2. Op 25 december 2023 heeft eiser, op grond van de artikelen 12 en 15 eerste lid van de AVG, bij verweerder inzage gevraagd in een factuur van [advocatenkantoor] van 28 november 2022 betreffende dossier [dossiernummer] met declaratienummer [declaratienummer] .
2.2.
Eiser heeft op 31 maart 2024 rechtstreeks beroep ingesteld omdat, zo hij stelt, verweerder niet tijdig op zijn verzoek van 25 december 2023 heeft beslist.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser heeft verweerder nog geen beslissing genomen op zijn verzoek van 25 december 2023. Het document van 5 januari 2024 is volgens eiser geen rechtsgeldig besluit van verweerder. Hij stelt dat dit een besluit is van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Teylingen en zij zijn niet bevoegd om op eisers verzoek te beslissen. Volgens eiser had verweerder naar aanleiding van de ingebrekestelling kunnen onderzoeken waarom het deze ingebrekestelling ontving. Verweerder had dan zelf kunnen vaststellen dat geen rechtsgeldig besluit is genomen.
3.1.
Eiser merkt op dat indien de rechtbank oordeelt dat het document van 5 januari 2024 een rechtsgeldig besluit van verweerder is, dat zijn beroep dan moet worden gezien als een bezwaarschrift tegen dit besluit. Verweerder heeft volgens eiser niet alle gevraagde stukken verstrekt.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Het bestreden besluit bevat volgens verweerder een evidente verschrijving in de ondertekening. Het besluit is door een Privacy officer van de werkorganisatie HLTsamen ondertekend namens het college van de gemeente Lisse, maar het besluit vermeldt abusievelijk de naam van de gemeente Teylingen. Volgens verweerder volgt dit ook uit het briefhoofd van het bestreden besluit en uit de bezwaarclausule, waarin wel wordt verwezen naar de gemeente Lisse. Ook uit de begeleidende e-mail blijkt duidelijk dat het college van Lisse het besluit zou nemen gelet op het kenmerk van het dossier dat behoort bij het inzageverzoek bij het college van Lisse.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De vraag die voorligt is of verweerder tijdig een besluit op het verzoek van eiser heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op 5 januari 2024 – en daarmee dus tijdig – op het verzoek van eiser heeft beslist. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
6. Verweerder heeft met het besluit van 5 januari 2024 – ten gunste van eiser - op eisers verzoek tot inzage beslist. Dat de ondertekening van dit besluit Teylingen vermeldt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er door verweerder geen besluit volgens de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Verweerder heeft dan ook ruim binnen de beslistermijn een besluit genomen. De rechtbank gaat uit van een kennelijke verschrijving in de ondertekening van het besluit, welke verschrijving eiser kenbaar had kunnen en moeten zijn gelet op het besluit. Het genoemde kenmerk in het besluit is het kenmerk dat behoort bij het verzoek tot inzage bij verweerder, zo is ook te lezen onder het kopje ‘verloop van de procedure’. Uit het briefhoofd en de rechtsmiddelenclausule volgt ook dat bedoeld was dat verweerder het besluit zou nemen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat gemeente Lisse en gemeente Teylingen tot de werkorganisatie HLTsamen behoren. De kennelijke verschrijving had in een eventuele bezwaarprocedure hersteld kunnen worden.
7. Voor zover eiser de rechtbank verzoekt om zijn beroep op te vatten als een bezwaarschrift tegen het besluit van 5 januari 2024, overweegt de rechtbank als volgt. Het had op de weg van eiser gelegen om, indien hij het niet eens was met de inhoud van het besluit van 5 januari 2024, bezwaar te maken. In plaats daarvan heeft eiser de brief van
5 januari 2024 genegeerd, de beslistermijn afgewacht en verweerder vervolgens in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen. Dat eiser geen bezwaar heeft ingediend, omdat hij zich op het standpunt stelt dat de brief van 5 januari 2024 geen besluit is, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening.