8.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft in een video, geplaatst op YouTube, een bedrag van 3 miljoen Pakistaanse roepie uitgeloofd aan degene die de heer G. Wilders, parlementslid van de Tweede Kamer, van het leven zou beroven.
De verdachte heeft zich door dit handelen, schuldig gemaakt aan drie misdrijven, te weten: bedreiging, opruiing en, het meest ernstig, een poging tot uitlokking van moord.
De verdachte heeft door zijn handelen in de eerste plaats een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Wilders. In een periode waarin haat en bedreigingen tegen Wilders vanwege de aangekondigde cartoonwedstrijd al zeer vruchtbare bodem vonden, heeft de verdachte nog meer olie op het vuur gegooid en mensen zelfs aangespoord om Wilders te doden. Hierbij neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een zekere (inter)nationale bekendheid genoot, en hij zich er van bewust moet zijn geweest dat hier een extra aanzuigende, beïnvloedende werking vanuit gaat.
Wilders heeft, niet alleen in zijn aangifte, maar ook ter terechtzitting verklaard hoe groot de impact is van dergelijke misdrijven op zijn werk en privéleven. Zo wordt Wilders al vele jaren in vergaande mate in zijn vrijheid beperkt vanwege continue beveiliging en het wonen in een safe house. Meer in het algemeen vormt het handelen van de verdachte ook een inbreuk op de Nederlandse democratische rechtsstaat. Eenieder in Nederland, en een lid van de volksvertegenwoordiging in het bijzonder, moet de vrijheid hebben om zich - binnen de grenzen die het recht daaraan stelt – te kunnen uiten zoals hij of zij geraden acht. De uitingen van de verdachte dragen niet alleen bij aan haat en dreiging jegens Wilders zelf, maar dragen ook het risico met zich dat het vrije woord in Nederland op onacceptabele wijze wordt beperkt en dat leden van de volksvertegenwoordiging niet meer vrij zijn om hun essentiële taak binnen de democratische rechtsorde uit te oefenen. De rechtbank kent hier bij het bepalen van de strafmaat een groot gewicht aan toe: niet alleen dient vergelding plaats te vinden voor de schade die de handelingen van de verdachte aan Wilders en aan de rechtsorde hebben toegebracht, ook dient een voorbeeld te worden gesteld aan zowel deze verdachte als ieder ander dat dergelijke feiten tot zeer hoge straffen leiden.
Bij dit alles speelt in het nadeel van de verdachte mee dat hij kennelijk op geen enkele wijze verantwoording wenst te nemen voor zijn laakbare handelen. Hij lijkt hier eerder in te volharden, want tot op de dag van vandaag is voornoemde video nog op het internet terug te vinden en uit niets is gebleken dat de verdachte pogingen heeft (laten) ondernemen dit ongedaan te maken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte zich in Nederland niet eerder strafbaar heeft gemaakt aan een misdrijf. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover deze uit het dossier naar voren komen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat ten aanzien van de drie bewezenverklaarde feiten sprake is van een eendaadse samenloop. Het gaat immers om één videoboodschap die drie verschillende strafbare feiten oplevert. Dit heeft tot gevolg dat alleen de strafbepaling wordt toegepast waarop de hoogste straf staat, in dit geval poging tot uitlokking van moord. De rechtbank gaat in de onderhavige strafzaak daarom uit van een maximale op jaren te waarderen gevangenisstraf van 20 jaren.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een duur van 12 jaren, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.