Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2023:12388

Rechtbank Den Haag
02-02-2023
18-08-2023
c09-633370
Personen- en familierecht
Beschikking

De ouders hebben na een schorsing de rechtbank verzocht om de door hen overeengekomen kinderalimentatie van € 100,- per maand op te nemen in een beschikking. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat deze afspraak niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. Verder wijst de rechtbank ook het subsidiaire verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie af. Niet is komen vast te staan dat hij niet de draagkracht heeft om de (destijds) vastgestelde kinderalimentatie te blijven betalen.

Rechtspraak.nl
JIN 2023/119 met annotatie van mr. E.A. Slappendel

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht

Zaaknummer: C/09/633370 / FA RK 22-5078

Kinderalimentatie

Beschikking van 2 februari 2023

in de zaak van:

[naam 1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. M.S. Gerson,

t e g e n

[naam 2] ,

wonende in [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. L.N. Hermes.

1 De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  1. het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 21 juli 2022;

  2. het verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 5;

  3. het F9-formulier namens de moeder van 19 december 2022 met bijlage 6;

  4. het F9-formulier namens de vader van 22 december 2022 met ongenummerde bijlagen, en

  5. het F9-formulier namens de moeder van 5 januari 2023 met bijlagen 7 en 8 en ‘pleitaantekeningen’.

1.2.

Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van

5 januari 2023. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:

  • -

    de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en

  • -

    de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

2 Waar gaat het over?

wat staat vast?

2.1.

De vader en de moeder zijn de ouders van: [minderjarige 1] (verder: [voornaam minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1] . [voornaam minderjarige 1] woont bij de moeder.

2.2.

Op [datum] 2014 heeft de rechtbank beslist dat de vader per 15 maart 2014 een kinderalimentatie van € 234,- per maand aan de moeder moet betalen. Vermeerderd met de wettelijke indexering bedroeg de kinderalimentatie (afgerond) € 272,- per maand in 2022 en bedraagt deze € 281,- per maand in 2023.1

2.3.

De vader is met [naam 3] ook de ouder van: [minderjarige 2] (verder: [voornaam minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] .

wat ligt voor?

2.4.

De vader wil dat de kinderalimentatie met terugwerkende kracht wordt gewijzigd in hetgeen al door hem betaald of op hem verhaald is en voor het overige in € 0,- per maand (nihil) of per een andere datum in een door de rechtbank te bepalen bedrag.

Hij stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Zo heeft hij geen inkomsten meer uit loondienst en verwerft hij ook geen inkomen als ondernemer. Door zijn gezondheidsproblemen is het niet aannemelijk dat hij in de nabije toekomst daartoe in staat zal zijn. Verder is hij in verband met schulden toegelaten tot de gemeentelijke schuldregeling. Deze omstandigheden maken dat hij niet de draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen.

2.5.

De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader en vraagt dit af te wijzen.
Zij erkent dat de omstandigheden zijn gewijzigd, maar betwist dat de vader niet in staat zou zijn om de vastgestelde bijdrage te voldoen. Zo heeft de vader niet aan de hand van stukken onderbouwd dat hij door ziekte wordt beperkt om arbeid te kunnen verrichten. Verder stelt de vader slechts een bijstandsuitkering te ontvangen, maar heeft hij een levensstijl en uitgavenpatroon die daar haaks op staan. Dit blijkt onder meer uit dure vakanties en de aanschaf van dure kleding. Ook is haar bekend dat hij (als beveiliger) werkzaam is bij evenementen. Daarbij komt dat de schuldenregeling van de vader in december 2022 is geëindigd.

3 De beoordeling

conclusie

3.1.

De rechtbank wijst het verzoek van de vader af en legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij alleen in op de standpunten van de vader en de moeder die voor de beoordeling van belang zijn.

vooraf

3.2.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders in de gelegenheid gesteld om tot een vergelijk te komen. Na een schorsing hebben zij medegedeeld overeenstemming te hebben bereikt. De ouders hebben de rechtbank verzocht om op te nemen dat de vader met ingang van 1 februari 2023 de schoolkosten van [voornaam minderjarige 1] voldoet en aan de moeder een kinderalimentatie van € 100,- per maand betaalt met daarbij de afspraak dat het bedrag aan kinderalimentatie over de periode tot en met 1 februari 2023 wordt bepaald op hetgeen door de vader is betaald en/of is verhaald (gesloten beurs). De rechtbank houdt het ervoor dat de vader zijn verzoek in zoverre heeft gewijzigd en heeft de ouders ter zitting voorgehouden dat zij daarop eerst bij beschikking beslist. De vader en de moeder hebben namelijk beiden een onderhoudsplicht voor [voornaam minderjarige 1] en bij de bepaling van de omvang van de kinderalimentatie moet rekening worden gehouden met de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en de draagkracht van de ouders (de wettelijke maatstaven). Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] voorzien.

3.3.

De Hoge Raad2 heeft in dat kader ook bepaald dat de vrijheid van ouders om met elkaar afspraken te maken over de hoogte van de kinderalimentatie beperkt is in die zin dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Daarmee wordt bedoeld dat het de ouders wel vrij staat om ten gunste van een minderjarig kind af te wijken van de wettelijke maatstaven, maar dat het hen niet vrij staat om ten nadele van hun kind af te wijken van de wettelijke maatstaven. De afspraak van de ouders is daarbij onderworpen aan de ambtshalve toets van de rechter. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank eerst de hoogte van de kinderalimentatie beoordelen aan de hand van de wettelijke maatstaven voordat zij beslist op voornoemd verzoek van de ouders.

wijziging van omstandigheden

3.4.

Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst met betrekking tot levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij later door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.3

3.5.

De ouders zijn het erover eens dat sinds de beschikking van [datum] 2014 de omstandigheden zijn gewijzigd. Uit het hierna overwogene blijkt evenwel niet van gewijzigde omstandigheden die ook rechtens relevant zijn.

ingangsdatum

3.6.

De wet4 laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

3.7.

De vader heeft in zijn verzoekschrift geen concrete datum verzocht met ingang vanaf wanneer de eerder vastgestelde bijdrage voor [voornaam minderjarige 1] moet worden gewijzigd. Desgevraagd heeft hij ter zitting toegelicht dat hij wenst dat de bijdrage wordt bepaald op hetgeen (naar de rechtbank begrijpt) tot op heden feitelijk door hem is betaald of op hem is verhaald. De rechtbank vindt dat er geen aanleiding is om aan dat verzoek gehoor te geven. Op basis van de beschikking van de rechtbank van [datum] 2014 is de vader gehouden bij te dragen in de kosten van zijn zoon [voornaam minderjarige 1] . Dat de vader zijn betalingsverplichting niet of niet geheel is nagekomen komt voor zijn rekening en risico en vormt geen reden om met terugwerkende kracht de kinderalimentatie te wijzigen. Dat is in strijd met de belangen van [voornaam minderjarige 1] . Dat geldt ook voor het feit dat hij niet eerder een verzoek tot wijziging heeft ingediend. De rechtbank vindt daarom dat de kinderalimentatie eerst gewijzigd kan worden vanaf de datum dat de vader zijn verzoek heeft ingediend. Dat is hier op 22 juli 2022.

de behoefte van [voornaam minderjarige 1]

3.8.

Zoals ter zitting besproken blijkt uit de beschikking van de rechtbank van [datum] 2014 dat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] € 519,- per maand bedroeg in 2014. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedroeg zijn behoefte (afgerond) in 2022 € 603,- per maand en bedraagt deze in 2023 € 623,- per maand.

draagkracht vader

3.9.

Voor ligt de vraag of de vader de draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage voor [voornaam minderjarige 1] te betalen.

3.10.

De vader heeft aangevoerd dat hij een bijstandsuitkering geniet, schulden heeft en niet in staat is om inkomen te verwerven. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de vader overgelegd de stukken over zijn gemeentelijke schuldhulpverlening (bijlage 3), bankafschriften van zijn moeder en stiefvader, uitkeringsspecificaties van de gemeente [gemeente] en een aanslag inkomstenbelasting 2021 (bijlage 4). De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.

3.11.

De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de draagkracht rekening wordt gehouden met de inkomsten die de onderhoudsplichtige geniet, maar ook met die welke hij redelijkerwijs geacht kan worden in staat te zijn zich in de naaste toekomst te verwerven. Onder het begrip draagkracht kunnen ook worden gebracht de middelen waarover de onderhoudsplichtige in feite kan beschikken door schulden te maken of waarover hij redelijkerwijs had kunnen beschikken. Ook vermogen levert draagkracht op, zodat interen daarop gerechtvaardigd kan zijn. Voor de bepaling van de verdiencapaciteit geldt daarbij dat de rechter zich niet mag verlaten op hetgeen daaromtrent is geconcludeerd op basis van andere wetgeving.

inkomen

3.12.

Allereerst blijkt niet uit de stukken waarom de vader zijn inkomen uit loondienst heeft verloren. Daar is niets over gesteld of aangevoerd. Verder staat vast dat de vader geen inspanningen verricht om inkomen uit loondienst of onderneming te verkrijgen. Hij stelt in dit kader dat de mogelijkheden daartoe bij hem ontbreken door gezondheidsklachten. Zo heeft de vader in zijn verzoekschrift naar voren gebracht dat hij leidt aan COPD fase 2, een vernauwde luchtweg, een ruwe tarwe- en huismijtallergie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader ook naar voren gebracht dat hij niet kan werken door psychische klachten. De rechtbank stelt vast dat de redenen waarom de vader stelt niet te kunnen werken niet eenduidig zijn. Los daarvan ontbreken medische stukken die de stellingen van de vader onderbouwen, terwijl deze aandoeningen op zichzelf beschouwd ook niet zonder meer met zich brengen dat elke verdiencapaciteit ontbreekt. In dat kader deelt de rechtbank de visie van de moeder dat de door de vader gestelde COPD klachten in combinatie met een gebrek aan arbeidsvermogen zich slecht laten rijmen met het gegeven dat hij kennelijk wel in staat is om te duiken in Egypte. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen verdiencapaciteit heeft wijst de vader er verder op dat hij (al jaren) een bijstandsuitkering ontvangt. Dat is voor de rechtbank evenwel onvoldoende om aan te nemen dat hij niet in staat is om inkomen te verwerven. De vader heeft ervaring op de arbeidsmarkt en de arbeidsmarkt is zonder meer goed te noemen. Ter zitting heeft de vader aanvullend gesteld dat hij van de gemeente geen sollicitatieverplichting heeft. De gemeente zou inzien dat er voor hem geen mogelijkheden zijn om inkomsten te generen. Nog daargelaten of dat gegeven voldoende zou zijn om aan te nemen dat de vader niet in staat is om inkomen te verwerven, blijkt ook dit niet uit de door hem overgelegde stukken. Ook hier lag het op de weg van de vader om deze in het geding te brengen. Dit geldt te meer nu de moeder de stelling dat hij niet in staat zou zijn om inkomsten te generen gemotiveerd en onderbouwd met stukken heeft betwist. Zo stelt de moeder dat de vader naast zijn uitkering werkzaam is en (zwarte) inkomsten heeft. Zij voert aan dat de vader tijdens evenementen werkzaam is als beveiliger, door bekenden ook als zodanig aan het werk is gezien en hij onlangs in het weekend met [voornaam minderjarige 1] kerstbomen heeft verkocht bij het [bedrijf 1] in de [plaats] . Ter onderbouwing daarvan heeft de moeder een uittreksel (bijlage 7) van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] overgelegd. De vader zou in elk geval voor dat bedrijf werkzaamheden hebben verricht. Daarop heeft de rechtbank de vader ter zitting voorgehouden dat op de door hem overgelegde bankafschriften zichtbaar is dat er op 5 april 2022 een bedrag van € 602,04 is bijgeschreven vanuit [bedrijf 2] . Hij heeft verklaard dat die bijschrijving niet voor hem bedoeld is.

3.13.

De moeder wijst erop dat de levensstijl en het uitgavenpatroon van de vader zich bovendien niet verhouden met iemand die van een bijstandsuitkering leeft. Zo heeft de vader in december 2021 op Instagram gepost dat hij twee paar nieuwe schoenen van het merk Nike Dunk High heeft, terwijl deze schoenen circa € 320,-, respectievelijk € 175,- per paar kosten. Ook is hij in 2022 tenminste twee maal met het vliegtuig op vakantie geweest. Eenmaal met vrienden naar de Dominicaanse Republiek en de andere keer samen met [voornaam minderjarige 1] naar Egypte waar zij samen hebben gedoken. Daarnaast heeft hij in juni 2022 een laptop voor [voornaam minderjarige 1] betaald van € 552,-. De vader heeft ter betwisting van de stelling dat hij een luxe levensstijl zou leiden, bankafschriften overgelegd die zien op de periode 7 april 2022 tot en met 1 augustus 2022. Hij heeft ter zitting verklaard dat deze afschriften betrekking hebben op de bankrekening van zijn stiefvader en zijn moeder en de vakanties naar Egypte (ruim € 3.100,- in mei 2022) en de Dominicaanse Republiek (bijna € 4.000,- in augustus 2022) door zijn ouders zijn betaald, omdat zij niet wilden dat [voornaam minderjarige 1] zou lijden onder zijn schulden en zij vonden dat [voornaam minderjarige 1] op vakantie moest kunnen. De ouders van de vader zouden ook de kosten voor school zoals de helft van de ouderbijdrage betaald hebben. Wat betreft de door de moeder als bijlage 2 overgelegde foto’s waarop de vader (volgens haar) met dure schoenen van het merk Nike is te zien, heeft de vader verklaard dat hij deze van zijn ex-vriendin heeft gekregen.

3.14.

Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de vakanties van de vader (met [voornaam minderjarige 1] ) al dan niet door zijn ouders en/of de schoenen door zijn vriendin zijn betaald. Zij – herhaalt – dat op de vader en de moeder een onderhoudsplicht rust tegenover [voornaam minderjarige 1] . Dit brengt met mee dat beide ouders zich moeten inspannen en al het nodige in het werk moeten stellen om in zijn behoefte te voorzien. Indien de ouders om een of meer redenen daar niet toe in staat zijn, moeten zij dat onderbouwen aan de hand van stukken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het door de vader gestelde en de door hem overgelegde stukken niet worden afgeleid dat hij door gezondheidsredenen wordt beperkt om arbeid te verrichten. Het gegeven dat hij een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt, maakt niet zonder meer dat hij geen arbeid zou kunnen verrichten. Daar komt bij dat de rechtbank – los van de visie van de gemeente – een zelfstandige onderzoeksbevoegdheid heeft. Tegen deze achtergrond had het op de weg van de vader gelegen om (bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een deskundigenoordeel) te onderbouwen dat er op dit moment geen arbeidsmogelijkheden voor hem zijn. Dit geldt te meer nu op basis van hetgeen de moeder gemotiveerd heeft gesteld en door de vader onvoldoende is betwist, niet kan worden uitgesloten dat de vader door arbeid (zwarte) inkomsten genereert en daarmee in elk geval in staat is om in enige mate te werken. De vader heeft ook onvoldoende inzage gegeven in zijn vermogen en/of inkomen en uitgavenpatroon en ook dat maakt dat zijn draagkracht niet kan worden beoordeeld. Weliswaar staat vast dat de vader ook onderhoudsplichtig is voor [voornaam minderjarige 2] , maar nu de rechtbank de draagkracht van de vader niet kan beoordelen, kan de rechtbank ook niet beoordelen hoe deze draagkracht over beide kinderen zou moeten worden verdeeld. Bovendien is onduidelijk wat de behoefte is van [voornaam minderjarige 2] en wat de moeder van [voornaam minderjarige 2] daarin zou kunnen bijdragen.

schuldenregeling

3.15.

De rechtbank kan uit de overgelegde stukken niet opmaken wat de schuldenpositie van de vader is (geweest) en tot wanneer hij de door hem gestelde saneringskrediet moet terugbetalen aan de gemeente Zaanstad. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij nog over 8 maanden in totaal € 400,- moet aflossen, maar dit blijkt niet uit de stukken.

Uit de overgelegde schuldregelingsovereenkomst blijkt dat deze op 2 december 2019 is ondertekend en voor de duur van 36 maanden is aangegaan. Dit zou inhouden dat de regeling inmiddels afgelopen had moeten zijn. Desgevraagd heeft de vader ter zitting verklaard dat door diverse beslagen hij in eerste instantie niet kon aflossen. Dit bracht volgens hem met zich dat de termijn van 36 maanden later is gaan lopen. De moeder heeft dit betwist door onder meer een afschrift van 5 januari 2023 (bijlage 8) te overleggen met de omschrijvingen ‘bijdrage KA’ en ‘afboeking ivm einde msnp’. Zij stelt dat de schuldregeling van de vader al is afgelopen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder had het op de weg van de vader gelegen om zijn stelling aan de hand van stukken te onderbouwen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de op de vader van toepassing zijnde schuld(sanerings)regeling reeds is geëindigd.

3.16.

De rechtbank concludeert dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om de huidige bijdrage te betalen. Daardoor moet het ervoor worden gehouden dat hij aan zijn alimentatieverplichting kan voldoen, zijnde een bedrag van € 272,- per maand in 2022 en € 281,- per maand in 2023.

draagkracht moeder

3.17.

Uit de door de moeder overgelegde stukken (bijlage 6) blijkt dat zijn zij inkomen heeft uit loondienst. Op de loonstroken is te zien dat de moeder € 1.705,80 bruto per maand verdient. Dat is € 20.470,- per jaar. Op het inkomen van de moeder strekt in mindering de premies voor het [fonds] van € 4,82 per maand en het ouderdomspensioen van € 100,34 per maand, zijnde in totaal € 1.262,- per jaar. Het netto besteedbaar inkomen bedraagt € 2.018,- per maand. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het kindgebonden budget.5 Uit de aangehechte berekening blijkt een draagkracht van € 275,- per maand.

conclusie

3.18.

Uit het hiervoor overwogene blijkt dat de door de ouders ter zitting overeengekomen afspraak niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. Niet is gebleken dat de vader de draagkracht mist om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen terwijl tegelijkertijd wel vast staat dat met die betaling, rekening houdend met ook de draagkracht van de moeder, niet in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] wordt voorzien. De behoefte van [voornaam minderjarige 1] is namelijk € 623,- per maand. Kortom: rekening houdend met ook de draagkracht van de moeder, wordt met de overeengekomen bijdrage van € 100,- per maand het tekort in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] (nog) groter en valt deze afspraak nadelig uit voor [voornaam minderjarige 1] . De rechtbank zal daarom het verzoek van de ouders om de ter zitting bereikte afspraak neer te leggen in een beschikking afwijzen, als ook het (subsidiaire) verzoek van de vader.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst de verzoeken af.

Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023 door in aanwezigheid van voornoemde griffier.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlage 1: indexering kinderalimentatie [voornaam minderjarige 1]

Bijlage 2: berekening draagkracht moeder

1 Zie bijlage 1

2 ECLI:NL:HR:2021:422

3 Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek

4 Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek

5 Zie bijlage 2

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.