Procesverloop
Bij brief van 7 juni 2021, ingekomen op 11 juni 2021, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek handhavend op te treden met betrekking tot de locatie [adres] [nummer] in [plaats].
Bij besluit van 8 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen.
Bij brief van 21 juni 2021 heeft eiser te kennen gegeven het primaire besluit te bestrijden. Bij emailbericht van 2 november 2021 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. Eiser en zijn echtgenote waren aanwezig. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank constateert dat zij gelet op het primaire besluit ingevolge artikel 2 onder f van hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht, Awb) niet bevoegd is in deze zaak. De rechtbank is daarbij tevens van oordeel dat zij gelet op artikel 4:19, eerste lid van de Awb evenmin bevoegd is ter zake van het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
2. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek dat zij dit, mede gelet op het nadrukkelijke verzoek van eiser, zoals ter zitting bevestigd, en met het oog op de proceseconomie direct door zal verwijzen naar verweerder ter afdoening als bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek.
3. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig besluiten dat inmiddels een inhoudelijke beslissing is genomen, zodat op dat punt eiser kennelijk geen belang heeft.
Eiser heeft echter nog wel belang bij een beoordeling van zijn claim op een dwangsom, zoals bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Verweerder heeft zich hierover nog niet uitgelaten.
4. Met het oog op de procesorde, waarbij ten aanzien van de beoordeling van de ingebrekestelling hetzelfde juridische traject wordt gevolgd als het inhoudelijke besluit, geeft de rechtbank verweerder mee om alsnog een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb te nemen gelijktijdig en in hetzelfde document met de beslissing op bezwaar ten aanzien van de afwijzing van het handhavingsverzoek. Alsdan geldt voor beide besluiten de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als beroepsinstantie.
5. De rechtbank overweegt ten slotte dat de onderhavige beslissing een procesbeslissing behelst, waartegen op grond van artikel 8:104, derde lid, onder b van de Awb thans geen beroep open staat.
Beslissing
- verwijst het beroep tegen het primaire besluit van 8 juni 2021 naar verweerder om als bezwaarschrift in behandeling te nemen;
- verstaat dat verweerder een beslissing neemt als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: