Verzoek om een voorlopige voorziening; belangenafweging; uitstel van vertrek (artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000); identiteit niet aangetoond; feitelijke toegankelijkheid; artikel 3 van het EVRM; het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Vink).
Inleiding
Met het besluit van 23 augustus 2024 heeft verweerder besloten om verzoeker geen uitstel van vertrek te verlenen vanwege zijn medische omstandigheden1. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om zijn bezwaar in de opvang en in Nederland af te mogen wachten.
Op 22 september 2024 heeft de voorzieningenrechter de ordemaatregel getroffen dat geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet door verweerder, waaronder uitzetting van verzoeker uit Nederland en de opvang, tot de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 augustus 2024 zijn geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en dat verzoeker in die periode ook niet uit de opvang mag worden gezet.
Overwegingen
De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom hij tot deze beslissing is gekomen.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan afgewogen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voor verzoeker gaat om een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM.2 Verzoeker betoogt namelijk dat hij in Algerije geen toegang zal hebben tot de medische behandeling die hij nodig heeft om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. Het belang van verweerder is erin gelegen om zijn beleid uit te voeren. In dat beleid is opgenomen dat als een vreemdeling zijn identiteit niet heeft aangetoond, verweerder gemotiveerd mag afzien van een toets aan de feitelijke toegankelijkheid tot de benodigde medische behandeling in het land van terugkeer. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het strikt uitvoeren van dit beleid in het specifieke geval van verzoeker onevenredig is. Als de voorzieningenrechter het verzoek afwijst, zal verzoeker de opvang moeten verlaten, wordt de medische behandeling die hij nu krijgt gestaakt en valt op voorhand niet uit te sluiten dat hij bij terugkeer in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarbij benadrukt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is tussen partijen dat verzoeker bij het uitblijven van de medische behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie terecht zal komen. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoeker bij het toewijzen van het verzoek dan ook groter dan het belang van verweerder bij afwijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter draagt verweerder verder op om de feitelijke toegankelijkheid in de beslissing op bezwaar te toetsen voor zover dat objectief mogelijk is. Hierbij is van belang dat het beleid ruimte laat om bepaalde aspecten te onderzoeken in het geval dat de identiteit niet aannemelijk is gemaakt. Verzoeker heeft in de gronden van bezwaar in ieder geval een en ander aangevoerd over de kosten van de medische behandeling en het gemiddeld inkomen in Algerije.
3. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Dit leidt tot een bedrag van € 875,-.
4. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024 door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
1 Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: