Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2024:16351

Rechtbank Den Haag
06-06-2024
09-10-2024
10995026 EJ VERZ 24-81216
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

Arbeidszaak. Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding wordt afgewezen, omdat voldaan is aan de aanzegverplichting. Het verzoek om te verklaren voor recht dat de werkgever geen aanspraken heeft op de werknemer wegens vergoeding van kosten uit hoofde van de beëindiging van de leaseovereenkomst met betrekking tot de door de werknemer tot het einde dienstverband ter beschikking gestelde auto wordt afgewezen wegens onvoldoende belang. Het verzoek van de werknemer tot veroordeling van de werkgever om een eindafrekening op te stellen wordt wel toegewezen. Het tegenverzoek van de werkgever tot betaling door de werknemer van de gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Ook het tegenverzoek van de werkgever tot betaling van het afkoopbedrag van de leasemaatschappij wordt afgewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-1266
VAAN-AR-Updates.nl 2024-1266

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda

Zaaknummer: 10995026 EJ VERZ 24-81216

Beschikking van de kantonrechter d.d. 6 juni 2024 in de zaak van:

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij, tevens verwerende partij,

hierna te noemen: [naam] ,

gemachtigde: mr. J. de Groot,

tegen

de besloten vennootschap Bema B.V.,

gevestigd te Waddinxveen,

verwerende partij, tevens verzoekende partij,

hierna te noemen: Bema,

gemachtigde: mr. K.C. de Koning.

1 Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedure blijkt:

- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 18 maart 2024;

- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken;

- de brief van mr. De Groot d.d. 23 april 2024 met wijziging van het verzoek van [naam] ;

- de pleitnota van mr. De Groot;

- de factuur van Volkswagen Pon d.d. 23 april 2024, zoals overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 24 april 2024;

- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondeling van behandeling van deze zaak op 24 april 2024.

2 De beoordeling

2.1

[naam] verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

a. de veroordeling van Bema om hem te betalen een bedrag ad € 4.354,83 bruto;

b. de veroordeling van Bema om de eindafrekening van het dienstverband per 1 maart 2024, op te maken, waarbij niet opgenomen vakantiedagen en vakantiegeld worden afgerekend binnen 14 dagen na beschikking en tot betaling van het op grond van de eindafrekening verschuldigde bedrag, eveneens binnen 14 dagen na beschikking;

c. voor recht te verklaren dat Bema geen aanspraken heeft op [naam] wegens vergoeding van kosten uit hoofde van beëindiging van de leaseovereenkomst met betrekking tot de door [naam] tot einde dienstverband ter beschikking gestelde auto;

kosten rechtens.

