1 [eiser 1] te [woonplaats 1] ,
2. [eiser 2] te [woonplaats 1] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s., en afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. Z.H.van Dorth tot Medler te Rotterdam,
[gedaagde] te [woonplaats 2] (Italië),
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.J.D. Beerenfenger te Leiden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn broers. [gedaagde] is een oom van [eiser 1] en [eiser 2] .
2.2.
[eiser 1] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [bedrijfsnaam 1] op haar beurt is enig bestuurder en voor 51% aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). Naast [bedrijfsnaam 1] zijn er vijf andere aandeelhouders in [bedrijfsnaam 2] , waaronder [gedaagde] .
2.3.
[bedrijfsnaam 2] is opgericht in 2012. Vanuit deze vennootschap wordt in [plaatsnaam] een Aziatisch restaurant geëxploiteerd onder de naam “ [naam restaurant] ”. In Nederland zijn nog andere locaties waar vergelijkbare restaurants worden geëxploiteerd.
2.4.
[eiser 2] is op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam als kok en/of manager voor [bedrijfsnaam 3] B.V.
2.5.
Omstreeks 1 oktober 2017 hebben [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde] een schriftelijke overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] de door hem in [bedrijfsnaam 2] gehouden aandelen verkoopt aan [bedrijfsnaam 1] voor een bedrag van € 1.764,-, te vermeerderen met de waarde van het aan [gedaagde] toe te rekenen aandeel in de agio van € 106.914, waardoor de totale koopsom € 108.678,- bedraagt. In de overeenkomst (hierna: de koopovereenkomst aandelen) staat vermeld dat partijen zijn overeengekomen dat de koper de koopsom in eerste instantie renteloos schuldig erkent, en dat de schuldigerkenning is omgezet in een overeenkomst van geldlening, waarvan partijen de voorwaarden nog nader zullen bepalen.
2.6.
Op 23 oktober 2017 heeft [eiser 1] een in een Chinese taal opgestelde schuldbekentenis (hierna: de schuldbekentenis) ondertekend waarin hij onder meer verklaart dat hij € 450.000,- heeft geleend van [gedaagde] , die hij met ingang van 1 januari 2018 in termijnen van € 11.110,- zal terugbetalen, bij gebreke waarvan hij bereid is een rente van 2% per maand te betalen en dat hij ermee instemt dat [gedaagde] te allen tijde terugbetaling van de hoofdsom kan eisen. De bedragen zijn in cijfers weergegeven met het euroteken. Verder is in de schuldbekentenis opgenomen dat [eiser 1] ermee instemt geschillen te beslechten voor de Volksrechtbank van het district Qingtian. [eiser 2] heeft de schuldbekentenis ondertekend als borg. De schuldbekentenis is voorzien van een vingerafdruk van [eiser 1] en [eiser 2] en van de nummers van hun identiteitskaart.
2.7.
Bij verstekvonnis van 10 juli 2019 heeft de rechtbank van Qingtian County in China [eisers] c.s. op vordering van [gedaagde] veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag, te vermeerderen met 2% rente per maand over het openstaande bedrag vanaf 14 februari 2018, elke rente wordt verdubbeld in het geval [eisers] c.s. op het eerste verzoek van [gedaagde] niet aan het vonnis voldoen. In dit vonnis staat vermeld dat [eisers] c.s. door middel van openbare oproeping in de procedure waren opgeroepen, maar niet zijn verschenen.
2.8.
Bij aangetekende brief van 25 oktober 2022 heeft de Italiaanse advocaat van [gedaagde] [eiser 1] gesommeerd tot betaling van het op grond van de schuldbekentenis verschuldigde bedrag. Bij deze brief was een kopie van de schuldbekentenis gevoegd.
2.9.
Op 25 oktober 2022 heeft [gedaagde] op basis van de schuldbekentenis bij de rechtbank in Rome (Tribunale di Roma), met formulier A, een Europees Betalingsbevel (hierna: EBB) aangevraagd tegen [eisers] c.s. Het EBB is op 3 december 2022 verleend door middel van standaardformulier E. De rechtbank in Rome heeft het EBB (onder meer de formulieren A en E) op 26 juni 2023 door een gerechtsdeurwaarder aan [eiser 1] en [eiser 2] doen betekenen. In beide gevallen heeft betekening plaatsgevonden in een gesloten envelop. In de exploten is aangezegd dat het betalingsbevel uitvoerbaar wordt, tenzij tijdig een verweerschrift (door middel van het bijgevoegde formulier F) wordt ingediend. In de meebetekende “important information for the defendant” staat vermeld dat de verweertermijn 30 dagen bedraagt.
2.10.
[eisers] c.s. hebben niet binnen de gestelde termijn een verweerschrift ingediend.
2.11.
De rechtbank in Rome heeft het EBB op 3 december 2023 ten laste van [eiser 1] en [eiser 2] uitvoerbaar verklaard. [gedaagde] heeft het uitvoerbaar verklaarde Europees Betalingsbevel (formulier G) tezamen met de formulieren A en E op 26 juni 2024 aan [eiser 1] en [eiser 2] doen betekenen, met bevel tot betaling van € 493.347,00, te vermeerderen met rente en kosten.
2.12.
Op basis van voormelde formulieren A, E en G heeft [gedaagde] op 26 augustus 2024 ten laste van [eiser 1] en [eiser 2] executoriaal beslag gelegd op een drietal onroerende zaken. Daarnaast heeft [gedaagde] ten laste van [eiser 2] executoriaal loonbeslag doen leggen onder [bedrijfsnaam 3] B.V.
2.13.
Op 26 juli 2024 heeft de Italiaanse advocaat van [eiser 1] bij de rechtbank in Rome door middel van een F-formulier, zonder verdere toelichting, aangekondigd verweer te willen voeren tegen het EBB.
2.14.
Bij beslissing van 17 september 2024 heeft de rechtbank in Rome aan de Italiaanse advocaat van [gedaagde] meegedeeld dat hij 60 dagen de tijd krijgt om inhoudelijk te reageren op het verweer van [eiser 1] .
2.15.
Op de dag van de mondelinge behandeling van dit kort geding had [eiser 2] nog geen verweerschrift ingediend tegen het EBB.
3 Het geschil
3.1.
[eisers] c.s. vorderen, samengevat:
I. [gedaagde] te gelasten de ten laste van [eisers] c.s. gelegde executoriale beslagen op te heffen;
II. [gedaagde] te verbieden nieuwe executiemaatregelen te treffen uit hoofde van de door de rechtbank in Rome op 3 december 2023 verstrekte uitvoerbaarverklaringen totdat onherroepelijk is geoordeeld dat die uitvoerbaarverklaringen alsnog terecht blijken te zijn verleend;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] c.s. leggen aan de vordering het volgende ten grondslag.
[eisers] c.s. hebben formele en inhoudelijke verweren tegen het EBB en daarom moet de tenuitvoerlegging van het EBB worden verboden totdat de Italiaanse rechter onherroepelijk over de uitvoerbaarheid ervan heeft geoordeeld. [gedaagde] heeft geen geldlening verstrekt aan [eiser 1] . De in de schuldbekentenis vermelde schuld was verbonden met de koopovereenkomst van aandelen, waaraan geen uitvoering is gegeven. De lening was dus nog niet verschuldigd en de leensom is feitelijk ook niet door [gedaagde] uitbetaald. Bovendien is de koopsom voor de aandelen verschuldigd door [bedrijfsnaam 1] en niet door [eiser 1] . Verder was de rechtbank in Rome niet bevoegd het EBB uit te vaardigen, omdat in de koopovereenkomst de rechtbank Den Haag als bevoegde rechter is aangewezen en in de schuldbekentenis de rechtbank van Qingtian County. Er is evident sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 20 van de Verordening Europese Betalingsbevelprocedure, zodat [eisers] c.s. alsnog verweer kunnen voeren in de procedure bij de rechtbank in Rome. [eiser 2] zal zijn verweer, dat door een misverstand nog niet is ingediend, op korte termijn alsnog bij de rechtbank in Rome indienen. Door de executiemaatregelen lijden [eisers] c.s., en aan hen gelieerde derden, aanzienlijke schade, aangezien [eisers] c.s. door de beslagen geen inkomsten meer hebben en herfinanciering van de restaurantketen wordt gefrustreerd, waardoor het voortbestaan van de onderneming in acuut gevaar wordt gebracht.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of het [gedaagde] (voorlopig) moet worden verboden het door de rechtbank in Rome tegen [eisers] c.s. uitvoerbaar verklaarde EBB in Nederland ten uitvoer te leggen.
4.2.
Met de Europese betalingsbevelprocedure, geregeld in de Verordening Europese betalingsbevelprocedure (hierna: EBB-Vo), kan een partij een executoriale titel krijgen voor de incasso van een onbetwiste geldvordering in een grensoverschrijdende zaak. Indien er geen verweer tegen het EBB wordt gevoerd, wordt het betalingsbevel in beginsel verstrekt en onverwijld uitvoerbaar verklaard (artikel 18 EBB-Vo). Het wordt dan in de andere lidstaten van de Europese Unie erkend en ten uitvoer gelegd, zonder dat een (nadere) uitvoerbaarverklaring vereist is en zonder de mogelijkheid van verzet tegen de erkenning (artikel 19 EBB-Vo). Het is niet mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een EBB, wel is het mogelijk om op grond van artikel 20 EBB-Vo een verzoek tot heroverweging in te dienen bij het gerecht dat het EBB heeft uitgevaardigd. Indien een verzoek tot heroverweging is gedaan, kan het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerlegging opschorten of beperken (artikel 23 EBB-Vo).
4.3.
Het staat vast dat [eisers] c.s. niet binnen de gestelde verweertermijn van 30 dagen na de exploten van 26 juni 2023 verweer hebben gevoerd tegen het EBB. Zij hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat de kennisgeving van het EBB niet volgens de daarvoor geldende regels aan hen is betekend, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de geldigheid van de uitvoerbaarverklaring van het EBB. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel bevoegd is het EBB in Nederland ten uitvoer te doen leggen. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging in Nederland beperken of schorsen, indien een verzoek tot heroverweging is ingediend.
