsrecht heeft op basis van het Unierecht. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor 6 weken de tijd.
9. Ondanks dat het beroep gegrond is, krijgt eiser voor deze zaak geen proceskosten. Dit beroep en het beroep van de moeder van eiser (NL23.16523) zijn namelijk samenhangende zaken.6 Ze zijn gelijktijdig behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde en er is één beroepschrift ingediend dat ziet op beide zaken. Daarom worden alleen in de zaak van de moeder proceskosten toegekend.
6 Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.