1 STICHTING GREENPEACE NEDERLAND te Amsterdam,
2. [eiser sub 2] te [woonplaats 1] , Bonaire,
3. [eiseres sub 3] te [woonplaats 1] , Bonaire,
4. [eiser sub 4] te [woonplaats 2] , Bonaire,
5. [eiseres sub 5] te [woonplaats 1] , Bonaire,
6. [eiser sub 6] te [woonplaats 3] , Bonaire,
7. [eiser sub 7] te [woonplaats 4] ,
8. [eiseres sub 8] te [woonplaats 5] , Bonaire,
9. [eiseres sub 9] te [woonplaats 4] ,
eisers,
advocaat mr. M.R.S. Bacon te Amsterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(meer specifiek de ministeries van Economische zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.H.P. Brans te Den Haag.
Partijen zullen hierna Greenpeace Nederland, de individuele eisers (2 tot en met 9) en de Staat genoemd worden.
3 Beoordeling
I. De ontvankelijkheid van Greenpeace Nederland
3.1.
Greenpeace Nederland heeft vorderingen ingesteld waarmee zij stelt op te komen voor de belangen van anderen als bedoeld in artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW), ook wel aangeduid als een collectieve actie of collectieve vordering. Daarvoor gelden de specifieke regels die zijn neergelegd in dat artikel en in titel 14A van Boek III van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), zoals dat per 1 januari 2020 is ingevoerd met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: WAMCA).
Voor de ontvankelijkheid van een collectieve actie geldt een aantal – ook ambtshalve1 – te beoordelen vereisten. Die worden hieronder besproken.
3.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv.
3.3.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist dat:
-
eiser – in dit geval Greenpeace Nederland – voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van lid 1 tot en met 3 van artikel 3:305a BW of aan de ontvankelijkheidseisen waaraan moet zijn voldaan op grond van lid 6 van dat artikel;
-
aannemelijk is gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen, doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben;
-
niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
A De ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW
3.4.
In artikel 3:305a lid 1 BW staat dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. Wanneer de belangen voldoende zijn gewaarborgd is uitgewerkt in het tweede lid. Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de eisen die in artikel 3:305a lid 1 (en nader uitgewerkt in lid 2) BW zijn gesteld.
3.5.
Op grond van artikel 3:305a lid 6 BW hoeft niet aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 BW te zijn voldaan, (onder meer) als de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel. Dat is hier aan de orde; daarover zijn partijen het ook eens. Op de eisen die in die artikelleden worden gesteld gaat de rechtbank daarom niet in.
de belangen waarvoor Greenpeace Nederland in deze zaak opkomt (lid 1)
3.6.
Greenpeace komt in deze zaak op voor belangen van anderen, maar niet voor de belangen van een bepaalde (of bepaalbare) groep personen. Het gaat om mensen op Bonaire of met een bijzondere band met Bonaire, die in meer of mindere mate en op verschillende manieren worden geraakt door het handelen van de Staat. Hun gezamenlijk belang is erin gelegen dat de Staat adequate maatregelen treft ter voorkoming van en bescherming tegen klimaatverandering. Daarmee is sprake van een zogenoemde algemeen belangvordering, en is sprake van voldoende gelijksoortige belangen.2 Uit de Memorie van Toelichting bij het huidige artikel 3:305a BW blijkt dat ook dergelijke vorderingen vallen onder de reikwijdte van artikel 3:305a BW en als collectieve actie kunnen worden ingesteld. Dat is in de rechtspraak bevestigd.
3.7.
De belangen waarvoor Greenpeace Nederland in deze zaak opkomt sluiten voorts zozeer aan bij de belangen die zij ingevolge haar statuten behartigt, dat is voldaan aan het eerste vereiste van artikel 3:305a lid 1 BW.
belangen voldoende gewaarborgd (lid 1 en 2)
3.8.
Artikel 3:305a lid 2 (aanhef) BW bepaalt dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende gewaarborgd zijn wanneer de stichting voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.
3.9.
Greenpeace Nederland stelt dat zij voldoende representatief is en dat heeft zij ook gemotiveerd. De Staat heeft dat niet weersproken.
3.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daar ambtshalve anders over te oordelen; daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
3.10.1.
De procedure wordt door partijen en de rechtbank aangemerkt als een algemeen belangactie met een ideëel doel. Algemeen belangacties verschillen op meerdere punten van groepsacties; een belangrijk verschil is dat de achterban bij groepsacties is terug te voeren op individuen terwijl in algemeen belangacties belangen aan de orde zijn die toekomen aan een grote groep van personen, die diffuus en onbepaald is.3
3.10.2.
De onbepaaldheid van de grootte van de achterban, die inherent is aan ideële belangen, maakt dat de representativiteitseis lastig is in te vullen; dit geldt overigens ook voor het hierna onder 3.23 te bespreken begrip ‘nauw omschreven groep. Het is niet duidelijk of de wetgever vindt dat er desondanks ook bij ideële belangen gezocht moet worden naar een groep mensen aan wie die belangen kunnen worden toegerekend, en zo ja: hoe dit dan zou moeten.
3.11.
Tegen die achtergrond is de eigenlijke vraag bij ideële vorderingen dus of de belangenbehartiger in het concrete geval een adequate vertegenwoordiger is voor de belangen waarvoor zij zegt op te komen.4 De rechtbank is van oordeel dat dit zo is, en wel om de volgende redenen.
3.11.1.
In deze zaak bestaat niet het in het Amendement-Van Gent5 benoemde gevaar dat een onrepresentatieve rechtspersoon met winstoogmerk en zonder nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer vooral voor eigen gewin een massaschadevordering instelt. Greenpeace Nederland bestaat al decennia en vertegenwoordigt op grond van haar statuten tal van milieu-gerelateerde belangen. De stichting heeft een nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer en is vanwege haar specifieke kennis en ervaring al vaker door Nederlandse overheden en rechters erkend als vertegenwoordiger van klimaat-gerelateerde belangen. In deze zaak wordt ook geen schadevergoeding gevorderd of op andere wijze beoogd een rechtsverhouding vast te stellen tussen de Staat en individuele personen.
3.11.2.
Ook is van belang dat Greenpeace Nederland geen commercieel of ander eigen belang heeft dat zou maken dat de belangen van de daadwerkelijk getroffenen bij het voeren van deze procedure op de tweede plaats komen te staan.
3.11.3.
Verder heeft de wetgever onder ogen gezien dat non-gouvernementele organisaties in internationaal- en Europeesrechtelijk perspectief een bijzondere positie innemen bij het behartigen van ideële belangen;6 daarbij is in het bijzonder gewezen op het Verdrag van Aarhus, dat op milieu-gerelateerde onderwerpen ziet.7
3.11.4.
Ten slotte heeft de wetgever benadrukt dat het bij meer ideëel getinte belangen niet ter zake doet dat niet ieder lid van de samenleving evenveel waarde aan deze belangen hecht, en dat het zelfs mogelijk is dat de belangen waarvoor men met de procedure wenst op te komen, in botsing komen met de ideeën en opvattingen van andere groeperingen in de samenleving.8 Zelfs als een groot aantal Bonerianen de actie van Greenpeace Nederland niet zou steunen, zou men dus niet alleen daarom kunnen concluderen dat Greenpeace Nederland onvoldoende representatief is. Overigens is dit niet gesteld en heeft de rechtbank ook geen andere aanwijzingen dat de bevolking van Bonaire de collectieve actie niet steunt.
overige ontvankelijkheidseisen (lid 3)
3.12.
Op grond van artikel 3:305a lid 3 BW is de rechtspersoon die een collectieve actie instelt slechts ontvankelijk indien:
de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon, en hun opvolgers, geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben, dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd (lid 3 sub a),
de rechtsvordering een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer heeft (lid 3 sub b),
de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht om het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c).
|3.13. Ook aan deze eisen is voldaan gelet op wat Greenpeace Nederland daartoe heeft aangevoerd. De Staat heeft dat ook niet weersproken.
B Het voeren van deze collectieve actie is efficiënter en effectiever
3.14.
Met hetgeen hiervoor is overwogen is ook voldoende aannemelijk dat het voeren van deze collectieve actie efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen.
C Niet summierlijk van ondeugdelijkheid gebleken
3.15.
Er is geen formele of andere reden naar voren gekomen op grond waarvan kan worden gezegd dat de vordering niet inhoudelijk behandeld zou moeten worden.
3.16.
De rechtbank concludeert dat Greenpeace Nederland voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid onder de WAMCA.
II De ontvankelijkheid van de acht individuele eisers
3.17.
Met de tegen de Staat in deze zaak uitgebrachte dagvaarding heeft niet alleen Greenpeace Nederland vorderingen ingesteld ten behoeve van de bevolking van Bonaire; dezelfde vorderingen zijn daarbij ook ingesteld door acht personen, voor zichzelf. Daarvoor leent deze procedure zich niet.
3.18.
De WAMCA procedure is ingericht voor de beoordeling van een collectieve actie. Daarbij past niet de beoordeling van gelijkluidende vorderingen van personen van wie de belangen ook al – gebundeld – door Greenpeace Nederland worden behartigd. Dat klemt temeer voor een algemeen belangvordering als in deze zaak aan de orde is, omdat die nu juist lastig tot de belangen van individuen is te herleiden.
3.19.
Greenpeace Nederland wijst er terecht op dat er ruimte kan zijn voor vorderingen van individuele eisers naast de collectieve actie, als zij bij hun vorderingen een eigen rechtstreeks belang hebben.9 Dit belang hebben de individuele eisers in dit geval echter niet onderbouwd: zij hebben geen eigen vorderingen ingesteld en de vorderingen die mede namens hen zijn ingediend, zijn zo geformuleerd dat zij iedereen betreffen die een bijzondere band met Bonaire voelt. De individuele eisers kunnen echter niet opkomen voor de groep gedupeerden.10
3.20.
De stelling dat individuele belanghebbenden er belang bij kunnen hebben om de procesvoering door de belangenbehartiger te kunnen bijsturen, is strijdig met de aard en strekking van de wettelijke regeling voor collectieve acties, die juist is ingericht op het zoveel mogelijk door één organisatie doen behartigen van de belangen van grote groepen gedupeerden om de procedure zo ‘efficiënt en effectief’ mogelijk te laten verlopen.11 Die efficiëntie zit hem niet zozeer in de duur of eenvoud van de procedure, want om de belangen van de vele vertegenwoordigden recht te doen, zijn strenge eisen en verschillende toetsmomenten ingebouwd. De efficiëntie zit in de bundeling van de belangen en de geconcentreerde processtrategie.12 De wetgever is er bij de inrichting van de WAMCA ook van uitgegaan dat individuele eisers in die procedure geen partij zijn.13 De WAMCA laat slechts ruimte voor eventuele andere belangenbehartigers om zich in de procedure te mengen, waarna een van hen als exclusieve belangenbehartiger wordt benoemd.
3.21.
Uit het feit dat de individuele eisers geen eigen advocaat hebben, leidt de rechtbank overigens af dat zij en de advocaten verwachten dat hun belangen en die van Greenpeace Nederland in deze procedure volledig parallel lopen. Als dat anders was, zou het voor de hand hebben gelegen dat de individuele eisers met een eigen advocaat in een aparte procedure hun vorderingen hadden .14 Langs die weg zouden de individuele eisers ook zelfstandig toegang houden tot hogere rechters, volgens de regels die daarvoor gelden. Overigens wijst de rechtbank erop dat de individuele eisers in de KlimaSeniorinnen-zaak15 waarnaar eisers in de akte uitlating ontvankelijkheid verwijzen, door het EHRM niet-ontvankelijk zijn verklaard vanwege de hoge eisen die aan persoonlijk slachtofferschap worden gesteld, terwijl de belangenorganisatie wel in haar vordering is ontvangen.
3.22.
Op grond van de artikelen 1018e, 1018f en 1018g Rv moet de rechter een aantal beslissingen nemen voordat de zaak verder inhoudelijk wordt beoordeeld. Het gaat, samengevat, om de volgende punten:
a. a) het aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv);
b) het beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt en voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt (artikel 1018e lid 2 Rv);
c) het vaststellen van de termijn voor zogenoemde opt-out en eventueel opt-in (artikel 1018f lid 1 en 5 Rv), waarbij de rechter in ieder geval een of meer nieuwsbladen aanwijst waarin de relevante informatie voor de opt-out / opt-in wordt aangekondigd (artikel 1018f lid 3 Rv), en
d) het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking (artikel 1018g Rv).
3.23.
De onder b) en c) bedoelde voorschriften hebben tot doel dat kan worden vastgesteld wie zich wel en wie zich niet aan de uitspraak kan onttrekken. Het vaststellen van een nauw omschreven groep is in deze zaak problematisch: de groep personen van wie de rechten op – kort gezegd – adequate maatregelen tegen de gevolgen van klimaatverandering mogelijk zijn geschonden, is niet duidelijk af te bakenen. Daar komt bij dat onttrekking aan een uitspraak bij ideële vorderingen met een algemeen belang moeilijk voorstelbaar is.16 De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de onder b) en c) bedoelde voorschriften.
3.24.
Tijdens de aanhoudingsperiode na het indienen van de dagvaarding is er geen andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis(sen) ingesteld. De rechtbank ziet, mede gelet op de aard van de collectieve vordering, geen aanleiding om een exclusieve belangenbehartiger aan te wijzen en zal ook geen toepassing geven aan het onder a) bedoelde voorschrift. Omdat Greenpeace Nederland niet als exclusief belangenbehartiger wordt aangewezen, zal de rechtbank zorgdragen voor aantekening van het vonnis in het centraal register voor collectieve vorderingen, zodat in verband daarmee aan Greenpeace Nederland geen opdracht hoeft te worden gegeven (zie 4.1 onder primair en artikel 1018e lid 5 Rv).
3.25.
Partijen hebben niet kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking. De rechtbank zal het onder d) bedoelde voorschrift eveneens achterwege laten. Daarmee komt de rechtbank toe aan inhoudelijke behandeling van de zaak.
3.26.
De Staat heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd over de inhoud van de vorderingen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen zodat de Staat dit alsnog kan doen.
3.27.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.