Inleiding
1. Deze zaak ziet op het besluit van het college tot weigering van de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning voor het vergroten van het pand aan de [adres] [nummer] door het maken van een dakopbouw.
2. Deze uitspraak is het vervolg op de tussenuitspraak van 20 maart 2023. In deze
uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit van 17 maart 2021 in strijd is met artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De
rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van acht weken
alsnog te onderzoeken en nader te motiveren of aan eiseres een omgevingsvergunning op
grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.12 van
de Wabo, kan worden verleend. Voor de besluitvorming die heeft plaatsgevonden en het
procesverloop tot aan de zitting van 6 februari 2023, verwijst de rechtbank naar de
tussenuitspraak.
3. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
4. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan een zienswijze ingediend.
5. Verweerder heeft desgevraagd een reactie ingediend op de zienswijze van eiseres.
6. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
7. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
8. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder niet had kunnen volstaan met de vaststelling dat het bouwplan (de splitsing van het pand) in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid van de Wabo, de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning mede had moeten aanmerken als een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en had moeten onderzoeken of het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo tot de mogelijkheden behoorde. Daarbij had verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats moeten onderzoeken of toepassing gegeven kan worden aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 35.1, aanhef en onder g, van de regels van het bestemmingsplan “Regentesse-Valkenboskwartier (Integrale herziening)”.
9. In artikel 35.1, aanhef en onder g, van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van het splitsen van woningen op basis van het bepaalde in artikel 32, onder b, van de planregels, onder de voorwaarden dat:
-
de zelfstandige woningen die als gevolg van splitsing ontstaan, elk ten minste een volledige bouwlaag beslaan en de oppervlakte van de woning minimaal 40 m2 woonoppervlakte bedraagt;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de parkeerdruk niet hoger is dan 90% ofwel de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein wordt opgelost.
10. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
11. In zijn nadere motivering van 20 april 2023 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen toepassing kan worden gegeven aan de splitsing van het pand aan de [adres] [nummer] op grond van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 35, aanhef en onder g, van de planregels. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan de criteria in artikel 35.1, onder g, sub 2 en sub 3, van de planregels. Verweerder heeft zich daarbij mede gebaseerd op negatieve adviezen van de afdeling Mobiliteit en de afdeling Stedenbouw en Planologie.
11.1.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van de afdeling Mobiliteit, vastgesteld dat de parkeereis voor het bouwplan 1 parkeerplaats bedraagt. De parkeerbehoefte voor motorvoertuigen en fietsen is berekend conform artikel 5.1, onder b, van de regels van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren” op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode zoals opgenomen in de Nota parkeernormen Den Haag 2011 en de Wijzigingen en aanvullingen daarvan van 10 maart 2016. De oude parkeerbehoefte bedraagt 1 parkeerplaats op het maatgevend moment (werkdag-avond). De nieuwe parkeerbehoefte bedraagt 1,70 parkeerplaatsen op hetzelfde maatgevend moment. Na saldering bedraagt de parkeerbehoefte 0,70 parkeerplaatsen, waarmee er sprake is van een toename op het maatgevend moment. De vastgestelde parkeereis wordt door eiseres niet bestreden.
11.2.
In dit geval kan volgens verweerder niet met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de parkeereis voor motorvoertuigen, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden daartoe genoemd in artikel 6 van de regels van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren”:
- -
De parkeerdruk in de openbare straat binnen de voorgeschreven loopafstand is in de huidige situatie lager dan 90%.
- -
Het verschil tussen de parkeerbehoefte van voor de verbouwing en na de verbouwing is kleiner dan dan 3 parkeerplaatsen;
- -
Het aanleggen van deze parkeerplaatsen is op het eigen terrein niet mogelijk.
Volgens verweerder is de parkeerdruk binnen de voorgeschreven loopafstand in de huidige situatie hoger dan 90%. Parkeren door gebruikers en bezoekers mag het parkeerareaal in de openbare ruimte niet belasten. De aanvraag voorziet niet in parkeren op eigen terrein. De aanvraag voldoet daarmee niet aan de vastgestelde parkeereis voor motorvoertuigen en daarmee niet aan artikel 5.1, onder b, van de regels van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren”.
11.3.
Eiseres voert in haar zienswijze aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot het oordeel is gekomen dat de parkeerdruk in het gebied hoger is dan 90% na 2020 en dat er niet één extra parkeerplaats beschikbaar is. Voor zover verweerder daartoe aansluit bij het parkeeronderzoek van de ‘Parkeerstrategie Den Haag 2021-2030’, geldt dat dit parkeeronderzoek is verricht in 2020 en daarmee al ruim ouder is dan twee jaar. Het in 2020 uitgevoerde parkeerdrukonderzoek is ook niet representatief, omdat in dat jaar sprake was van de coronapandemie. In de periode 2013-2019 was de parkeerdruk in het Valkenboskwartier volgens de cijfers van de gemeente Den Haag zelf telkens tussen de 80-90%. De parkeerdruk is volgens eiseres al jaren enigszins stabiel in het Valkenboskwartier.
11.4.
Verweerder heeft in reactie hierop opgemerkt dat de afdeling Mobiliteit gebruik maakt van eigen parkeeronderzoeken, die door door diverse bedrijven voor de gemeente worden uitgevoerd. Er wordt per aanvraag een gepersonaliseerde parkeerdruk berekend, door middel van het selecteren van het adres met een straal van 400 meter (loopafstand 500 meter) er omheen. De gepersonaliseerde parkeerdruk komt voor het bouwplan op het maatgevende moment werkdag avond/nacht uit op respectievelijk 86,22% (avond) 96,64% (nacht). De afdeling Mobiliteit is bij de advisering vervolgens uitgegaan van 96,84% (nacht) [de rechtbank begrijpt: 96,64%], omdat het adres waar het bouwplan is gerealiseerd zich in een woonomgeving bevindt en bewoners dan veelal thuis zijn en de parkeerdrukcijfers dan ook op zijn hoogst zijn. Voor deze berekening is gebruik gemaakt van een parkeeronderzoek van 5 november 2019. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat sprake is van een parkeerdruk hoger dan 90%.
11.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit mocht gaan van de gegevens van het parkeeronderzoek van 5 november 2019. Volgens het beleid van verweerder (de Wijzigingen en aanvullingen op de Nota parkeernormen Den Haag d.d. 10 maart 2016, RIS 291425, p.3) mogen gegevens ten behoeve van de bepaling van de parkeerdruk en de gegevens over de parkeercapaciteit in de omgeving van een bouwplan niet ouder zijn dan vijf jaar, gerekend vanaf de datum van de aanvraag. Als de gegevens ouder zijn dan twee jaar, vereisen het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel een nadere motivering waarom van die gegevens gebruik kan worden gemaakt. Het parkeeronderzoek was ten tijde van het indienen van de aanvraag op 20 november 2019 maar enkele weken oud. Verweerder heeft verder aangegeven dat er zich in de woonomgeving van het bouwplan na het parkeeronderzoek geen grootschalige (planologische) veranderingen of gewijzigde omstanstandigheden hebben voorgedaan, die van wezenlijke invloed zouden kunnen zijn op de gebruikte parkeertellingen. Eiseres heeft niet onderbouwd gesteld dat de parkeerdruk sindsdien is gewijzigd en de parkeertellingen om die reden niet meer gebruikt mochten worden. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen om een parkeeronderzoek te verrichten, overweegt de rechtbank dat verweerder hiertoe niet gehouden was. De rechtbank ziet daarom geen reden om de door verweerder gebruikte gegevens om de parkeerdruk te bepalen voor onjuist te houden. Verweerder mocht zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook baseren op de gegevens van het parkeeronderzoek van 5 november 2019.
11.6.
Eiseres betoogt dat indien al sprake zou zijn van een hoge parkeerdruk in de wijk, verweerder wel een omgevingsvergunning had kunnen verlenen. In dat verband voert eiseres aan dat verweerder op grond van artikel 5.1, onder b, van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren” had moeten toetsen aan de meest recente Nota parkeernormen Den Haag 2021. Gelet op artikel 2.2 van de Nota parkeernormen geldt voor verbouwplannen met een gesaldeerde autoparkeervraag van minder dan 10 parkeerplaatsen geen autoparkeereis als wordt voldaan aan de daarin genoemde eisen. Volgens eiseres wordt aan deze norm voldaan en geldt er daarom in haar situatie niet een parkeereis van één parkeerplaats.
11.7.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet met succes een beroep kan doen op artikel 2.2 van de Nota parkeernormen Den Haag 2021, die vanaf 20 oktober 2021 geldt. In het in artikel 6:2 opgenomen overgangsrecht in deze nota is immers bepaald: “Het college past de Nota parkeernormen Den Haag toe zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning”. Gelet hierop is de Nota parkeernormen Den Haag 2021 niet van toepassing op de aanvraag van eiseres, omdat die aanvraag op 20 november 2019 (en dus vóór de inwerkingtreding van de Nota uit 2021) is ingediend. Ten tijde van de indiening van de aanvraag gold de Nota parkeernormen Den Haag 2011, zoals gewijzigd op 10 maart 2016. Dit betekent dat voor het bouwplan een parkeereis van 1 parkeerplaats geldt.
11.8.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat niet wordt voldaan aan de criteria in artikel 35.1, aanhef en onder g, sub 3, van de regels van het bestemmingsplan “Regentesse-Valkenboskwartier (Integrale herziening)”, omdat de parkeerdruk binnen het gebied in de huidige situatie hoger ligt dan 90% en de aanvraag niet voorziet in parkeren op eigen terrein.
Aantasting van het woon- en leefmilieu?
12.1.
De afdeling Stedenbouw en Planologie heeft aangegeven dat het pand is gelegen in het Valkenboskwartier, dat gelegen is in een wijk die is ontstaan aan het einde van de 19e eeuw tot begin 20e eeuw. De structuur van de wijk is ontstaan in een tijdperk waarin nog zeer weinig autobezit was en de wijk omringd werd door natuur. Door deze opzet van de wijk, in combinatie met een grote toename van autobezit, staat de openbare ruimte onder druk.
Vanwege de indeling van de relatief grote woningen en demografische ontwikkelingen vindt woningsplisting in toenemende mate plaats in deze wijk. Er zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen om een balans te vinden tussen het toestaan van woningsplitsing ten behoeve van de woningvoorraad en een aanvaardbare druk op de openbare ruimte en goede leefbaarheid in de wijk. Wat exact wordt verstaan onder een woon- en leefmilieu staat volgens verweerder niet in het bestemmingsplan. In de Woonagenda 2019-2023 (RIS 301880) staat beschreven dat wijken in Den Haag gebukt gaan onder een hogere parkeerdruk van auto’s en fietsen, te hoge druk op voorzieningen en de openbare ruimte. Ook wil de gemeente zuinig zijn op de voorraad woningen voor grote huishoudens. In het Valkenboskwartier is de parkeerdruk hoger dan 90%, is er een zichtbare verrommeling van de openbare ruimte door fietsparkeren, staan voorzieningen zoals ondergrondse vuliniscontainers onder druk en staat de woningvoorrad voor grotere huishoudens zeer onder druk. Daarom kan gesproken worden van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.
12.2.
Eiseres betoogt in haar zienswijze dat het standpunt van verweerder dat het woon- en leefmilieu onevenredig wordt aangetast niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat de door verweerder gestelde negatieve effecten van woningsplitsing zich daadwerkelijk hebben voltrokken in het Valkenboskwartier is niet onderbouwd.
12.3.
Verweerder heeft in reactie op de zienswijze aangegeven dat is beoordeeld of een nieuwe splitsing in het gebied qua leefbaarheid en karakter wenselijk is. Dit is niet wenselijk, omdat onder andere de openbare ruimte er niet op is ingericht. In aanvulling hierop verwijst verweerder naar het Wijkprogramma 2016-2019 Stadsdeel Segbroek (RIS 288908). Hierin staat beschreven dat er in het Regentesse-Valkenboskwartier problemen zijn met het woon- en leefklimaat. Het toevoegen van gesplitste woningen draagt bij aan de parkeerproblemen voor zowel auto’s als fietsen. Er staan veel fietsen buiten op straat, omdat de bewoners niet de mogelijkheid hebben om de fietsen binnen of op eigen terrein te zetten. Dit leidt tot verrommeling van het straatbeeld. De druk op de afvalvoorziening groeit door het toevoegen van meer wooneenheden. Ook in de Herijking wijkprogramma’s 2018-2019 is woningsplisting als zorg genoemd.
12.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat de splitsing van het pand leidt tot aantasting van het woon- en leefmilieu en dat dus niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 35.1, aanhef en onder g, sub 2, van de planregels.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel?
13.1.
Eiseres voert aan dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In dat verband heeft eiseres verwezen naar in de periode van oktober 2022 tot heden verleende omgevingsvergunningen voor het splitsen van woningen in het Valkenboskwartier.
13.2.
Om een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel te kunnen doen, moet sprake zijn van gelijke gevallen.
13.3.
Ten aanzien van de door eiseres genoemde omgevingsvergunningen voor Valkenboslaan 15 en 15A en Fahrenheitstraat 418A en 420 heeft verweerder gesteld dat deze niet vergelijkbaar zijn met het bouwplan van eiseres, omdat het hier gaat om gebonden beschikkingen. Bij deze aanvragen is geen sprake van strijdigheid met artikel 32 van de bestemmingsplanregels. Deze situaties zijn dus niet vergelijkbaar met het bouwplan van eiseres.
13.4.
Verweerder heeft aangegeven dat ook de vergunningen voor Hendrik van Deventerstraat 126, Hendrik van Deventerstraat 36, Valkenboslaan 44, Valkenboslaan 288 en Nicolaas Tulpstraat 70, niet vergelijkbaar zijn met het bouwplan van eiseres. Het gaat bij deze vergunningen om legaliseringen van reeds bestaande splitsingen tussen 2002-2017. Omdat deze splitsingen al sinds 2017 of nog langer geleden zijn gerealiseerd, zal er geen sprake zijn van onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu. Bij deze vergunningen gaat het bovendien om aanvragen waarop de nieuwe Nota parkeernormen Den Haag 2021 van toepassing is en sprake is van een (gepersonaliseerde) parkeerdruk van minder dan 90%. Dat geldt ook voor de Fahrenstraat 322. Dit aangehaalde besluit betrof een weigering. De vergunning is bij beslissing op bezwaar in heroverweging alsnog verleend, omdat sprake is van bestaande splitsing sinds 2012.
13.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat gelet op de door verweerder gegeven motivering het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Van rechtens vergelijke gevallen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
14.1.
De rechtbank concludeert dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de splisting van het pand heeft kunnen weigeren. Verweerder heeft daartoe de adviezen van de afdelingen Mobiliteit en Stedenbouw en Planologie mogen volgen. Eiseres heeft deze adviezen niet voldoende onderbouwd bestreden. Niet gebleken is dat deze adviezen naar inhoud niet juist zijn.
14.2.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo. Nu verweerder in zijn reacties op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, door afdoende te onderzoeken of toepassing gegeven kan worden aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 35.1, aanhef en onder g, van de planregels, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Om dezelfde reden krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank berekent de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en kent € 2.092,50 toe. Dat bedrag is als volgt berekend: een totaal van 2,5 punten (voor het indienen van het beroepschrift 1 punt, voor het verschijnen op de zitting 1 punt en voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus 0,5 punt ) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1.