Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van hond [naam hond], een Mechelse herder. Op 3 september 2019 is na een incident waarbij [naam hond] een andere hond heeft gebeten een aanlijngebod voor [naam hond] opgelegd. Op 18 maart 2022 heeft [naam hond], terwijl hij niet was aangelijnd, opnieuw een andere hond gebeten. Verweerder heeft daarom een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor zover de hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander. Verweerder heeft dit besluit in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften in bezwaar gehandhaafd. Eiser stelt dat zijn hond niet gevaarlijk is.
3. Op grond van artikel 2:59, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV) kan de burgemeester, indien hij een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat de gronden waarop het besluit is gebaseerd vals en pure
laster zijn en meent dat er een hetze tegen hem gaande is. Hij heeft in dit verband een toelichting gegeven op de gebeurtenissen die in het verleden hebben geleid tot het aanlijngebod. Ook heeft hij verklaringen van buurtbewoners overgelegd over [naam hond] en een foto van [naam hond]. Hieruit blijkt volgens hem dat [naam hond] geen gevaarlijke hond is. Ten aanzien van het bijtincident van 18 maart 2022 stelt eiser dat hij bij het uitlaten van zijn hond met de fiets de familie [naam] tegenkwam en dat zij zich juist agressief gedroegen. De vrouw schopte zijn hond en probeerde er een vechtpartij van te maken. Eiser stelt dat verweerder het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften om het aanlijn- en muilkorfgebod in te trekken had moeten volgen. Eiser heeft de rechtbank daarnaast verzocht te bepalen dat de lasterlijke berichten over hem bij het politiebureau Overbosch worden verwijderd. Ook heeft hij de rechtbank verzocht om een immateriƫle schadevergoeding (smartengeld) toe te kennen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of hij een hond gevaarlijk of hinderlijk acht als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv. Hij heeft ook beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of de burgemeester redelijkerwijs tot zijn beoordeling heeft kunnen komen en van zijn bevoegdheden gebruik heeft mogen maken.1
6. De rechtbank overweegt dat het besluit waarbij een aanlijngebod is opgelegd in rechte vast staat.2 Dit besluit staat in deze procedure niet ter beoordeling. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van de gronden van eiser die zien op het incident dat heeft geleid tot het eerste aanlijngebod. De stelling van eiser dat hij zijn argumenten in de procedure bij de rechtbank in die zaak niet goed kon overbrengen, omdat de zitting in Coronatijd via beeldverbinding heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af.
7. Verweerder heeft zich gebaseerd op het bijtrapport van 5 april 2022. Dit rapport vermeldt dat [naam hond] op 18 maart 2022 een andere hond heeft gebeten. Verder heeft de diensthondengeleider van politie Eenheid Den Haag geadviseerd [naam hond] aan te merken als gevaarlijke hond in de zin van artikel 2:59 van de APV. Ook heeft hij geadviseerd om de eigenaar voor [naam hond] een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Dat een mutatierapport op ambtsbelofte of ambtseed is opgemaakt betekent niet zonder meer dat van de juistheid van dat rapport mag worden uitgegaan.3 Aan eiser staat de mogelijkheid open om tegenbewijs te leveren. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat [naam hond] de andere hond heeft gebeten. Alleen al daarom mocht verweerder [naam hond] als een gevaarlijke hond aanmerken. De stelling van eiser dat het maar om een klein wondje ging doet daar niet aan af. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat [naam hond] niet gevaarlijk is, maar sociaal. Ook is niet van belang welke hond met de aanval is begonnen. Het feit blijft immers dat [naam hond] heeft gebeten. Daar kan ook de stelling van eiser dat een aantal hondenbezitters zich volgens eiser tegen hem en [naam hond] heeft gekeerd niet aan af doen.
8. Verweerder hanteert een stroomschema, een vaste gedragslijn, waaruit volgt dat een aanlijn- en muilkorfgebod wordt opgelegd wanneer een hond voor de tweede of derde keer een andere hond bijt. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod af te zien. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zijn hond veel beweging nodig heeft en dat hij vaak heel vroeg vertrekt met zijn hond om de kans te verkleinen dat hij iemand tegenkomt. Dat was ook zo op de dag van het bijtincident. De rechtbank begrijpt dat het voor [naam hond] onprettig is om steeds te moeten worden aangelijnd en gemuilkorfd, maar dit weegt niet op tegen het gevaar dat derden lopen. Eiser heeft door geen uitvoering te geven aan het eerder opgelegde aanlijngebod bewust het risico genomen dat [naam hond] weer een hond zou bijten. Verweerder heeft aan het belang van het waarborgen van de veiligheid van buurtbewoners en andere honden dan ook een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van eiser bij het niet-aanlijnen en niet-muilkorven van [naam hond].
9. De beroepsgrond dat verweerder het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften had moeten volgen slaagt niet. De Adviescommissie bezwaarschriften vond dat verweerder het aanlijn- en muilkorfgebod voor [naam hond] moest intrekken, omdat het besluit is genomen op een moment dat er nog geen grondslag was voor het besluit. Volgens verweerder is de datum genoemd in het besluit, 23 maart 2022, onjuist en had de datum
5 april 2023 moeten zijn. Anders dan de Adviescommissie bezwaarschriften vindt de rechtbank het wel aannemelijk dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Eiser is door deze kennelijke verschrijving niet in zijn belang geschaad, nu het besluit pas op 12 april 2023 aan eiser is uitgereikt en pas daarna in werking is getreden. Verweerder mocht het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren.
10. De rechtbank overweegt dat het verwijderen van berichten over eiser bij de politie in deze procedure niet aan de orde kan komen.