Beoordeling door de rechtbank
Waar gaan deze zaken over?
2.
2.1.
Eiser heeft als gevolg van een aandoening een tijdelijke, zeer ernstige, zichtbeperking en in beperkte mate een cognitieve beperking. Op 20 januari 2021 heeft eiser zich bij het college gemeld voor ondersteuning bij de administratie en het huishouden. Naar aanleiding van de melding heeft op 11 februari 2021 een, vanwege de coronamaatregelen telefonisch, gesprek tussen eiser, zijn gemachtigde en de WMO casemanager van het college plaatsgevonden. Hierop heeft de WMO casemanager in het document “Mijn Plan” het advies gegeven om geen aanvraag in te dienen, maar om eiser onder andere aan te melden bij een sociaal casemanager van de gemeente Den Haag. Eiser heeft op 19 maart 2021 het document “Mijn Plan” voor gezien getekend en tegen het advies in een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) om ondersteuning bij zijn gemachtigde in te kopen.
2.2.
Op 7 april 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het document “Mijn Plan”. Met bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het document “Mijn Plan” volgens het college geen besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.
In primair besluit 1, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 2, heeft het college de aanvraag van eiser afgewezen. Het college heeft dat als volgt gemotiveerd. Eiser vraagt om hulp bij het lezen van post, het regelen van de administratie en het contact opnemen met schuldeisers en instanties. Volgens het college kunnen de twee meerderjarige inwonende kinderen van eiser hem helpen bij het lezen van de post en het bijhouden van de administratie. Dit is gebruikelijke zorg. Verder is eiser geholpen met hulp die is gericht op het aanleren van vaardigheden waardoor hij in staat is zelfstandig de voornoemde zaken te regelen. Een oplossing in de vorm van iemand die deze zaken overneemt, maakt eiser niet meer zelfredzaam. Een instantie die eiser hierbij kan ondersteunen is Koninklijke Visio. Eiser kan hiervoor via zijn huisarts een verwijzing krijgen, waardoor de kosten voor deze hulp op grond van de Zorgverzekeringswet worden vergoed. Dit is volgens het college een voorliggende voorziening. Voor zover de benodigde hulp bij het regelen van de financiën en administratie de gebruikelijke hulp te boven gaat, kan een sociaal casemanager eiser hulp bieden. Deze sociaal casemanager kan – indien nodig – er ook voor zorgen dat er vervolghulp komt van de Helpdesk geldzaken voor de geld- en schuldzaken. Dit is een algemene voorziening. De combinatie van gebruikelijke hulp, voorliggende voorzieningen en algemene voorzieningen is passend, zodat de aanvraag volgens het college terecht is afgewezen.
2.4.
Op 9 november 2021 heeft eiser het college per e-mail in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van het besluit op zijn bezwaar van 11 mei 2021 tegen primair besluit 1. Daarbij heeft hij de door hem opgelopen schade begroot op € 18.700,-.
2.5.
In primair besluit 2, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 3, heeft het college besloten dat het geen dwangsom is verschuldigd, omdat eiser de ingebrekestelling van 9 november 2021 heeft verzonden nadat bestreden besluit 2 al was genomen en verzonden. Daarom is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het toekennen van een dwangsom, aldus het college.
Wat oordeelt de rechtbank?
Het beroep met zaaknummer SGR 22/59
3. Eiser heeft op 4 januari 2022 via het formulier voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit verwezen naar de ingebrekestelling van
9 november 2021 en aangevoerd dat het college hem te lang in onzekerheid heeft gelaten. Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gericht op het afdwingen van een besluit dat ten onrechte is uitgebleven. Gelet op de motivering die eiser met het invullen van het formulier heeft gegeven en op het feit dat toen al op het bezwaar tegen primair besluit 1 was besloten, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser met het formulier niet heeft beoogd om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank neemt ook aan dat eiser met het formulier niet heeft beoogd om een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, en 8:90, eerste lid, van de Awb in te dienen. Eiser had dat verzoek namelijk al ingediend in zijn beroepschrift van 6 oktober 2021 in het hierna te beoordelen beroep met zaaknummer SGR 21/6477. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser met het formulier uitsluitend heeft beoogd om nadere aandacht te vestigen op het beroep met zaaknummer SGR 21/6477 en het daarbij gedane verzoek om schadevergoeding. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de griffier het door eiser betaalde griffierecht in de procedure met zaaknummer SGR 22/59 aan eiser terugbetaalt.
Het beroep met zaaknummer SGR 22/591
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het college bevoegd was bestreden besluit 3 te nemen, gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb.
4.1.
Eiser heeft op 6 oktober 2021 beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2. Bij brief van 7 december 2021, door het college ontvangen op 8 december 2021, heeft de rechtbank het college van dat beroep in kennis gesteld.
4.2.
Primair besluit 2 betreft een besluit ter vaststelling van de verschuldigdheid van de dwangsom zoals bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Met zijn bezwaarschrift van 28 november 2021 tegen primair besluit 2 heeft eiser dit besluit betwist. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiser met zaaknummer SGR 21/6477 daardoor van rechtswege mede betrekking op primair besluit 2. Dit betekent dat het college niet bevoegd was om op het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 te beslissen en het college het bezwaarschrift van 28 november 2021 op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb ter beoordeling als beroep aan de rechtbank had moeten doorzenden.
4.3.
Het voorgaande betekent dat bestreden besluit 3 onbevoegd is genomen. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit 3 daarom gegrond verklaren en bestreden besluit 3 vernietigen.
Het beroep met zaaknummer SGR 21/6477
Het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het document “Mijn Plan”
5. Bezwaar kan slechts worden gemaakt tegen een besluit.1 Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.2 Met het begrip rechtshandeling wordt gedoeld op een handeling gericht op rechtsgevolg. Het document “Mijn Plan” is geen beslissing op een aanvraag, maar bevat slechts de resultaten van het door het college op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 verrichte onderzoek. Het document “Mijn Plan” brengt geen wijziging in de rechten, plichten of aanspraken van eiser en is daarmee niet op rechtsgevolg gericht. Het document “Mijn Plan” is daarom geen besluit, zodat eiser daar geen bezwaar tegen kon maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college het bezwaar van eiser tegen het document “Mijn Plan” terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie, was het college op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb, anders dan eiser aanvoert, niet verplicht om hem voor het nemen van bestreden besluit 1 te horen.
De afwijzing van de aanvraag
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college heeft verzuimd om medische specialisten in te schakelen om na te gaan wat zijn reële inspanningsmogelijkheden zijn om hulp te kunnen vragen. Daarnaast heeft het college nagelaten om direct een sociaal wijkteam in te schakelen voor een huisbezoek. Eiser heeft op eigen kracht zijn gemachtigde benaderd. Hij heeft eiser bijgestaan in een aantal prangende kwesties. Zonder hem was eiser nooit zo ver gekomen op het gebied van bijvoorbeeld een passende inkomensvoorziening en dagbesteding. Het college is tekortgeschoten bij de beoordeling van de hulpvraag van eiser. Tot slot had het college vanwege de lange duur van de bezwaarprocedure eiser een voorlopige voorziening moeten toekennen en heeft het college eiser ten onrechte niet in bezwaar gehoord.
6.1.
De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen grond voor het oordeel dat het college de aanvraag om ondersteuning op grond van de Wmo 2015 niet mocht afwijzen. Zij overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Uit artikel 3:2 van de Awb, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden.3 Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
6.3.
Niet is gebleken dat het onderzoek van het college niet aan de hiervoor genoemde eisen voldoet. Het college is alleen gehouden om een deskundig (medisch) advies te vragen als dit voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning is vereist. In dit geval zijn de beperkingen van eiser niet in geschil. Evenmin is gebleken dat het college de hulpvraag onjuist heeft vastgesteld. Verder heeft op 11 februari 2021 een gesprek plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018 en artikel 1.2.3 van de Regeling maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018. In de omstandigheid dat dit gesprek telefonisch heeft plaatsgevonden, in plaats van met een huisbezoek, ziet de rechtbank in dit geval geen grond om het onderzoek van het college als onzorgvuldig te beoordelen, gelet op de toen geldende maatregelen rondom het coronavirus. Daarnaast is eiser hulp via een sociaal casemanager aangeboden, maar eiser heeft dit in zijn reactie op het advies van het college geweigerd. Eiser wenst een pgb te ontvangen om ondersteuning bij zijn gemachtigde in te kopen, maar dit maakt niet dat het college gehouden is hiervoor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te verstrekken. Bij de toepassing van de Wmo 2015 gaat het er namelijk niet om of alles wat men graag wil, gerealiseerd moet worden. Het gaat erom of eiser, al dan niet met voorzieningen, in redelijke mate kan participeren, dat wil zeggen deel kan nemen aan de samenleving en activiteiten kan ontplooien. Niet is gebleken dat eiser met de in bestreden besluit 2 genoemde oplossingen, welke hij niet eerst heeft geprobeerd, hiertoe niet in staat wordt gesteld.
6.4.
Verder was het college niet gehouden om eiser tijdens de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening aan te bieden. Indien eiser daarop aanspraak wenste te maken, had hij daarvoor een verzoek bij de voorzieningenrechter moeten indienen, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Eiser is in primair besluit 1 op deze mogelijkheid gewezen, zodat hij hiervan op de hoogte kon zijn. Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt daarom voor zijn risico.
6.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het college ten onrechte op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb van het horen in de bezwaarprocedure tegen primair besluit 1 heeft afgezien. Hoewel eiser geen gebruik heeft gemaakt van de bij de ontvangstbevestiging van het bezwaar gevoegde antwoordstrook om aan te geven dat hij wenste te worden gehoord, heeft de gemachtigde van eiser in zijn e-mail van 12 juni 2021 onder vermelding van het kenmerk van de bezwaarprocedure onder meer geschreven: “Daarom wil ik met u het telefonisch gesprek voeren inzake het bezwaar”. Hiermee heeft de gemachtigde van eiser kenbaar gemaakt dat hij wenste te worden gehoord. Dat deze e-mail is verstuurd na de door het college gestelde termijn waarbinnen eiser van de antwoordstrook gebruik kon maken, maakt dit niet anders omdat deze e-mail (ruim) voor het nemen van bestreden besluit 2 door het college is ontvangen. Bestreden besluit 2 is daarom in strijd met de hoorplicht van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser door deze schending niet is benadeeld. Eiser heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om zijn standpunt mondeling naar voren te brengen. Daarnaast zou zonder de schending een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen.
De weigering van de dwangsom
7. Eiser betoogt dat het college zich alleen baseert op een indieningstermijn. Eiser is een kwetsbare burger die niet alle regels over bezwaarprocedures kent. Het college moet zich vanuit de beginselen van behoorlijk bestuur houden aan integer gedrag.
7.1.
Eiser heeft het college op 9 november 2021 in gebreke gesteld omdat bestreden besluit 2 niet op tijd is genomen. Vast staat dat het college op 15 september 2021 met bestreden besluit 2 (te laat) op het bezwaar van eiser van 11 mei 2021 heeft beslist. Ten tijde van het versturen van de ingebrekestelling was de beslissing op het bezwaar dus al genomen en die beslissing was toen ook al verzonden. Het college heeft daarom terecht besloten dat het geen dwangsom zoals bedoeld in artikel 4:17 van de Awb aan eiser is verschuldigd. Eisers onbekendheid met de wet- en regelgeving op dit punt leidt niet tot een ander oordeel. Het ligt in dat geval op de weg van eiser om zich te laten bijstaan door juridische bijstand.
Het verzoek om schadevergoeding
8. Eiser stelt tot slot schade te hebben geleden als gevolg van de lange duur van de bezwaarprocedure. Eiser heeft aanvankelijk verzocht om schadevergoeding van in totaal € 18.700,-. Dit bedrag omvat de volgende kosten:
- -
inhuren van externe deskundigheid voor zijn administratie en een aanvraag van een uitkering voor levensonderhoud: € 6.000,-;
- -
aanslagen van de Belastingdienst als gevolg van het niet tijdig indienen van aangiftes: € 5.700,-;
- -
de behandeling van het bezwaar heeft acht weken te lang geduurd. Daarom dient het college te betalen: € 6.000,-.
Op 6 juni 2024 heeft eiser zijn verzoek om schadevergoeding gewijzigd, in die zin dat de schade als gevolg van het inhuren van externe deskundigheid is opgelopen tot maximaal € 15.000,-.
8.1.
Uit hetgeen de rechtbank onder 6 tot en met 6.5 heeft overwogen volgt dat de aanvraag van eiser mocht worden afgewezen en dat er dus geen oorzakelijk verband is tussen de gestelde schade en de duur van de bezwaarprocedure. Dit is reeds grond voor afwijzing van het verzoek om een schadevergoeding.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt het college op het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- bepaalt dat de griffier aan eiser het griffierecht van € 50,- terugbetaalt;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 3;
- draagt het college op het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: