Overwegingen
1. Aan vergunninghouder is een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de naastgelegen woning aan de [adres] [nummer 1] in [plaats]. Het betreft een vergunning voor de activiteit bouwen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor het afwijken van de beheersverordening, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Op grond van het bouwplan wordt de woning van vergunninghouder aan de achterzijde uitgebreid, waarbij het dakvlak wordt doorgetrokken. Aan beide kanten van de woning wordt op de eerste verdieping een dakkapel gerealiseerd. De uitbreiding is geprojecteerd buiten het bouwvlak en ligt dichterbij de perceelgrens dan planologisch is toegestaan. Eisers wonen in de naastgelegen woning aan de [adres] [nummer 2] in [plaats]. Eisers hebben tegen de vergunningverlening bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan, te weten de artikelen 15.3.1, onder g en 15.3.2, onder c, kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wabo in samenhang met het gemeentelijk beleid in de vorm van ‘Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas’ (de beleidsregels).
3. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen en voeren daartegen het volgende aan. Het afwijken van het bestemmingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van het leefklimaat van eisers. Eisers zijn niet betrokken bij de aanvraag. De dakkapellen zijn in strijd met de eisen van welstand. Voorts is sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering: de vensters in de dakkappellen bevinden zich binnen 2 meter van de erfgrens. Ten slotte geldt dat verweerder ten onrechte niet optreedt tegen de airco-installatie van vergunninghouder.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Op de locatie waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft, geldt de beheersverordening ‘Nieuwerkerk aan den IJssel’. In artikel 2 van deze beheersverordening worden de planregels en plankaart van het bestemmingsplan ‘Zuidplaspolder’ (het bestemmingsplan) van toepassing verklaard.
Op grond van artikel 15.3.1, onder g, van de planregels is bepaald dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen minimaal 2,5 meter bedraagt.
Op grond van artikel 15.3.2, onder c, van de planregels mag de gezamenlijke oppervlakte van buiten het bouwvlak gebouwde aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en carports maximaal 75 m² bedragen.
Ingevolge artikel 3.1, onder j, van de beleidsregels wordt inzichtelijk gemaakt hoe omwonenden bij de aanvraag zijn betrokken.
Strijd met het bestemmingsplan
5.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a 2º ter zake van het afwijken van het bepaalde in artikel 15.3.1 onder g van het bestemmingsplan als volgt.
5.2
De afwijking van het bestemmingsplan is beoordeeld met inachtneming van de onder 2. genoemde beleidsregels. Volgens deze beleidsregels mogen de belangen van eigenaren van omliggende gronden bij afwijking niet onevenredig worden geschaad. Tevens moet worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
5.3
De rechtbank ziet niet dat de belangen van eisers, in het bijzonder ten aanzien van hun woon- en leefklimaat, door de plaatsing van de dakkappellen onevenredig worden geschaad. Eisers stellen dat met de dakkappelen ernstige inkijk in hun woon- en leefomgeving ontstaat. De rechtbank acht deze stelling niet doorslaggevend. Immers, aan het wonen in een stedelijk gebied is inherent dat een zekere beperking van de privacy moet worden geduld. Van een beperking van de privacy van eisers die deze inherente maat overschrijdt is niet gebleken. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat de dakkapel van vergunninghouder op dezelfde plek ook vergunningsvrij gerealiseerd zou kunnen worden. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad.
5.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat het bouwplan strijdig is met een goede ruimtelijke ordening. Er is van de beheersverordening afgeweken om dichterbij de erfgrens te bouwen. Gelet op het feit dat de woning [adres] [nummer 1] wordt doorgetrokken en zich alsdan over de gehele lengte op dezelfde afstand van de perceelsgrens bevindt alsook het feit dat de achtergevel van het nieuwe hoofdgebouw vrijwel gelijk komt te liggen met de achtergevel van de woning van eisers, heeft verweerder zich op inzichtelijke wijze en in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
5.5
Eisers voeren verder aan dat sprake is van strijd met artikel 15.3.2, onder c, van de planregels. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bedraagt meer dan 75 m².
5.6
De rechtbank is van oordeel dat van strijd met artikel 15.3.2, onder c geen sprake is, nu dit artikel ziet op een aan- of uitbouw, danwel een bijgebouw, hetgeen in deze situatie niet aan de orde is. Immers, op grond van de planregels wordt onder een aan- of uitbouw verstaan: een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt. Op de tekeningen bij het bouwplan is evenwel te zien dat het hoofdgebouw, de woning, wordt uitgebreid. Het dak van het hoofdgebouw wordt doorgetrokken. Dit resulteert niet in een aan het hoofdgebouw ondergeschikt bouwwerk. Voorts is geen sprake van een bijgebouw, nu dit gelet op artikel 1.15 van de planregels, een vrijstaand bouwwerk betreft. De overige bouwwerken – overkapping en carport – zijn evenmin aan de orde.
5.7
De rechtbank komt voorts tot het oordeel dat het beroep op artikel 3.1 onder j van de beleidsregels niet slaagt. Immers, eisers, zijn, zoals ter zitting aangegeven, naar aanleiding van de aanvraag geconfronteerd met het bouwplan, waarna partijen niet tot een bevredigende oplossing zijn gekomen. Dat eisers wat anders voor ogen heeft gestaan is begrijpelijk, maar de visie van eisers is in bezwaar nadrukkelijk aan de orde gekomen.
Strijd met de eisen van welstand
6.1
Eisers voeren aan dat de dakkapel in strijd met de welstandsnota Zuidplas 2015 is. Zo is bijvoorbeeld geen sprake van een evenredige verdeling en zijn er maar liefst drie verschillende dakkapellen.
6.2
Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvullende grond een nieuw welstandsadvies laten opstellen. Volgens dit advies van 17 februari 2022 zijn de belendende percelen identiek van hoofdopzet. De materialisering van de uitbreiding is conform de bestaande woning. Aan beide zijden van de uitbreiding zijn aangekapte dakkapellen voorzien die overeenkomstig de bestaande dakkapellen worden uitgevoerd. Het plan sluit qua maat, schaal en architectuur aan op de bestaande woning. Voor de dakkapellen geldt de bestaande woning als uitgangspunt, waardoor het eindresultaat een vanzelfsprekende eenheid is. In relatie tot de omgeving sluit het plan aan op de karakteristiek van de omliggende, belendende percelen.
6.3
Eisers hebben hiertegen aangevoerd dat geen sprake is van een overeenkomstige uitvoering en dat de welstandscommissie derhalve is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Van een evenredige verdeling van de dakkapellen is ook geen sprake.
6.4
De rechtbank ziet in hetgeen eisers betogen geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies van 17 februari 2022 niet inzichtelijk of ondeugdelijk is en dat verweerder hier daarom geen doorslaggevende betekenis aan heeft mogen toekennen. Op grond van de vergunning, waaruit de verschillen in maatvoering van de dakkappellen blijken, is de welstandscommissie tot het oordeel gekomen dat sprake is van een evenredige verdeling en overeenkomstige uitvoering van de dakkapellen. Daar komt bij dat eisers hun standpunten ter zake niet hebben onderbouwd met een deskundig advies. De beroepsgrond slaagt niet.
Privaatrechtelijke belemmering
7.1
Eisers stellen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering nu de raampartij zich binnen 2 meter afstand van de perceelsgrens bevindt. Deze belemmering kan niet worden weggenomen door het terugplaatsen van de raampartij.
7.2
Verweerder heeft op 11 november 2022 een handhavingsrapport van 29 juni 2022 overgelegd. Volgens de inspecteur Bouw- en Woningtoezicht is de afstand van het glas van de dakkapel tot de perceelsgrens 203,5 centimeter. Uit een bijgevoegde foto blijkt dat het kozijn 1,9 centimeter dik is.
7.3
Eisers hebben in hun reactie hierop laten weten dat de wijze van meten niet duidelijk is. De dakkapel zit daarnaast duidelijk binnen de twee meter. Ondanks dat het glas verdiept is gerealiseerd, blijven eisers van mening dat gemeten moet worden vanaf de voorzijde van de dakkapel tot de perceelsgrens. Nu deze afstand minder dan twee meter is, is er sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering.
7.4
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de raampartij in het primaire besluit binnen twee meter van de erfgrens lag, namelijk op 187,5 centimeter. Vergunninghouder heeft in de bezwaarfase te kennen gegeven bereid te zijn om het glas 12,5 centimeter terug te plaatsen in de dakkapel. Verweerder is hiermee akkoord gegaan. Een dergelijke wijziging is naar het oordeel van de rechtbank van niet-ingrijpende aard en kan derhalve als ondergeschikte wijziging worden aangemerkt.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit geen sprake (meer) van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het raam is volgens de vergunning immers op meer dan twee meter gelegen, ongeacht of wordt gemeten vanaf het kozijn of het raam.
7.6
De rechtbank merkt daarbij op dat de reactie van eisers aan dit oordeel niet af kan doen. Eisers lijken – ondanks dat zij daartoe door de rechtbank niet in de gelegenheid zijn gesteld – een theoretisch debat te willen openen over de wijze waarop gemeten moet worden. Een dergelijk civielrechtelijk debat staat in ieder geval in de weg aan het constateren van een ‘evidente’ privaatrechtelijke belemmering door de bestuursrechter.
8. De rechtbank overweegt ten slotte, voor zover eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet optreedt tegen de airco-installatie van vergunninghouder, dat dit een handhavingskwestie betreft die om die reden buiten de omvang van het geding valt.
9. Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden niet tot vernietiging van de bestreden beschikking voeren.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat derhalve geen aanleiding.