2.2

[naam] legt het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag. Hij is op 20 juni 2022 voor de duur van 7 maanden in dienst getreden bij Bema. Met ingang van 20 januari 2023 is zijn arbeidsovereenkomst verlengd voor de duur van 12 maanden, tot 20 januari 2024. Zijn salaris is bij die gelegenheid verhoogd tot een bedrag ad € 4.500,= bruto per maand. Bema heeft [naam] op 19 december 2024 (bedoeld zal zijn 2023) schriftelijk moeten laten weten of zij de arbeidsovereenkomst wel of niet wilde verlengen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft pas op 18 januari 2024 aan [naam] voorgesteld om de overeenkomst te verlengen tot 1 januari 2025. [naam] heeft dit voorstel niet aanvaard. Aldus is Bema aan [naam] verschuldigd de aanzegvergoeding van in dit geval € 4.354,83 bruto. Bema heeft dit bedrag ondanks sommatie niet aan [naam] betaald. Ofschoon [naam] het voorstel van Bema, om de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 januari 2024 te verlengen tot 1 januari 2025, niet heeft geaccepteerd, heeft hij vanaf 20 januari 2024 nog ruim een week voor Bema gewerkt. Vervolgens heeft hij zijn arbeidsovereenkomst bij brief d.d. 30 januari 2024 opgezegd tegen 31 januari 2024. Met die brief heeft hij duidelijk willen maken dat hij niet akkoord was met het voorstel van Bema om zijn arbeidsovereenkomst te verlengen. Weliswaar was de termijn waarvoor de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst was aangegaan al verstreken, maar doordat het verlengingsvoorstel is gedaan één dag voor het verstrijken van de looptijd van de tweede overeenkomst, heeft [naam] onvoldoende tijd gehad om voor de einddatum van het tweede contract een beslissing te nemen over dat voorstel. Het feit dat [naam] in zijn brief d.d. 30 januari 2024 aan Bema heeft geschreven: Bij deze wil ik officieel mijn ontslag indienen met inachtneming van de opzegtermijn van één maand, kan Bema hem niet tegenwerpen. Zij heeft moeten begrijpen dat hij niet wilde verlengen, zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 19 januari 2024. Omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd doordat [naam] de overeenkomst heeft opgezegd, kan Bema geen beroep doen op de autoregeling. Aangezien de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 19 januari 2024, eindig per die datum ook de verplichting van Bema om loon te betalen. Nu [naam] tot en met 30 januari 2024 nog wel heeft gewerkt, is het loon tot en met die datum te betalen. Bema heeft [naam] op non-actief gesteld, dadelijk nadat hij haar zijn ontslagbrief had overhandigd. Hij heeft er niet mee ingestemd dat hij zijn vakantiedagen zou opnemen voor einde dienstverband. Voor zover de arbeidsovereenkomst tussen partijen wel zou zijn verlengd en opgezegd door [naam] , zijn de aanspraken van Bema op grond van de autoregeling in strijd met goed werkgeverschap. Daarbij is van belang dat [naam] als Accountmanager over een representatieve auto moest beschikken. Het gebruik van de leaseauto was een verplichting op grond van de arbeidsovereenkomst. Van belang is verder dat Bema de aanzegging te laat heeft gedaan en voorts, dat het leasecontract een veel langere looptijd kent dan de (verlengde) arbeidsovereenkomst van [naam] . Verder is de autoregeling in strijd met de wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.

2.3

Bema verzoekt om [naam] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans om deze af te wijzen, met veroordeling van hem, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure. Daartoe voert zij het volgende aan. [naam] is op 20 juni 2022 bij haar voor bepaalde tijd, tot 20 januari 2023, in dienst getreden in de functie van Accountmanager. Hij verdiende laatstelijk bij haar een salaris ad € 4.500,= bruto exclusief vakantiegeld. De arbeidsovereenkomst kent geen beding op grond waarvan deze tussentijds kan worden opgezegd. Op 20 juni 2022 zijn partijen een Autoregeling overeengekomen. Op grond van deze regeling geldt dat [naam] , indien hij zijn arbeidsovereenkomst opzegt, verantwoordelijk is voor de kosten voortvloeiend uit het eerder opzeggen van de leaseovereenkomst. Op 16 augustus 2022 heeft [naam] aan Bema laten weten dat hij een Skoda Enyaq iV ter beschikking gesteld wil krijgen. Daartoe heeft Bema met ingang van 1 september 2022 voor de duur van 50 maanden, tot 1 september 2026, een leaseovereenkomst gesloten. Partijen hebben hun arbeidsovereenkomst met ingang van 20 januari 2023 verlengd tot 20 januari 2024. Op 1 december 2023 heeft Bema aan [naam] mondeling voorgesteld om de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 januari 2024 nogmaals te verlengen tot 1 januari 2025. Dit aanbod is op 18 januari 2024 schriftelijk aan [naam] gedaan. [naam] heeft dit aanbod niet afgewezen en heeft het evenmin aanvaard. Hij heeft zijn werkzaamheden zonder enige vorm van tegenspraak op de gebruikelijke wijze voortgezet. Op 30 januari 2024 heeft hij zijn arbeidsovereenkomst mondeling opgezegd tegen 1 maart 2024, hetgeen hij dezelfde dag schriftelijk aan Bema heeft bevestigd. [naam] liet weten dat hij met ingang van 1 maart 2024 een nieuwe baan had. Bij brief d.d. 30 januari 2024 heeft Bema de opzegging bevestigd. In deze brief heeft zij verder vastgelegd dat partijen hebben afgesproken dat 30 januari 2024 de laatste werkdag was van [naam] , dat zijn niet opgenomen vakantie uren (55,11 uur) geacht moeten worden te zijn opgenomen in de periode tot einde dienstverband en dat hij voor het overige vrijgesteld is van werk. Verder heeft zij hem in die brief gewezen op de mogelijkheden die hij heeft met betrekking tot het leasecontract. Op 15 februari 2024 vraagt Bema aan [naam] of hij al een keuze heeft gemaakt met betrekking tot de leaseauto. Op 25 februari 2024 meldt hij dat hij de leaseauto zal overnemen van de leasemaatschappij. Op 23 februari 2024 liet de leasemaatschappij weten dat de kosten wegens het voortijdig beëindigen van de leaseovereenkomst € 15.512,95 bedroegen en dat de leaseauto voor een bedrag ad € 25.800,= kon worden overgenomen. [naam] heeft deze brief voor akkoord ondertekend. Op 28 februari 2024 is hij zich echter op het standpunt gaan stellen dat hij niet gehouden zou zijn om de afkoopsom te betalen. Vervolgens heeft hij zijn leaseauto op 29 februari 2024 bij Bema ingeleverd. De leasemaatschappij is zich daarna op het standpunt gaan stellen dat de leaseovereenkomst is af te wikkelen tussen haar en Bema. Bema stelt zich op het standpunt dat zij tijdig aan haar aanzegverplichting heeft voldaan, omdat in artikel 2 van de verlengde arbeidsovereenkomst een aanzegging bij voorbaat is opgenomen. De aanzegvergoeding is derhalve niet verschuldigd. Bema heeft uit de gedragingen van [naam] mogen afleiden dat hij haar verlengingsaanbod had aanvaard, zodat er een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tot 1 januari 2025. Voor zover dat anders zou zijn, geldt dat de arbeidsovereenkomst na 19 januari 2024 geacht moet worden voor dezelfde tijd op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, zodat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 20 januari 2025. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 1 maart 2024 doordat [naam] deze rechtsgeldig, zij het onregelmatig, tegen die datum heeft opgezegd. Het argument van [naam] , dat zijn opzegging niet was bedoeld als opzegging, maar als de verwerping van het aanbod van Bema om de arbeidsovereenkomst te verlengen, is een gelegenheidsargument. Uit geen enkele verklaring of gedraging van [naam] kan worden afgeleid dat hij de verlenging van de arbeidsovereenkomst niet wilde accepteren en/of dat hij niet heeft bedoeld zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. De Autoregeling is rechtsgeldig tussen partijen tot stand gekomen. De tekst van de regeling (artikel 5.3) is duidelijk en helder. Dat daarover bij [naam] geen onduidelijkheden bestonden blijkt uit het feit dat hij op 30 januari 2024 op eigen initiatief aangaf dat hij wilde proberen om het leasecontract over te nemen, omdat zijn nieuwe werkgever dat niet wilde. Anders dan [naam] stelt, was hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst niet verplicht om – zowel zakelijk als privé – een leaseauto te gaan rijden. Hij heeft er zelf voor gekozen om dat te gaan doen. Bema heeft bij de laatste verlenging van de arbeidsovereenkomst bij voorbaat aangezegd dat de overeenkomst per 19 januari 2024 niet zal worden voortgezet. De stelling van [naam] , dat dit hem er toe noopte om te gaan omzien naar ander werk en daarbij niet belemmerd kon worden door een aanzienlijke claim bij tussentijds vertrek, is onbegrijpelijk. Indien hij het verlengingsvoorstel van Bema had geaccepteerd, had hij bijna nog een jaar lang bij haar kunnen werken en alle tijd gehad om op zoek te gaan naar ander werk. Aangezien [naam] het verlengingsvoorstel heeft gekregen op 1 december 2023, heeft hij 1,5 maand de tijd gehad om te bedenken of hij wel of niet verder wilde werken voor Bema. Hij heeft dus voldoende bedenktijd gekregen. Het is normaal dat leasecontracten worden gesloten voor 4 à 5 jaar. Kortere contracten zijn qua maandlasten veel duurder. Dat zou voor [naam] nadelig zijn geweest, want dan had Bema hem een eigen bijdrage moeten vragen. Het leasecontract is inmiddels beëindigd. Bema heeft de leasemaatschappij in verband daarmee te betalen een afkoopbedrag ad € 15.512,95 inclusief btw. Aangezien [naam] zijn arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, dient hij aan Bema te betalen de gefixeerde schadevergoeding. Berekend tot en met 31 december 2024 gaat het hierbij om een bedrag ad € 48.600,= bruto. Hetgeen [naam] van Bema nog te vorderen mocht hebben, verrekent Bema met hetgeen hij haar heeft te betalen.

