1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker voert als spoedeisend belang aan dat hij op dit moment al ruim twee jaar probeert zijn huis te verkopen, maar door de bureaucratische werkwijze van de gemeente Den Haag is er tot op heden geen zicht op een oplossing. Dit terwijl hij alles gedaan heeft om de vergunning te verkrijgen. Hij was bereid om vanuit [provincie] naar [plaats] te komen om de benodigdheden voor de vergunningaanvraag af te stemmen, maar dat was niet mogelijk. Hij heeft deskundige bureaus ingeschakeld, maar dit heeft niet mogen leiden tot het gewenste resultaat. Verzoeker is nu 71 jaar oud en wil zich richten op andere zaken. Bovendien is het in deze tijden van woningnood onwenselijk dat deze woning al 2 jaar leeg staat. Door het bureaucratische proces van verweerder leidt verzoeker schade vanwege de daling van de waarde van de woning. Als hij een nieuwe aanvraag indient, zal dat wederom lang duren en zal hij bovendien naar verwachting meer dan € 10.000,- kwijt zijn aan (bodem) onderzoeken en maatregelen. Om de schade te beperken, hoopt verzoeker via voorliggend verzoek op een snelle oplossing. Verzoeker verzoekt om een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel te vellen over de noodzaak van een bodemrapport en een dampwerende folie en verweerder te gebieden een wijzigingsbesluit of een tijdelijke vergunning te verlenen.
4. Uit artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat de voorzieningenrechter pas een voorlopige voorziening kan treffen indien in redelijkheid niet van verzoeker kan worden verwacht dat de uitspraak op het beroep wordt afgewacht. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn als er voor de verzoeker een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaat. Voor de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden gekeken naar actuele feiten en omstandigheden.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om voorlopige voorziening samenhangt met het bij de rechtbank aanhangige beroep tegen de weigering om omgevingsvergunning voor de legalisering van de bouwkundige splitsing van de woning met bedrijfsruimte [adres] [nummer 1] en [nummer 2] te Den Haag. Van een spoedeisend belang gelegen in de omstandigheid dat uitvoering van verweerders besluit onomkeerbare gevolgen heeft voor verzoeker is geen sprake. Gelet op het feit dat de litigieuze bouwkundige splitsing van de woning al is gerealiseerd (de gevraagde omgevingsvergunning ziet op de legalisering van het bouwplan), ziet de voorzieningenrechter niet in welk spoedeisend belang verzoeker heeft en waarom niet van verzoeker in redelijkheid kan worden verwacht dat hij de bodemprocedure bij de rechtbank afwacht.
6. De door verzoekers aangevoerde financiële en persoonlijke belangen kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Mocht in de hoofdzaak blijken dat de geweigerde omgevingsvergunning niet in stand kan worden gelaten, dan kan verzoeker een verzoek om schadevergoeding in dienen.
7. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel over de noodzaak van een bodemonderzoek en dampwerende folie. Evenmin is er aanleiding om verweerder te gelasten een wijzigingsbesluit of een tijdelijke vergunning te verlenen. Dat kan alleen in zeer uitzonderlijke situaties. Daarvan is in dit geval geen sprake.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.