Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2023:13010

Rechtbank Den Haag
24-08-2023
01-09-2023
NL23.18505
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Herhaalde asielaanvraag, Democratische Republiek Congo. Nieuwe elementen of bevindingen, gronden over een schouw in 2016 hadden in de voorgaande procedure moeten worden aangevoerd. Een nu overgelegde brief van UNHCR maakt het asielrelaas nu niet alsnog geloofwaardig. Samenwerkingsplicht. Beroep ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18505

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: C. Ohrtmann).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij Burger van Democratische Republiek Congo is en dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 1998. Hij heeft op 10 juni 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij beschikking van 22 december 2017 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 februari 2018i gegrond verklaard. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 30 oktober 2018 een nieuw besluit genomen, waarbij de aanvraag van eiser wederom is afgewezen. Bij uitspraak van 4 december 2018ii van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ongegrond verklaard op 9 januari 2019iii. Hiermee heeft het besluit van 30 oktober 2018 formele rechtskracht verkregen.

Op 25 januari 2021 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 27 juli 2022 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Tegen dit laatste besluit is beroep ingesteld. In de uitspraak van 23 januari 2023iv heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep van eiser tegen dit besluit gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens op 20 juni 2023 het bestreden besluit genomen. Daarbij is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en F. Karekezi als tolk en daarnaast de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het asielrelaas

3. In de eerste asielprocedure heeft eiser aangevoerd dat zijn vader in de Democratische Republiek Congo (DRC) is vermoord en hijzelf op 24 mei 2017 door onbekenden is ontvoerd in een auto maar heeft weten te ontsnappen. De staatssecretaris heeft dit relaas van eiser ongeloofwaardig bevonden. Dit oordeel staat in rechte vast.

4. Eiser legt aan zijn huidige asielaanvraag de brief van de UNHCR van 2 juli 2020 en de daarbij behorende begeleidende brief van VluchtelingenWerk Nederland van 12 november 2020 ten grondslag. In de brief van de UNHCR staat onder meer het volgende:

Sinds het begin van het jaar 20)6 wordt het land geteisterd door heropleving van gedwongen rekrutering van jonge Congolese. Jongens en meisjes voor verschillende rebellenmilities. Dit is geconstateerd en geverifieerd door verschillende van onze teams die in bijna alle delen van het land gevestigd zijn en er is direct een rapport opgesteld dat is aangeboden aan de autoriteiten en bevoegde instanties om een einde te maken aan deze ramp die een aanslag is op de menselijke waardigheid.

Erger nog, honderden van deze jongeren werden soms vanaf hun scholen ontvoerd en meteen naar zeer ver gelegen gevechtsgebieden in de bossen geleid. Anderen, die hun onwil kenbaar durfden te maken, werden ter plaatste gemarteld en vermoord (UNHCR rapport - Veiligheid in de Noord-Kivu gebied van december 2016).

Getuige geweest zijne van deze monsterlijke en barbaarse daden die ter plaatste zijn gepleegd, valt zonder meer te stellen dat dit een schande is in de ogen van de internationale gemeenschap, die machteloos staat tegenover deze problemen die een aanslag vormen op de menselijke waardigheid.

De naam van meneer [eiser] , geboren te [geboorteplaats] op de datum van [geboortedatum 2] 2000 stond op de lijst van jonge studenten die door een groep rebellen zijn ontvoerd. Hij was ook één van degenen die zijn gearresteerd door het reguliere Congolese leger terwijl hij onderweg was met een groep rebellen.

Na meer onderzoek te hebben gedaan, werd ons verteld dat bijna alle families van deze ontvoerde jongeren ook gemarteld of zelfs vermoord zijn door het reguliere Congolese leger. Dit Congolese leger zag al deze personen als verraders, anders gezegd als vijanden van het land.

De vader van [eiser] leeft niet meer. Hij heeft het leven gelaten in nog niet opgehelderde omstandigheden. Zijn moeder is ook als vermist opgegeven. Meer soortgelijke voorbeelden zijn talrijk.

Uit deze brieven blijkt volgens eiser dat de verklaringen die hij tijdens zijn asielprocedure heeft afgelegd, wel op waarheid berusten.

