Beroep ongegrond. Wet bescherming persoonsgegevens. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hoewel medische dossiers persoonsgegevens kunnen bevatten dit niet betekent dat medische analyses waar eiser zich niet mee kan verenigen op zichzelf ook kunnen worden aangemerkt als een persoonsgegeven. De rechtbank is verder van oordeel dat de onjuistheden in de door eiser genoemde informatie niet eenvoudig en objectief zijn vast te stellen. Dit is wel vereist om tot aanpassing dan wel correctie over te gaan.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] (Griekenland), eiser,
en
de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder
(gemachtigden: mr. N. Hmoumou en mr. W. van Steenbergen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn klacht op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
Met het primaire besluit van 23 juni 2023 heeft verweerder deze klacht afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de weigering van verweerder om handhavend op te treden naar aanleiding van een door eiser ingediende klacht over het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle (het Tuchtcollege). In de klacht van 22 december 2022 heeft eiser toegelicht dat de uitspraak van het Tuchtcollege van 23 december 20191 op zijn klacht over een psychiater van het Radboud Universitair Medisch Centrum (Radboud UMC) is gebaseerd op onjuiste persoonsgegevens.
2.1.
Eiser heeft eerder een klacht ingediend bij verweerder over de verwerking van vermeende onjuiste medische persoonsgegevens door het Radboud UMC. Eiser is namelijk van mening dat het Radboud UMC onjuiste persoonsgegevens over hem verwerkt vanwege een onderzoek dat in 2012 bij hem is uitgevoerd in verband met vermoedens van een stoornis in het autistisch spectrum. Verweerder heeft deze klacht afgewezen. Zowel de rechtbank2 als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)3 heeft het (hoger) beroep ongegrond verklaard.
2.2.
Verweerder heeft in het primaire besluit en het bestreden besluit geen aanleiding gezien om handhavend op te treden tegen het Tuchtcollege. In het bijzonder omdat uit vaste rechtspraak volgt dat niet kan worden gesproken over onjuiste persoonsgegevens alleen omdat sprake is van indrukken, meningen en conclusies waarmee een betrokkene het niet eens is. Volgens verweerder kan alleen als sprake is van eenvoudig en objectief vast te stellen onjuistheden worden gesproken van onjuiste persoonsgegevens als bedoeld in de AVG.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Kort samengevat stelt eiser dat verweerder ten onrechte weigert om handhavend op te treden tegen het Tuchtcollege. Het Tuchtcollege heeft in haar uitspraak feitelijke onjuistheden verwerkt op een met een onafhankelijke, objectieve uitspraak onverenigbare wijze. Ook is verweerder vooringenomen. Er is sprake van het ontbreken van consensus over wat een eenvoudig en objectief aantoonbaar (medisch gegeven) is. Zo zouden (medisch) analytische gegevens en niet eenvoudig en objectief aantoonbare gegevens ten onrechte niet worden aangemerkt als persoonsgegevens door verweerder. Zijn wettelijk correctierecht wordt hem ontzegd. Verder legt verweerder de rechtspraak over de AVG onjuist uit. Daarnaast negeert verweerder de AVG, in het bijzonder artikel 5 en de Handleiding Algemene verordening gegevensbescherming en Uitvoeringswet Algemene verordening en gegevensbescherming.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geen aanleiding heeft gezien om handhavend op te treden.
4.1.
Verweerder heeft een vaste werkwijze4 bij het beoordelen van klachten waarin tevens om corrigerende maatregelen wordt verzocht. De hoogste bestuursrechter heeft deze werkwijze, zoals toegepast bij de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), niet onredelijk geacht5.
4.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hoewel medische dossiers persoonsgegevens kunnen bevatten dit niet betekent dat medische analyses waar eiser zich niet mee kan verenigen op zichzelf ook kunnen worden aangemerkt als een persoonsgegeven. Uit vaste rechtspraak over de Wbp volgt namelijk dat medische analyses niet kunnen worden aangemerkt als persoonsgegevens.6 Dit betekent niet dat medische analyses nooit persoonsgegevens kunnen bevatten, want medische analyses kunnen zijn gebaseerd op persoonsgegevens zoals leeftijd of het voorgeschreven medicijngebruik van de betrokkene. Als dergelijke persoonsgegevens onjuist zijn, bestaat aanleiding om dat te corrigeren.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de onjuistheden in de door eiser genoemde informatie niet eenvoudig en objectief zijn vast te stellen. Dit is wel vereist om tot aanpassing dan wel correctie over te gaan.7 Het betoog van eiser dat de diagnose autisme op 27 juni 2012 dan wel op 27 juli 2012 is gesteld, slaagt gelet hierop dan ook niet. Dit geldt ook voor de andere onderdelen van de uitspraak van het Tuchtcollege. Het had op de weg van eiser gelegen om in beroep te gaan bij het Tuchtcollege als hij het niet eens was met de uitspraak.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.