1
STICHTING FAIR HUUR VOOR VERHUURDERS ,
te Amsterdam ,
2.
[eisende partij sub 2]
,
te [plaats 1] ,
3.
FORTALEZA VASTGOED B.V.
,
te Amsterdam ,
4.
MARSARE B.V.
,
te Amsterdam ,
5.
[eisende partij sub 5]
,
te [plaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident
advocaat: mr. A.B. Lever te Zwolle,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken)
,
te Den Haag ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. I.M. van der Heijden te Den Haag.
de vereniging
NEDERLANDSE WOONBOND
te Amsterdam ,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. Beets te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ Fair Huur ’, ‘ de Staat ’ en ‘de Woonbond’.
5
De beoordeling in het incident
Ontvankelijkheid ex artikel 3:305a BW
5.1.
De Woonbond komt niet op voor haar eigen belang, maar voor de belangen van andere personen. Zij heeft gesteld dat zij voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid als neergelegd in artikel 3:305a BW. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Artikel 3:305a lid 1 luidt:
“ Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.”
5.3.
De huidige tekst van artikel 3:305a BW is ingevoerd per 1 januari 2020 met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: de WAMCA), waarbij ook titel 14A van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is ingevoerd. De WAMCA heeft mogelijk gemaakt dat belangenorganisaties in een collectieve actie schadevergoeding vorderen. De wetgever beoogt hierdoor een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. De WAMCA is echter ook van toepassing op collectieve acties waarin iets anders dan schadevergoeding wordt gevorderd.
5.4.
De vraag rijst of een incidentele vordering tot voeging ook een “rechtsvordering” is als bedoeld in artikel 3:305a BW. Deze wetsbepaling behoort immers tot het vermogensrecht, terwijl artikel 217 Rv, dat de voeging regelt, behoort tot het procesrecht. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat artikel 3:305a BW in beginsel ook van (overeenkomstige) toepassing is op de vordering tot voeging van Woonbond, gelet op het volgende.
5.5.
Volgens de schakelbepaling van artikel 3:326 BW vinden de bepalingen van titel 11 – waartoe artikel 3:305a BW behoort – buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de rechtsverhouding in een incident tot voeging zich in beginsel niet verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 3:305a BW. De rechtbank merkt op dat in uitspraken van het gerechtshof Den Haag ook van de toepasselijkheid van 3:305a BW op een vordering tot voeging is uitgegaan.
1
5.6.
Het onder de WAMCA gewijzigde procesrecht sluit een incidentele vordering tot voeging evenmin uit. Een van de artikelen uit titel 14A Rv is artikel 1018b Rv. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de tweede titel van het Eerste Boek van Rv van toepassing is, tenzij in titel 14A anders is bepaald. Tot die bedoelde tweede titel behoort de incidentele vordering tot voeging (artikel 217 Rv). Titel 14A Rv sluit de door Woonbond beoogde voeging niet uit.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de Woonbond moet voldoen aan de in artikel 3:305a BW bedoelde voorwaarden voor ontvankelijkheid, tenzij de aard van de rechtsverhouding zich daartegen verzet (artikel 3:326 BW).
De voorwaarden voor ontvankelijkheid ex artikel 3:305a BW
5.8.
Op grond van artikel 3:305a BW is een vereniging ontvankelijk in haar rechtsvordering als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
de rechtsvordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (lid 1);
-
de vereniging behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1);
-
deze belangen zijn voldoende gewaarborgd omdat de vereniging representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering, en zij voldoet aan een aantal nadere voorwaarden (lid 1, uitgewerkt in lid 2, onderdelen a tot en met e);
-
de bestuurders betrokken bij de oprichting van de vereniging, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de vereniging wordt gerealiseerd (lid 3 sub a);
-
de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b);
-
de vereniging heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c);
-
de vereniging stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
Gelijksoortige belangen van andere personen?
5.9.
Allereerst moet de rechtsvordering van de Woonbond strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.
5.10.
De Woonbond stelt in deze zaak op te komen voor de belangen van huurders en woningzoekenden. Haar achterban bestaat volgens de Woonbond in beginsel uit alle huurders en woningzoekenden in Nederland, maar meer specifiek komt zij in deze zaak op voor de collectieve belangen van huurders en woningzoekenden die rechtstreeks geraakt zouden worden door afschaffing van de WOZ-cap, aldus de Woonbond. Haar leden zijn volgens de statuten belangengroeperingen die het behartigen van bewonersbelangen tot doel hebben en in meerderheid uit huurders en woningzoekenden bestaan, alsook natuurlijke personen. Volgens de Woonbond zijn er ongeveer 1,6 miljoen hurende huishoudens via lokale huurdersorganisaties bij haar zijn aangesloten, en 10.000 individuele leden. De achterban is hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet omschreven en heeft gelijksoortige belangen, die zich lenen voor bundeling. De conclusie is dan ook dat de Woonbond aan het vereiste van ‘gelijksoortige belangen van andere personen’ voldoet.
Belangenbehartiging volgens statuten?
5.11.
De door de Woonbond behartigde belangen zijn vermeld in de statutaire doelomschrijving als hierboven onder 3.1. weergegeven. De Woonbond heeft toegelicht dat zij in haar feitelijke werkzaamheden opkomt voor die belangen, aangezien:
1) zij een vaste gesprekspartner is van de overheid op het gebied van zaken die samenhangen met huisvesting;
2) zij lobbyt en druk op de politiek probeert uit te oefenen, in welk kader zij brieven heeft geschreven aan de betreffende overheidsinstanties, zoals een brief aan de commissie van Wonen en Rijksdienst over de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel (WWS) en een brief aan het ministerie van Binnenlandse Zaken over de volgens haar gewenste beperking van de invloed van de WOZ-waarde in het WWS;
3) zij regelmatig in de media het onderwerp huurprijzen aansnijdt;
4) zij op haar website onder meer artikelen plaatst over – met name – onderwerpen die relevant zijn voor huurders;
5) zij eigen onderzoek doet.
Deze toelichting, waarvan de juistheid niet is weersproken, is voldoende om te kunnen concluderen dat de Woonbond de in de statuten bedoelde belangen feitelijk behartigt.
Belangen voldoende gewaarborgd?
5.12.
Onder dit waarborgvereiste moet allereerst worden beoordeeld of de Woonbond voldoende representatief is. Hiervoor is van belang van welk type collectieve actie in dit geval sprake is.
5.13.
Collectieve acties kunnen worden onderscheiden in groepsacties en algemeen belangacties. Groepsacties zijn acties waarbij de personen om wier belangen het gaat zijn te individualiseren. Bij groepsacties gaat het om de behartiging van de gebundelde belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, terwijl het bij algemeen belangacties gaat om de behartiging van algemene belangen die niet individualiseerbaar zijn omdat zij toekomen aan een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. Bij een algemeen belangactie zal de vordering veelal gericht zijn op de bescherming van een ideëel belang, en dus niet strekken tot vergoeding van schade. Een algemeen belang raakt eenieder in de maatschappij of in ieder geval een grote groep burgers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.
5.14.
Aangezien de Woonbond zich wenst te voegen ter behartiging van de belangen van haar achterban, moet haar collectieve actie (in overwegende mate) als een groepsactie worden aangemerkt. Bij representativiteit in geval van een groepsactie moet in beginsel mede worden gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering. Bij een vordering tot voeging is echter geen sprake is van een (eigen) vermogensrechtelijke vordering van de voegende partij (hier de Woonbond), tegen de wederpartij (in dit geval Fair Huur ). Een beoordeling van de omvang van de vertegenwoordigde vordering is om die reden niet aan de orde, zodat de toetssteen van “de achterban” resteert.
5.15.
Uit de wetgeschiedenis van de WAMCA blijkt over de representativiteitseis, voor zover nu van belang, het volgende. Voor elke collectieve vordering moet de belangenorganisatie duidelijk maken voor wie zij opkomt. Dit betekent niet dat steeds een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt. Het doel van de representativiteitseis is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder de ondersteuning van een achterban. Bij aanvang moet daarom duidelijk zijn dat een belangenbehartiger kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.
2
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat de Woonbond voldoende representatief is om voor haar achterban op te treden. Daartoe is het volgende redengevend. Niet in geschil is dat huurders en woningzoekenden in Nederland gevolgen zullen ondervinden van stijgende huurprijzen als de WOZ-cap wordt losgelaten. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de achterban van de Woonbond belang heeft bij de voegingsvordering van de Woonbond teneinde aan de zijde van de Staat verweer te kunnen voeren tegen de vordering van Fair Huur Mede gezien de omstandigheid dat het om een voegingsvordering gaat, is de rechtbank van oordeel dat het aantal van 1,6 miljoen via huurdersorganisaties bij de Woonbond aangesloten hurende huishoudens en 10.000 bij haar aangesloten individuele leden, welke aantallen niet zijn weersproken, een voldoende representatief deel vormt van de achterban die wordt getroffen door een verandering in de wetgeving als beoogd met de vorderingen van Fair Huur Aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
5.17.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de Woonbond moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3:305a lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 BW. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is, gelet op de aard van de rechtsvordering van de Woonbond. De rechtbank baseert zich daarbij op de uitzondering als vervat in artikel 3:305a lid 6 BW.
Hebben de bestuurders van de Woonbond geen winstoogmerk?
5.18.
De Woonbond heeft gesteld dat zij geen winstoogmerk heeft. Daarbij strekt de rechtsvordering van de Woonbond niet tot schadevergoeding, maar tot afwijzing van de vordering van Fair Huur Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Is er een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer?
5.19.
De rechtsvordering van de Woonbond heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer, nu de hoofdzaak is ingesteld tegen de Staat en betrekking heeft op de huursituatie in Nederland.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat het overlegvereiste niet van toepassing is op de Woonbond, nu dit niet is toegesneden op een rechtsvordering tot voeging aan de zijde van de Staat . Doel van dit vereiste is dat degene die een collectieve vordering instelt, eerst moet hebben geprobeerd het gevorderde door het voeren van overleg met de wederpartij te bereiken. Nu de Woonbond geen eigen vordering instelt (tegen Fair Huur ) is dit niet aan de orde.
5.21.
Artikel 1018c Rv bevat nog een enkele voorwaarde voor ontvankelijkheid. Het bepaalde in artikel 1018c lid 1 tot en met 4 Rv ziet echter op de dagvaarding in de hoofdzaak en is dus niet zonder meer van toepassing op een vordering tot voeging.
5.22.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan inhoudelijke behandeling van de
collectieve vordering van een vereniging alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
a. a) dat de betreffende vereniging, in dit geval de Woonbond, voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW of dat niet aan de vereisten van lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel;
b) dat de betreffende vereniging, in dit geval de Woonbond, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en juridische vraagstukken in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben; en
c) dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
5.23.
Voorwaarde a) is hiervoor al besproken, en daaraan is voldaan. Aan voorwaarde b) is eveneens voldaan, omdat het niet efficiënt en effectief zou zijn als elke aangeslotene een eigen voegingsvordering zou instellen. Met betrekking tot voorwaarde c) volgt uit de hierna volgende beoordeling dat de vordering tot voeging niet summier ondeugdelijk is.
5.24.
Artikel 217 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen.
5.25.
Voeging is de figuur waarbij de derde zich schaart aan de zijde van één van beide partijen, en dus niet méér beoogt dan toewijzing (bij voeging aan de zijde van eiser) of afwijzing (bij voeging aan de zijde van gedaagde) van de vorderingen in de hoofdzaak.
Voor het aannemen van belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt.
3
Onder nadelige gevolgen verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert.
4
In precedentwerking is niet voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen.
5
5.26.
Een gevoegde partij aan de zijde van de gedaagde is bevoegd zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden verweer te voeren. De rechter kan een vordering in beginsel niet toewijzen of afwijzen op gronden die door een gevoegde partij zijn aangevoerd, maar door de gedaagde zelf niet konden worden ingeroepen.
6
Een gevoegde partij kan niet verhinderen dat de gedaagde bepaalde feiten erkent, met als gevolg dat deze komen vast te staan. Hij moet het geding aanvaarden in de stand waarin het zich ten tijde van de voeging bevindt. De stellingen van een partij die zich heeft gevoegd aan de zijde van gedaagde worden door de rechter betrokken in de beoordeling van de tegen die gedaagde ingestelde vordering, behalve voor zover die stellingen strijdig zijn met de stellingen van gedaagde.
7
5.27.
De Staat en Fair Huur hebben geen verweer gevoerd tegen de incidentele vordering tot voeging en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.28.
De Woonbond heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat haar achterban nadelige gevolgen kan ondervinden van een toewijzing van de vorderingen in de hoofdzaak. Daaruit volgt dat de Woonbond voldoende belang heeft bij voeging aan de zijde van de Staat , nu zij beide belang erbij hebben dat de WOZ-cap in stand blijft en in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding beogen.
5.29.
Nu de incidentele vordering van de Woonbond in het beginstadium van de procedure is ingesteld, en een mondelinge behandeling is gepland op 2 december 2024, een termijn waarbinnen de Woonbond – net als de Staat – nog voldoende gelegenheid heeft om een conclusie van antwoord in te dienen, zal toewijzing van de incidentele vordering geen onredelijke of onnodige vertraging van deze procedure tot gevolg hebben, wat overigens ook niet door Fair Huur of de Staat is aangevoerd. De eisen van een goede procesorde staan aan toewijzing van de vordering tot voeging dus niet in de weg.
5.30.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot voeging kan worden toegewezen.
5.31.
De Woonbond heeft gevorderd om Fair Huur en de Staat te bevelen om hun processtukken, inclusief producties, binnen vijf dagen na de datum van het vonnis in incident aan de Woonbond toe te sturen. De rechtbank zal deze vordering, die Fair Huur en de Staat niet hebben bestreden, toewijzen.
5.32.
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.