2. Eiser is sinds 2002 eigenaar van de garage aan de [adres] [nummer 1]. Deze garage gebruikte eiser jarenlang om zijn auto in te parkeren. Eiser kon met zijn auto over de stoeprand de garage inrijden. Bij werkzaamheden in de straat is de lage stoep voor zijn garage verdwenen. Omdat de stoep is verhoogd, kan eiser met zijn auto de stoep niet meer op en af rijden en kan hij zijn garage niet meer gebruiken om zijn auto in te parkeren. Op 16 juli 2020 heeft eiser daarom een aanvraag ingediend om een in-/uitrit te realiseren bij zijn garage.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag geweigerd op grond van de artikelen 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en 2:84 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (Apv). Verweerder heeft twee weigeringsgronden aan de weigering ten grondslag gelegd; de bruikbaarheid van de weg en het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Verweerder heeft in deze procedure adviezen gevraagd aan de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder. De afdeling mobiliteit heeft getoetst aan de weigeringsgrond ‘de bruikbaarheid van de weg’ en is niet akkoord gegaan met het aanleggen van de in-/uitrit omdat er bij de realisering een openbare parkeerplaats verloren gaat. Omdat de parkeerdruk ter plaatse hoger ligt dan 100% is het opheffen van een openbare parkeerplaats onacceptabel. De wegbeheerder heeft getoetst aan de weigeringsgrond ‘het veilig en doelmatig gebruik van de weg’ en is evenmin akkoord gegaan met het aanleggen van de in-/uitrit. Volgens de richtlijnen Handboek Openbare Ruimte van verweerder, dient er een uitbouw van een in-/uitrit te worden aangelegd. Dit zou ten koste gaan van twee parkeerplaatsen omdat er tenminste vijf meter zicht moet zijn aan iedere zijde. Daarnaast dient er een OV-mast te worden verplaatst. Dit is niet wenselijk en geeft problemen met een aanwezige boom. Gezien de hoge parkeerdruk en de beperkte ruimte van de smalle straat is negatief geadviseerd.
3. Op grond van artikel 2:84, eerste lid, van de Apv is het verboden zonder vergunning van het college, een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen.
Op grond van het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
4. Eiser voert aan dat verweerder de vergunning niet mocht weigeren omdat de weigeringsgronden die genoemd zijn in artikel 2:84, tweede lid, van de Apv niet van toepassing zijn. Volgens eiser zijn de adviezen van de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder onhoudbaar, onnavolgbaar en ondeugdelijk. Er gaan geen parkeerplaatsen verloren bij het realiseren van de in-/uitrit. Eiser voert aan dat hij als eigenaar en gebruiker van de garage een bijzonder en gerechtvaardigd belang heeft om zijn garage te kunnen gebruiken om zijn auto te parkeren. Eiser verwijst in dit kader naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).1 Er is volgens eiser sprake van een bestendige, reeds sinds de jaren dertig van de vorige eeuw bestaande situatie. Verweerder heeft het gebruik van de garage met toegang altijd gedoogd en nooit handhavend opgetreden, aldus eiser.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanvraag van eiser vanwege de weigeringsgronden uit artikel 2:84, tweede lid, van de Apv moet worden afgewezen. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat eiser de garage al jarenlang gebruikt voor het parkeren van zijn auto. Uit de door eiser overgelegde foto’s volgt, anders dan verweerder heeft gesteld, dat de garage breed genoeg is om de auto van eiser in te parkeren. De rechtbank twijfelt ook niet aan de stelling van eiser dat de garage bij de bouw in de jaren 30 is bedoeld voor het parkeren van een auto. Ten slotte staat het huidige bestemmingsplan ook toe dat de garage wordt gebruikt als parkeervoorziening. De rechtbank overweegt dat dit betekent dat eiser een bijzonder belang heeft bij de uitwegvergunning, namelijk het belang om zijn garage ook daadwerkelijk te kunnen gebruiken voor het stallen van zijn auto. De rechtbank overweegt dat uit de door eiser genoemde jurisprudentie van de Afdeling volgt dat in een dergelijk geval slechts zeer bijzondere omstandigheden aan de kant van verweerder de weigering van een uitwegvergunning kunnen dragen.
4.2.
De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De adviezen van de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder kunnen de afwijzing naar het oordeel van de rechtbank niet dragen. Uit het advies van de wegbeheerder blijkt onvoldoende waar de eis van een uitbouw van een in-/uitrit met zicht van vijf meter aan beide kanten op is gebaseerd. Niet is toegelicht waar dit staat in het Handboek Openbare Ruimte en ter zitting heeft verweerder hier ook geen duidelijkheid over kunnen geven. Daarbij is bovendien van belang dat uit het advies van de wegbeheerder niet blijkt dat er rekening mee is gehouden dat de Kortenhoefsestraat een eenrichtingsstraat is in een 30km-zone. Bij het opdraaien op de weg vanuit de garage kan er daarom slechts langzaam rijdend verkeer van één richting komen. Gelet daarop ziet de rechtbank niet in waarom het zicht aan beide kanten vijf meter moet zijn. Weliswaar wordt het zicht bij het uitrijden van de garage tot halverwege de stoep naar één kant enigszins belemmerd door de haag in de tuin van het perceel [adres] [nummer 2], maar de rechtbank vindt ook onvoldoende gemotiveerd dat in verband hiermee de weigeringsgrond ‘het veilig en doelmatig gebruik van de weg’ van toepassing is. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser foto’s heeft overgelegd van vergelijkbare garages, waarbij het zicht ook wordt belemmerd door een muurtje en waar de stoep desondanks is verlaagd om het gebruik van de desbetreffende garages voor het parkeren van auto’s mogelijk te maken. De rechtbank wijst op de overgelegde foto’s van de garages in de Jaarsveldstraat, de Velpsestraat en de Loenensestraat.
4.3.
De rechtbank vindt het advies van de afdeling mobiliteit ook onvoldoende om tot weigering van de aanvraag te komen. De afdeling mobiliteit gaat uit van verlies van één parkeerplaats, maar heeft dat onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar zal één parkeerplaats moeten verdwijnen voor de in-/uitrit, maar daar staat tegenover dat eiser zijn auto dan parkeert in de garage in plaats van op straat. Dat de parkeerplaats in de garage volgens verweerder te klein is om als compenserende parkeerplaats te worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Niet in geschil is dat eiser zijn auto in de garage kan parkeren, zodat er feitelijk geen verandering van de parkeerdruk zal optreden.