2.4

Bema verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [naam] te veroordelen om haar te betalen een bedrag ad € 61.407,82, althans, voor zover er niet verrekend zou kunnen worden, een bedrag ad € 64.112,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [naam] in de kosten van de procedure.

2.5

Bema legt aan haar verzoeken ten grondslag hetgeen hiervoor is vermeld. [naam] verweert zich tegen haar verzoeken met hetgeen hiervoor is vermeld.

2.6

De kantonrechter overweegt het volgende.

2.7

Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte stukken staat het volgende vast. [naam] , geboren op [geboortedatum] 1966, is op 20 juni 2022 voor bepaalde tijd, tot 20 januari 2023, bij Bema, in dienst getreden in de functie van Accountmanager tegen een aanvangssalaris ad € 4.000,= bruto per maand. Bij onderhandse akte d.d. 15 december 2022 is deze overeenkomst met ingang van 20 januari 2023 voor de duur van 12 maanden verlengd tot 20 januari 2024. Het salaris van [naam] is bij die gelegenheid met ingang van 20 januari 2023 verhoogd tot een bedrag ad € 4.500,= bruto per maand. De arbeidsovereenkomst tussen partijen kent geen beding op grond waarvan deze tussentijds kan worden opgezegd. In artikel 2 van de akte d.d. 15 december 2022 is bepaald: Werkgever zegt hierbij reeds aan dat deze arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet na het van rechtswege eindigen daarvan op 20 januari 2024. Deze mededeling geldt als een aanzegging in de zin van artikel 7:668 BW. Bema heeft [naam] op 1 december 2023 mondeling voorgesteld om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te verlengen tot en met 31 december 2024, waarbij moest gelden dat [naam] in 2024 een omzet moest behalen ad minimaal € 300.000,= bij nieuwe klanten/bij bestaande klanten met een uitbreiding van het assortiment. [naam] heeft dit voorstel niet aanvaard, noch expliciet afgewezen. Bema heeft [naam] op 18 januari 2024 schriftelijk aangeboden om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 20 januari 2024 te verlengen tot 1 januari 2025. In de daartoe opgestelde concept-akte is wederom bij voorbaat de aanzegging gedaan in de zin van artikel 7:668 BW. [naam] is ook na 19 januari 2024 voor Bema blijven werken, tot hij Bema op 30 januari 2024 heeft laten weten dat hij ander werk had. Op die datum heeft hij Bema het volgende geschreven: Met deze brief informeer ik je dat ik mijn arbeidsovereenkomst met Bema B.V. wens te beëindigen per 31 januari 2024. Bij deze wil ik officieel mijn ontslag indienen met inachtneming van de opzegtermijn van één maand. (…) Bij brief van dezelfde datum heeft Bema het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2024 aan [naam] bevestigd. [naam] heeft vanaf 31 januari 2024 tot einde dienstverband niet meer voor Bema gewerkt.

2.8

Het aanbod van Bema d.d. 1 december 2023 is niet schriftelijk gedaan, maar mondeling. Daarmee is dit voorstel niet gedaan in overeenstemming met artikel 7:668 lid 1 BW. Aan de geldigheid van dat aanbod doet dat op zich niets af. Doordat [naam] dit aanbod niet onmiddellijk heeft aanvaard, is dit aanbod echter komen te vervallen (artikel 6:221 BW). De rechtsverhouding tussen partijen bleef aldus ongewijzigd. De rechtsgeldig bij voorbaat gedane aanzegging, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet zal worden voortgezet na het van rechtswege eindigen daarvan op 20 januari 2024, bleef aldus staan.

2.9

Bema heeft [naam] op 18 januari 2024 schriftelijk het aanbod gedaan om de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 januari 2024 te verlengen tot 1 januari 2025. Dit aanbod is evenmin gedaan in overeenstemming met artikel 7:668 lid 1 BW, omdat dit aanbod volgens die bepaling had moeten worden gedaan uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt (artikel 7:668 lid 1 BW). Aan de geldigheid van dit aanbod doet dit wederom niets af. Aangezien dit aanbod schriftelijk is gedaan, kon het niet komen te vervallen alvorens de termijn zou zijn verstreken waarbinnen het kon worden aanvaard. Aangezien het aanbod geen termijn noemt waarbinnen het moet worden aanvaard, geldt daarvoor een redelijke termijn (artikel 6:221 BW). Aldus is er per de datum waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen een situatie ontstaan waarin [naam] het alsnog zou kunnen leiden hetzij tot de verlenging van de overeenkomst, door het aanbod te accepteren, hetzij tot het einde van de arbeidsovereenkomst, door het aanbod te verwerpen. Aan te nemen is daarom dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 20 januari 2024 is verlengd voor de duur dat [naam] het aanbod d.d. 18 januari 2024 in beraad mocht houden.

2.10

Bema voert aan dat zij er van heeft mogen uitgaan dat [naam] heeft gekozen voor de acceptatie van haar verlengingsvoorstel d.d. 18 januari 2024, omdat hij in de periode vanaf 20 tot en met 30 januari 2024 (zeven werkdagen) voor haar is blijven werken. Uit het enkele feit dat [naam] dat heeft gedaan, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet op ondubbelzinnige wijze (artikel 3:35 BW) worden afgeleid dat hij daarvoor heeft gekozen. Daarbij is van belang dat de termijn waarbinnen [naam] zich over het aanbod d.d. 18 januari 2024 kon beraden, op 30 januari 2024 nog niet was verstreken, althans feiten en omstandigheden waaruit iets anders kan volgen, zijn niet voldoende gebleken. Dat bij de tijd die [naam] heeft genomen om zich te beraden over het voorstel van Bema een rol gespeeld kan hebben dat hij zijn ene werkgever niet wilde verlaten alvorens hij een ander had gevonden, maakt dit niet anders en is, gelet op de leeftijd van [naam] , begrijpelijk. Aldus heeft Bema er tot en met in ieder geval 30 januari 2024 rekening mee moeten houden dat [naam] haar aanbod zou kunnen accepteren, maar evenzeer zou kunnen verwerpen. Het vertrouwen dat [naam] haar voorstel had geaccepteerd had zij in de gegeven omstandigheden slechts mogen hebben indien zij, hetgeen een kleine moeite zou zijn geweest, [naam] zou hebben gevraagd of juist was haar veronderstelling dat hij had besloten om tot het einde van het jaar voor haar te blijven werken, en hij dat had bevestigd. Nu vast staat dat [naam] op 30 januari 2024 eerst mondeling en daarna schriftelijk aan Bema heeft meegedeeld dat hij per 1 maart 2024 een nieuwe werkgever had, en hij zijn overeenkomst met haar dus niet wilde verlengen, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per die datum van rechtswege geëindigd. Het enkele feit dat [naam] in zijn hiervoor geciteerde brief d.d. 30 januari 2024 onder meer heeft geschreven Bij deze wil ik officieel mijn ontslag indienen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de overeenkomst, zoals overwogen, alleen is verlengd voor de duur dat [naam] het aanbod d.d. 18 januari 2024 in beraad mocht houden en op 30 januari 2024 van rechtswege en niet door opzegging is geëindigd.

2.11

Uit het vorenstaande vloeit voort dat de vorderingen van Bema niet zijn toe te wijzen.

2.12

De door [naam] verzochte aanzegvergoeding is evenmin toewijsbaar. De aanzegging ex artikel 7:668 lid 1 BW is bij de hiervoor genoemde akte d.d. 15 december 2022 rechtsgeldig gedaan, terwijl het bepaalde in artikel 7:668 lid 1 BW volgens lid 2 van dat artikel niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor een periode van korter dan zes maanden. De met ingang van 20 januari 2024 verlengde overeenkomst, voor de duur dat [naam] het aanbod d.d. 18 januari 2024 in beraad mocht houden, is een zodanige overeenkomst.

2.13

Het verzoek van [naam] met betrekking tot de eindafrekening zal worden toegewezen zoals hierna wordt vermeld. Het gaat hierbij kennelijk om (in ieder geval) de vakantietoeslag, berekend tot en met 30 januari 2024, en de vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen (55,11 uur). Aan de – door [naam] betwiste – stelling van Bema, dat afgesproken is dat [naam] in de periode vanaf 30 januari 2024 tot einde dienstverband zijn niet opgenomen vakantiedagen zou opnemen, wordt voorbij gegaan, omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 januari 2024 is geëindigd, zodat er in die periode geen vakantiedagen meer konden worden opgenomen. Ook met de niet opgenomen vakantiedagen is derhalve rekening te houden bij het opstellen van de eindafrekening. Met hetgeen Bema volgens de eindafrekening nog aan [naam] heeft te betalen, kan zij verrekenen het loon dat zij met betrekking tot de maand februari 2024 onverschuldigd aan hem heeft voldaan.

2.14

Bij de door [naam] verzochte verklaring voor recht heeft hij onvoldoende belang, nu met deze beschikking vast staat dat Bema op grond van de door haar genoemde Autoregeling niets van hem heeft te vorderen, omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd, en niet doordat [naam] deze heeft opgezegd. Het hier bedoelde verzoek wordt daarom niet toegewezen.

2.15

De uitkomst van de procedure die [naam] aanhangig heeft gemaakt tegen Bema, geeft aanleiding om de proceskosten in die procedure te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitkomst van de procedure die Bema aanhangig heeft gemaakt tegen [naam] geeft aanleiding om Bema te veroordelen in de kosten van die procedure.

3 Beslissing

De kantonrechter:

In de procedure van [naam] tegen Bema:

veroordeelt Bema om binnen 14 dagen na heden de eindafrekening van het dienstverband tussen partijen per 30 januari 2024 op te stellen, rekening houdend met hetgeen hierover zojuist is overwogen, met veroordeling van Bema om het daaruit blijkende bedrag, desgewenst na verrekening van het over de maand februari 2024 door Bema aan [naam] betaalde loon, binnen 21 dagen na de datum van deze beschikking aan [naam] te betalen;

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;

In de procedure van Bema tegen [naam] :

wijst de verzoeken af;

veroordeelt Bema in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [naam] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.086,= voor salaris gemachtigde.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.