2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 oktober 2024 – ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (71/283722-22)
1
zij, verdachte, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2015
tot en met 1 december 2015 te [plaatsnaam 2] , althans in één of meer plaats(en) in Syrië en/of
Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan slavernij, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2 onder b van de
Wet Internationale Misdrijven, gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide of
stelselmatige aanval gericht door de Islamitische Staat (IS) tegen een burgerbevolking,
te weten de Jezidi bevolking in de Iraakse regio Sinjar, althans in één of meer plaats(en)
in Irak en/of Syrië, met kennis van de aanval, hebbende verdachte en/of haar
medeverdachte(n) toen en daar in haar en/of medeverdachte’s woning en/of daarbuiten
een (Jezidi) vrouw, genaamd [benadeelde 1] , (gedurende vele uren per dag) schoonmaakwerk
en/of huishoudelijk werk laten verrichten en/of eten laten bereiden en/of voor de zoon
van verdachte zorg laten dragen, terwijl dit gedwongen arbeid betrof;
2
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 16 februari 2015 tot en met 2
november 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen
van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a
en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van
de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet
wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met
het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te
maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en
munitie)
3
zij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 november 2014 tot en met 2 november 2022, in één of meerdere plaats(en) in
Nederland en/of Syrië en/of Irak
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a
en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander
te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge
heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of
mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of
anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat
deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals
Islamitische Staat (IS) eigen te maken en/of
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak te maken teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals
IS gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in het strijdgebied in
Syrië en/of Irak en/of
D. zich te voegen bij een of meer IS-strijder(s) althans perso(o)n(en) gelieerd aan (een)
organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of (op Islamitische
wijze) een huwelijk aan te gaan met deze IS-strijder(s) en/of een gezamenlijk
huishouding te voeren met een of meer person(en) die (eveneens) deelnam(en) aan IS,
althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deel te nemen en/of bij te dragen
aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS,
althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. zich (middels internet/social media(kanalen)/mediaplatform(s)) te uiten en/of met
(een) andere(n) te chatten/communiceren en/of berichten en/of afbeeldingen te
plaatsen en/of te delen, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer)
(gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content/propaganda
en/of
G. in Syrië en/of Irak (een of meer) (automatisch(e)) vuurwapen(s) te gebruiken en/of te
dragen en/of voorhanden te hebben,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of
het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk;
4
zij
in de periode van 16 februari 2015 tot en met 2 november 2022 in Syrië en/of Irak,
opzettelijk haar minderjarige kind genaamd [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [minderjarige 1] krachtens de
wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en/of in een hulpeloze toestand
heeft gelaten, door, terwijl zij wist dat [minderjarige 1] gedurende bovengenoemde periode
(mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of
in een veilige
situatie kon brengen,
met die [minderjarige 1] naar Syrië en/of Irak te reizen en/of die [minderjarige 1] mee te nemen naar
en/of langdurig te laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar
gewapende conflicten aan de gang waren en/of oorlogsgeweld heerste en/of (in de
nabijheid van die [naam kind]) één of meer vuurwapens voor handen te hebben en/of
(daarbij) die [minderjarige 1] (telkens) bloot te stellen aan en/of in een situatie te brengen van
gevaren en/of de (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en/of
oorlogsgeweld (zoals bombardementen en/of beschietingen en/of
dreiging van geweld door personen) en/of (daarmee) (telkens) het leven en/of de
psychische en lichamelijke gezondheid en/of welzijn van die [minderjarige 1] in gevaar te
brengen;
Dagvaarding II (71/256885-24)
zij, verdachte, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april
2016 tot en met 1 augustus 2016 te [plaatsnaam 2] , althans in één of meer plaats(en) in Syrië
en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan slavernij, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2 onder b
van de Wet Internationale Misdrijven, gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide
of stelselmatige aanval gericht door de Islamitische Staat (IS) tegen een
burgerbevolking,
te weten de Jezidi bevolking in de Iraakse regio Sinjar, althans in één of meer
plaats(en) in Irak en/of Syrië, met kennis van de aanval, hebben verdachte en/of
haar medeverdachte(n) toen en daar in haar en/of medeverdachte’s woning en/of
daarbuiten een (Jezidi) vrouw, genaamd [benadeelde 2] , (gedurende vele uren per dag)
schoonmaakwerk en/of huishoudelijk werk laten verrichten en/of eten laten
bereiden, terwijl dit gedwongen arbeid betrof.
3. De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank Den Haag is ingevolge artikel 15 Wet internationale misdrijven (hierna: Wim) bevoegd kennis te nemen van de tenlastegelegde misdrijven.
De verdachte wordt, kort gezegd en voor zover thans van belang, verweten – onder dagvaarding I, feit 2 – dat zij in de periode van 16 februari 2015 tot 2 november 2022 in Syrië en/of Irak heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen. De verdenking beslaat vijf onderdelen (A t/m E). Anders dan voor onderdelen A-D volgt voor onderdeel E de rechtsmacht niet uit een verdragsverplichting tot het vestigen van rechtsmacht ex artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr).
Op grond van artikel 7 Sr is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
De rechtbank kan niet vaststellen of de Irakese wetgeving straf stelt op de aan de verdachte, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in de tenlastelegging verweten gedraging onder E. In zoverre is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7, eerste lid Sr en ontbreekt de rechtsmacht op grond van deze bepaling. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging voor de onder E tenlastegelegde gedragingen voor zover deze betrekking hebben op Irak.
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot alle overige tenlastegelegde feiten de Nederlandse strafwet van toepassing is en er derhalve sprake is van rechtsmacht.
10 De beslissing
verklaart de officier van justitie met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 2 onder E tenlastegelegde gedragingen, voor zover deze gedragingen hebben plaatsgevonden in Irak, niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I – feit 1
medeplegen van het misdrijf tegen de menselijkheid slavernij;
ten aanzien van dagvaarding I – feit 2
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
ten aanzien van dagvaarding I – feit 3
met het oogmerk om moord en/of doodslag en/of opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen en een voorwerp voorhanden hebben waarvan zij weet dat zij bestemd is tot het plegen van het misdrijf;
ten aanzien van dagvaarding I – feit 4
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, mr. A. Copier en mr. E.J.M. Imthorn, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2024.