4.4.
Het feit dat [eiser 1] alsnog een verweerschrift heeft ingediend bij de rechtbank in Rome en dat [eiser 2] heeft verklaard dit op korte termijn te doen, is onvoldoende om de tenuitvoerlegging in Nederland te beperken of te schorsen. Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat de verweren van [eisers] c.s. beschouwd kunnen worden als tijdig ingediende verzoeken tot heroverweging in de zin van artikel 20 EBB-Vo, is voorshands niet aannemelijk te achten dat de rechtbank in Rome tot heroverweging zal overgaan. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.5.
Na het verstrijken van de termijn voor indiening van een verweerschrift heeft de verweerder slechts in bepaalde uitzonderingsgevallen het recht om heroverweging te verzoeken. Volgens vaste rechtspraak dient deze mogelijkheid terughoudend te worden toegepast. Zoals is opgenomen in randnummer 25 van de considerans bij de EBB-Vo, houdt heroverweging in uitzonderingsgevallen niet in dat verweerder nogmaals de mogelijkheid krijgt vol verweer te voeren tegen de vordering. Tijdens de heroverwegingsprocedure mag de gegrondheid van de vordering niet verder worden getoetst dan de gronden die voortvloeien uit de door de verweerder aangevoerde uitzonderlijke omstandigheden.
4.6.
De stelling van [eisers] c.s. dat de rechtbank in Rome zich ten onrechte internationaal bevoegd heeft geacht, is gelet op HvJ 22 oktober 2015, nr. C-245/14, NJ 2016/234 geen grond voor heroverweging, aangezien [eisers] c.s. hiermee voor het verstrijken van de verweertermijn bekend hadden kunnen zijn en zij dit bij hun verweer in de zin van artikel 16 EBB-Vo hadden kunnen opwerpen. Dit betekent dat die stelling, wat daar verder ook van zij, hier verder onbesproken kan blijven.
4.7.
Verder hebben [eisers] c.s. voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het EBB is gebaseerd op verkeerde informatie op het door [gedaagde] ingediende aanvraagformulier. [eisers] c.s. hebben erkend dat zij de schuldbekentenis waarop het EBB is gebaseerd hebben ondertekend en hebben voorzien van een vingerafdruk. Uit de schuldbekentenis blijkt niet dat deze is gekoppeld aan de (nakoming van de) koopovereenkomst van aandelen, of dat het daar opgenomen bedrag niet verschuldigd is door [eiser 1] en [eiser 2] (als borg), maar in plaats daarvan door [bedrijfsnaam 1] . In de schuldbekentenis wordt op geen enkele manier verwezen naar [bedrijfsnaam 1] en/of de aandelen. Verder komt het bedrag van de lening ook niet overeen met de koopsom uit de koopovereenkomst van aandelen. De stelling van [eisers] c.s. dat zij het Chinese schrift onvoldoende machtig zijn en dat zij de schuldbekentenis in goed vertrouwen hebben getekend, is onvoldoende om aan te nemen dat het EBB is gebaseerd op verkeerde informatie. Gelet op de bij de ondertekening van de schuldbekentenis in acht genomen formaliteiten en de vermelde bedragen mag worden aangenomen dat [eiser 1] en [eiser 2] zich ervan bewust waren dat zij (in privé) een gewichtig document tekenden en dat zij betalingsverplichtingen op zich namen. Bij deze stand van zaken is onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] tegen beter weten in een EBB heeft verzocht tegen de verkeerde partijen voor een niet-opeisbare schuld en dat daarom sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan heroverweging mogelijk is. Verder valt niet in te zien waarom [eisers] c.s. dit verweer niet eerder, binnen de verweertermijn, naar voren hadden kunnen brengen, zodat het daarom de vraag is of de discussie over de schuldbekentenis nog kan leiden tot heroverweging door de Italiaanse rechter. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat [eiser 1] ook niet heeft betwist dat de sommatie van 22 oktober 2022 met daarbij de schuldbekentenis hem heeft bereikt en dat hij daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien om de uitleg van [gedaagde] daarvan te betwisten.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het voorshands niet aannemelijk is dat er grond is voor heroverweging van het EBB. Daar komt bij dat door [eisers] c.s. betalingsproblemen zijn gesteld, waardoor het belang van [gedaagde] bij het doorzetten van de executie evident is. Er is onder de gegeven omstandigheden dan ook geen reden de tenuitvoerlegging van het EBB in Nederland op enigerlei wijze op te schorten of te beperken. Hierbij is van belang dat de beslissing van de rechtbank in Rome niet op korte termijn te verwachten is en dat bepaald niet valt uit te sluiten dat uitstel van de tenuitvoerlegging nadelig is voor de verhaalsmogelijkheden van [gedaagde] .
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van [eisers] c.s. worden afgewezen. [eisers] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
|
€
|
320,00
|
|
- salaris advocaat
|
€
|
1.107,00
|
|
- nakosten
|
€
|
178,00
|
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.605,00
|
|
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5 De beslissing
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] c.s. af;
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024.
WJ