5 De beoordeling
De collectieve actie
5.1.
De dagvaarding bevat vorderingen in een collectieve actie op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat om vorderingen die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), zoals dat per 1 januari 2020 is ingevoerd met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: de WAMCA).1 Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal – ook ambtshalve – te beoordelen vereisten.
De voorwaarden voor ontvankelijkheid
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv.
5.3.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan inhoudelijke behandeling van de
collectieve vordering van RBV alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
a. dat RBV voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW of dat niet aan de vereisten van lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel;
b. dat RBV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en juridische vraagstukken in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben; en
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
5.4.
Daarnaast bepaalt artikel 3:305a BW dat een stichting ontvankelijk is in een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (collectieve vordering), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. zij behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1),
2. deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (lid 1, uitgewerkt in lid 2),
3. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting wordt gerealiseerd (lid 3 sub a),
4. de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b),
5. de stichting heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c),
6. de stichting stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
Belangenbehartiging volgens statuten
5.5.
Niet in geschil is dat de in deze collectieve actie door RBV behartigde belangen, die hierna nader worden besproken, vallen binnen de onder 3.2 bedoelde statutaire doelomschrijving van RBV. Zij komt in haar feitelijke werkzaamheden ook op voor die belangen, nu zij onder meer nieuwsbrieven verspreidt onder personen die zich daarvoor hebben aangemeld. En RBV heeft zich gevoegd in de kort geding procedure, eerder dit jaar, over maatregelen die de Staat had aangekondigd inzake geluidbelasting van Schiphol voor het gebruiksjaar dat loopt van 1 november 2023 tot en met oktober 2024.2 Aan het statutenvereiste is dan ook voldaan.
Gelijksoortige belangen (artikel 3:305a lid 1 BW)
5.6.
Volgens RBV strekt de rechtsvordering tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, omdat alle omwonenden van (de aanvliegroutes van) Schiphol in meer of mindere mate aan geluid en uitstoot worden blootgesteld. Allen lopen het risico op (ernstige) hinder en slaapverstoring en op gezondheidseffecten van geluid die onder meer door de WHO beschreven zijn. Voor sommigen is die ernstige hinder een feit en voor anderen een dreiging. Hoewel niet iedereen dezelfde mate van hinder bij eenzelfde mate van geluid ervaart, zijn de feitelijke en juridische vragen die opkomen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de hinder in alle gevallen eenvormig en gemeenschappelijk. De omvang van de groep is volgens RBV geen relevant criterium voor de vraag of belangen gelijksoortig zijn.
5.7.
Volgens de Staat komt RBV in wezen op voor alle personen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht die onder, nabij of verderaf wonen van de vliegroutes van en naar Schiphol. Dat is een diffuse groep van meer dan zes miljoen mensen, die op een verschillende wijze worden blootgesteld aan vlieggeluid en dit geluid op verschillende wijze ervaren. Gelet hierop is volgens de Staat niet aannemelijk dat de in deze procedure te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn.
5.8.
De rechtbank acht voor dit geschilpunt van belang van welk type collectieve actie in dit geval sprake is. Collectieve acties kunnen worden onderscheiden in groepsacties en algemeen belangacties. Groepsacties zijn acties waarbij de personen om wier belangen het gaat zijn te individualiseren. Bij groepsacties gaat het om de behartiging van de gebundelde belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, terwijl het bij algemeen belangacties gaat om de behartiging van algemene belangen die niet individualiseerbaar zijn omdat zij toekomen aan een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. Bij een algemeen belangactie zal de vordering veelal gericht zijn op de bescherming van een ideëel belang, en dus niet strekken tot vergoeding van schade. Een algemeen belang raakt eenieder in de maatschappij of in ieder geval een grote groep burgers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden. Voor de ontvankelijkheid van beide typen collectieve acties geldt de (ruime) maatstaf of sprake is van “gelijksoortige belangen” in de zin van art. 3:305a lid 1 BW. Aan dat vereiste is voldaan indien de betrokken belangen zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd.
5.9.
De collectieve actie van RBV moet als een algemeen belangactie worden aangemerkt, aangezien:
-
RBV opkomt voor de belangen van een (zeer) grote groep personen (volgens RBV zo’n 1,4 miljoen), die in meer of mindere mate worden gehinderd door vlieggeluid van Schiphol;
-
de collectieve actie – zoals de meeste algemeen belangacties – een ideëel doel dient, met name de leefbaarheid en gezondheid van de ingezetenen;
-
RBV geen schadevergoeding vordert;
-
RBV met deze collectieve actie niet beoogt om een rechtsverhouding te doen vaststellen tussen de Staat en individuele personen voor wier belangen zij opkomt, en RBV met het oog daarop haar vorderingen heeft gewijzigd.
5.10.
Met de in deze procedure ingestelde vorderingen wil RBV duidelijk krijgen aan de hand van welke normen moet worden getoetst of er sprake is van disproportionele hinder of, en zo ja welke, maatregelen de Staat moet treffen om deze eventuele hinder te beëindigen en of hij (meer) maatregelen moet treffen om praktische en effectieve rechtsbescherming te bieden. Dit zijn vragen die in het belang zijn van – de ruime kring van – omwonenden van (aanvliegroutes van) Schiphol; dit betreft een diffuse groep van belanghebbenden. Deze vragen lenen zich ook voor bundeling, waarmee een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de ingezetenen kan worden bevorderd.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RBV heeft voldaan aan het criterium van
“gelijksoortige belangen van andere personen”.
Het waarborgvereiste - de representativiteit (artikel 3:305a lid 1 en lid 2, aanhef, BW)
5.12.
Artikel 3:305a lid 2, aanhef, BW bepaalt dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende gewaarborgd zijn wanneer de stichting voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.
5.13.
Het doel van de representativiteitseis in de WAMCA is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder de ondersteuning van een achterban. Bij aanvang moet daarom duidelijk zijn dat een belangenbehartiger kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt.3
5.14.
Met betrekking tot haar representativiteit heeft RBV toegelicht dat haar achterban bestaat uit individuen en uit andere belangenorganisaties. Via de website van RBV hebben zich circa 5.000 personen als medestander/donateur aangemeld en daarnaast zijn er meer dan 50 organisaties die mede gelet op hun achterban, hebben laten weten de doelstellingen van RBV te ondersteunen. Ten slotte heeft ook de gemeenteraad van Aalsmeer in een motie unaniem haar steun uitgesproken voor RBV en subsidie verleend voor het voeren deze procedure.
5.15.
Volgens de Staat is RBV niet voldoende representatief. De Staat acht niet duidelijk of de gemeenteraad van Aalsmeer de vorderingen van RBV ook onderschrijft, nu de motie ruim voor het moment van aanbrengen van de dagvaarding is geïnitieerd. Evenmin is duidelijk of de organisaties waarvan de logo’s vermeld staan op de website van RBV de vorderingen steunen. Dit geldt eveneens voor de medestanders/donateurs van RBV en/of de omwonenden van Schiphol. Moeilijk voorstelbaar is dat de werknemers van Schiphol of daar aanwezige bedrijven de vorderingen van RBV steunen. RBV zegt dat zij opkomt voor circa 1,4 miljoen mensen in de omgeving van Schiphol, waaronder 200.000 voor wie geluidshinder funest is voor gezondheid en woongenot, maar dat laatste is volgens de Staat niet meer dan een veronderstelling. Daarnaast voert de Staat aan dat RBV niet vereist dat de medestander/donateur omwonende is van Schiphol.
5.16.
Over de representativiteit is in de Memorie van Toelichting van de WAMCA onder meer het volgende te lezen (onderstreping door de rechtbank):4
“Naast de kwaliteit van de belangenorganisatie, is eveneens van belang in hoeverre deze organisatie, gelet op haar achterban, als opkomend voor de groep gedupeerden kan worden gezien. Het gaat dan om de mate waarin een belangenorganisatie als representatief voor deze groep gedupeerden kan worden gezien. Indicaties hiervoor zijn het aantal aangesloten gedupeerden en de omvang van hun vorderingen ten opzichte van het totaal aantal gedupeerden van een massagebeurtenis en de door hen gevorderde schadevergoeding. Voor elke collectieve vordering zal de belangenorganisatie dus duidelijk moeten maken voor wie zij opkomt.
Dit betekent niet dat een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt
, bijvoorbeeld «alle consumenten die op datum X bij bedrijf Y product Z hebben gekocht» of «alle personen die wonen op plek X en schade hebben geleden door de brand die plaatsvond op datum Y bij bedrijf Z». Met de omschrijving van de groep van personen voor wie wordt opgekomen is alleen voldaan aan het vereiste dat duidelijk moet zijn voor wie een belangenorganisatie opkomt. (…)
De eerste zin van lid 2 geeft de rechter de mogelijkheid om te toetsen of een belangenorganisatie voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.
Deze eis voorkomt dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban
. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden.
Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.
”
5.17.
Blijkens de wetstekst en de hierboven weergegeven passage heeft de wetgever bij representativiteit vooral gedacht aan groepsacties, waarbij de belanghebbenden duidelijk zijn te individualiseren. In dit geval is individualisering niet goed mogelijk omdat (i) niet (op voorhand) is te bepalen wie, wanneer en in welke mate hinder en slaapverstoring ervaart van het vliegverkeer en (ii) RBV opkomt voor de belangen van ingezetenen bij wie volgens RBV overlast dreigt. Daarbij komt dat bij ideële belangen het toetsingselement “de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen” ten opzichte van het totaal aantal gedupeerden geen bruikbaar toetsingselement is, zodat slechts de toetssteen van “de achterban” resteert.
5.18.
Wat de begrippen ‘achterban’ en ‘voldoende representatief’ in een concreet geval precies inhouden, moet de rechter bepalen aan de hand van de aard van de zaak en de omstandigheden van het geval. In dit geval vult de rechtbank deze begrippen zo in dat RBV steun heeft van voldoende andere relevante belangenorganisaties, zodat kan worden gezegd dat zij een adequate spreekbuis is van de ingezetenen voor wier belangen RBV opkomt. Anders dan de Staat heeft aangevoerd is het daarbij niet noodzakelijk dat deze andere belangenorganisaties de specifieke vorderingen van RBV steunen.
5.19.
Met de door RBV overgelegde screenshots van haar website, waarvan de juistheid onvoldoende gemotiveerd is weersproken, is namelijk komen vast te staan dat RBV steun geniet van tientallen organisaties, waaronder landelijk opererende belangenorganisaties als Urgenda, Milieudefensie, Greenpeace en Fossielvrij. Meer plaatselijk heeft RBV steun van de Gemeente Aalsmeer en diverse bewonersverenigingen rondom Schiphol, waaronder
Bewoners Omgeving Schiphol, welke organisatie tot 1 juli 2023 heeft gefungeerd als overlegorgaan van zeven van de acht gekozen vertegenwoordigers van omwonenden van de diverse start- en landingsbanen. Uit dit een en ander volgt dat RBV als een adequate spreekbuis kan worden aangemerkt van de belanghebbenden.
5.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RBV voldoende representatief is.
Toepasselijkheid van het lichte regime op grond van artikel 3:305a lid 6 BW?
5.21.
Op grond van artikel 3:305a lid 6 BW hoeft RBV niet aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 BW te voldoen, als de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft. RBV beroept zich op deze uitzondering.
5.22.
Hiervoor is onder 5.9 en 5.10 al geoordeeld dat deze collectieve actie is ingesteld met een ideëel doel. Met de ingestelde – en op dit onderdeel gewijzigde – vorderingen is ook geen financieel belang gemoeid. Met het begrip ‘zeer beperkt financieel belang’ wordt, anders dan de Staat heeft aangevoerd, namelijk niet beoogd dat acht wordt geslagen op de (andere) financiële gevolgen die voortvloeien uit toewijzing van de vordering, in het bijzonder financiële gevolgen voor gedaagde.5 De rechtbank zal dan ook het lichte regime toepassen.
Overige ontvankelijkheidseisen:
5.23.
RBV heeft in de dagvaarding toegelicht dat is voldaan aan het vereiste van artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder a BW dat de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon en hun opvolgers geen winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd. De Staat heeft dit niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover ambtshalve anders te oordelen.
Met hetgeen voorafgaand is overwogen is voldoende aannemelijk dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen.
De vorderingen hebben de in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder b BW vereiste voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer, nu RBV met deze collectieve actie opkomt voor de belangen van Nederlandse inwoners. Verder is ook in voldoende mate gebleken van het in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder c BW vereiste overleg over de vordering voordat tot dagvaarding is overgegaan. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van de Stichting niet summierlijk ondeugdelijk zijn in de zin van artikel 1018c lid 5 sub c Rv.
5.24.
De rechtbank concludeert dat RBV voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid onder de WAMCA.
5.25.
Op grond van de artikelen 1018e, 1018f en 1018g Rv moet de rechter een aantal beslissingen nemen voordat de zaak verder inhoudelijk wordt beoordeeld. Het gaat, samengevat, om de volgende punten:
a. a) het aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv);
b) het beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt en voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt (artikel 1018e lid 2 Rv);
c) het vaststellen van de termijn voor zogenoemde opt-out en eventueel opt-in (artikel 1018f lid 1 en 5 Rv), waarbij de rechter in ieder geval een of meer nieuwsbladen aanwijst waarin de relevante informatie voor de opt-out / opt-in wordt aangekondigd (artikel 1018f lid 3 Rv), en
d) het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking (artikel 1018g Rv).
5.26.
De onder b) en c) bedoelde voorschriften hebben tot doel dat kan worden vastgesteld wie zich wel en wie zich niet aan de uitspraak kan onttrekken. Het vaststellen van een nauw omschreven groep is in deze zaak problematisch: (i) er is geen sprake van een duidelijke afgebakende groep ingezetenen die continu met een bepaalde geluidsbelasting te maken heeft, (ii) vermindering van geluidsbelasting bij de ene groep kan in voorkomende gevallen mogelijk tot een toename van geluidsbelasting bij een andere groep leiden (waterbedeffect) en (iii) RBV komt ook op voor de belangen van ingezetenen bij wie overlast dreigt. Daar komt bij dat onttrekking aan een uitspraak bij ideële vorderingen met een algemeen belang moeilijk voorstelbaar is. Bij een toe- of afwijzend vonnis is iedereen die het aangaat gebonden aan de door RBV in wezen beoogde beleidswijziging met betrekking tot Schiphol of de afwijzing daarvan. Dit een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in deze zaak geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de onder b) en c) bedoelde voorschriften.
5.27.
Tijdens de aanhoudingsperiode is er geen andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis(sen) ingesteld. De rechtbank ziet, mede gelet op de aard van de collectieve vordering, met RBV geen aanleiding om een exclusieve belangenbehartiger aan te wijzen en zal ook geen toepassing geven aan het onder a) bedoelde voorschrift.
5.28.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking. De rechtbank zal toepassing van het onder d) bedoelde voorschrift eveneens achterwege laten. Daarmee komt de rechtbank toe aan inhoudelijke behandeling van de zaak.
5.29.
De Staat heeft voor antwoord geconcludeerd. De mondeling behandeling zal, zoals met partijen ter zitting van 4 juli 2023 is besproken, plaatsvinden op 30 januari 2024, om 9:30 uur. Deze mondelinge behandeling zal in het dictum worden bevolen.
5.30.
De rechtbank is voornemens uiterlijk 16 januari 2024 een zittingsagenda aan partijen te verstrekken. Ter voorbereiding van deze agenda worden partijen in de gelegenheid gesteld uiterlijk 3 januari 2024 hun eventuele wensen ten aanzien van de zitting kenbaar te maken en desgewenst aanvullende stukken in te dienen. Ter zitting zullen de advocaten aan de hand van pleitnotities het woord kunnen voeren, waarbij de rechtbank een spreektijd van maximaal 60 minuten per partij voldoende passend voorkomt.
5.31.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.