Het bestreden besluit

5. De staatssecretaris merkt de brieven aan als nieuwe elementen of bevindingen en relevant voor de beoordeling van de aanvraag, maar dit maakt het relaas niet geloofwaardig, omdat het eerder in rechte ongeloofwaardig is bevonden en de inhoud van de brieven niet tot een andere conclusie leidt. De informatie in de brief van UNHCR is niet nader onderbouwd. Zo is de betreffende lijst, waarover in de brief wordt gesproken, niet overgelegd. Evenmin is inzicht gegeven in het onderzoek dat door de UNHCR zou zijn gedaan. Derhalve is niet inzichtelijk geworden waar de UNHCR de conclusies in deze brief op baseert. Verder wordt opgemerkt dat van de in de brief van UNHCR genoemde geboortedatum van eiser ( [geboortedatum 2] 2000) in rechte vaststaat dat deze niet klopt. Hierdoor kan aan de inhoud van de brief minder waarde worden gehecht. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.

Toetsingskader

6. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (arrest LHv), punten 34-38, volgt dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die de staatssecretaris in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn moet maken, bestaat uit twee stappen.

Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen.

Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd.

Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de staatssecretaris toe aan fase 2.

Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.

Als aan die vereisten is voldaan, moet de staatssecretaris vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.

Schouw

7. Op 19 juni 2016 heeft een schouw van eiser plaatsgevonden. Daarbij heeft de staatssecretaris de meerderjarigheid van eiser vastgesteld en is de geboortedatum vastgesteld op [geboortedatum 1] 1998 in plaats van [geboortedatum 2] 2000 zoals eiser steeds heeft volgehouden. Eiser heeft in de huidige procedure gesteld dat deze schouw is uitgevoerd in strijd met het nu geldende beleid. Er zijn geen mensen van de AVIM (de Vreemdelingendienst) of de Koninklijke Marechaussee bij betrokken geweest, zoals wordt voorgeschreven door

Werkinstructie 2018/19. Eiser betoogt dat dit enerzijds maakt dat er sprake is van een nieuw relevant element en anderzijds dat de staatssecretaris dus niet kan uitgaan van de veronderstelling dat de geboortedatum van eiser van [geboortedatum 2] 2000 in de brief van UNHCR onjuist is en er daarom minder waarde aan die brief kan worden gehecht.

8. De rechtbank stelt voorop dat de schouw waar eiser naar verwijst, heeft plaatsgevonden in 2016. Dit betekent dat het gaat om een gebeurtenis die al had plaatsgevonden ten tijde van de eerste asielprocedure. Voor zover eiser meent dat uitgegaan moet worden van de geboortedatum van [geboortedatum 2] 2000, had eiser dit al kunnen aanvoeren in de eerste procedure, maar uit de op deze procedure betrekking hebbende stukken blijkt niet dat hij dat ook heeft gedaan. Dat betekent dat door de uitspraak van deze rechtbank van 4 december 2018 als geboortedatum van eiser [geboortedatum 1] 1998 in rechte vaststaat.

9. Vervolgens is in 2018 de Werkinstructie (WI) 2018/19 in werking getreden, waarin andere vereisten worden gesteld aan een schouw. De rechtbank stelt vast dat een WI geen beleid is en de wijziging daarvan ook geen nieuw element of bevinding is. Daarnaast kan de staatssecretaris logischerwijs geen rekening houden met een werkwijze die pas jaren later wordt ontwikkeld. Hierbij is ook van belang dat in die WI is opgenomen dat deze geldig is vanaf 13 december 2018, zodat eiser daaraan geen rechten kan ontlenen als het gaat om een schouw in 2016.

10. Pas in de zienswijze van 24 mei 2023 heeft eiser voor het eerst aangevoerd dat (de staatssecretaris niet heeft betwist dat) de schouw op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiser dat de leeftijd ten tijde van de eerste procedure niet relevant was en hij dit standpunt daarom niet eerder heeft ingenomen, hem evenmin kan baten. Immers, elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. De leeftijd kon destijds wel worden onderzocht en is ook onderzocht en daarop kon het besluit worden gebaseerd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als hierboven bedoeld die de staatssecretaris had moeten beoordelen. Daarnaast mocht de staatssecretaris uitgaan van de geboortedatum van eiser van [geboortedatum 2] 2000. Deze beroepsgrond slaagt niet.

De inhoud van de brief van UNHCR

11. Eiser heeft voorts aangevoerd dat in de brief van UNHCR voldoende blijkt dat daarin opgenomen informatie afkomstig is uit eigen onderzoek van de UNHCR. Eiser verwijst – zo begrijpt de rechtbank - naar de zinsneden “geconstateerd en geverifieerd door verschillende van onze teams” en “Na meer onderzoek te hebben gedaan”. Dat zou, tezamen met het feit dat het UNHCR een betrouwbare bron is, voor de staatssecretaris reden moeten zijn om de inhoud van de brief en daarmee het asielrelaas als wel geloofwaardig te beschouwen.

12. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat in de brief een andere geboortedatum van eiser is vermeld (namelijk [geboortedatum 2] 2000) dan die in rechte vaststaat (namelijk [geboortedatum 1] 1998). Tussen partijen staat vast dat die datum van [geboortedatum 2] 2000 door eiser steeds wordt opgegeven als zijnde zijn geboortedatum. Daardoor rijst bij de staatssecretaris het vermoeden dat de brief is opgesteld aan de hand van eigen verklaringen van eiser. De staatssecretaris redeneert dat als hij zelf die geboortedatum heeft doorgegeven

en die op de brief terecht is gekomen, de vraag is wat hij nog meer aan de UNHCR heeft doorgegeven wat vervolgens in de brief terecht is gekomen. Dat doet volgens de staatssecretaris afbreuk aan de stelling van eiser dat hetgeen in de brief is gesteld, hem ook daadwerkelijk is overkomen en de geloofwaardigheid van de verdere inhoud van deze brief.

13. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de brief van UNHCR betrekking heeft op eiser. Ook is niet in geschil dat de staatssecretaris de brief inhoudelijk heeft beoordeeld omdat die brief wordt aangemerkt als nieuw element of bevinding en relevant is voor de beoordeling van de aanvraag.

14. Uit de brief van UNHCR blijkt niet hoe het onderzoek dat heeft geleid tot de totstandkoming van deze brief, heeft plaatsgevonden. In de brief worden geen verwijzingen gegeven naar bronnen of methoden van onderzoek. Ook ontbreekt de lijst of een verwijzing naar de vindplaats van deze lijst, waarop de naam van eiser zou voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom de brief van UNHCR onvoldoende is om nu uit te gaan van de geloofwaardigheid van het relaas van eiser. Dat in het bestreden besluit niet alle tien Kwaliteitsindicatoren voor de beoordeling van Country of Origin Information zoals de staatssecretaris heeft geformuleerd in Werkinstructie 2020/17, worden genoemd, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

15. Voor zover eiser heeft verwezen naar de samenwerkingsplicht tussen eiser en de staatssecretaris voor wat betreft het achterhalen van nadere informatie over de totstandkoming van de verklaring van UNHCR, stelt de rechtbank allereerst vast dat het aan eiser is om zijn verklaringen te onderbouwen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij wel contact heeft gezocht met UNHCR, maar dat UNHCR aan hem heeft meegedeeld dat verdere contacten over de brief beter intergouvernementeel konden worden opgepakt en dat hij dit aan de staatssecretaris heeft doorgegeven. Anders dan eiser heeft gesteld ter zitting, zijn daarvan geen stukken in het dossier aangetroffen, zodat dit niet kan worden vastgesteld. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris hierop had dienen te reageren. Uit het dossier blijkt ook niet dat eiser aan de staatssecretaris heeft gevraagd om nader onderzoek te doen naar de totstandkoming van de inhoud van de brief aan UNHCR. Evenmin bestaat voor de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat de samenwerkingsplicht zo ver reikt dat de staatssecretaris uit eigen beweging UNHCR had moeten benaderen voor nadere informatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

i NL17.15786i

ii NL18.20735

iii 201809863/2/V2

iv NL22.1772 en NL 22.1773

v C-921/19, LH tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

24 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.