RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummers: NL25.12387 (beroep)
NL25.12388 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser] , eiser/verzoeker
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Dam).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Eiser heeft namelijk zijn identiteit en zijn problemen met een gewapende groepering in Colombia niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een inreisverbod van tien jaar kunnen opleggen omdat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in 2020 of 2021 betrokken geraakt bij de gewapende groepering ELN1 die aanslagen beraamde tegen de politie in Colombia. Eiser heeft drie vergaderingen bijgewoond van de ELN. Daar werd gesproken over de voorbereiding van een aanslag op de politie. Eiser heeft de bijeenkomst voortijdig en stiekem verlaten en heeft toen vijftien dagen ondergedoken gezeten bij zijn moeder. Eiser heeft daarna geen problemen ondervonden. Eiser vreest bij terugkeer naar Colombia dat de ELN hem iets zal aandoen.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
-
identiteit, nationaliteit en herkomst;
-
problemen met een gewapende groepering.
Verweerder heeft het eerste asielmotief deels geloofwaardig geacht, en het tweede element ongeloofwaardig.
4.1.
Ten aanzien van het eerste asielmotief heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht, maar dat zijn identiteit niet geloofwaardig is. Eiser heeft zijn identiteit niet onderbouwd met objectieve documenten. Daarnaast heeft eiser geen oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven. Eiser heeft ook tegenstrijdig verklaard over zijn identiteit.
4.2.
Ten aanzien van het tweede asielmotief, dat ongeloofwaardig is geacht, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers problemen met een gewapende groepering niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft zijn verklaringen ten eerste niet onderbouwd met objectieve documenten. Eiser heeft ook geen goede verklaring gegeven voor het ontbreken van documenten. Eiser heeft daarnaast tegenstrijdig verklaard over de reden van zijn asielaanvraag en wisselend verklaard over het gestelde moment van vertrek uit Colombia. Eiser heeft verder summier verklaard over het in aanraking komen met de ELN. Eisers verklaringen over dat hij gezocht wordt door de ELN zijn ongerijmd en enkel gebaseerd op aannames. Ten slotte heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft hij daarvoor geen goede verklaring. Eiser kan in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd.
4.3.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, h en j van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aan eiser is ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. Dit zware inreisverbod is opgelegd omdat eiser, volgens verweerder, een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. Eiser is in Nederland onherroepelijk veroordeeld voor meerdere delicten. Verweerder verwijst naar het uittreksel justitiële documentatie van 12 maart 2025. Daaruit blijkt dat eiser zich in augustus 2024 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte rade, waarvoor hij op 14 juni 20252 onherroepelijk is veroordeeld. De strafrechter heeft hem hiervoor een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd. Eiser is daarnaast - op 4 april, 21 juni en 2 augustus 2024 - onherroepelijk veroordeeld voor diefstallen waarbij de politierechter hem korte gevangenisstraffen heeft opgelegd. Verweerder gaat ervan uit dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
5. Eiser stelt dat hij wel inspanning heeft geleverd om zijn identiteit te onderbouwen met objectieve documenten. Eiser heeft een kopie van zijn nationale paspoort overgelegd. Eiser heeft ook een (vertaling van) zijn geboorteakte overgelegd en een aantal buitenrechtelijke verklaringen waaruit zijn identiteit blijkt. Verweerder is hier niet op ingegaan. Eiser stelt ook dat aan kopieën van stukken bewijswaarde toekomt. Verweerder laat ook na aan te geven op grond waarvan kan worden gesteld dat eiser contact kan opnemen met de Colombiaanse autoriteiten om identificerende documenten te verkrijgen.
5.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de ingebrachte documenten van eiser niet in het bestreden besluit zijn betrokken, omdat deze stukken pas op de dag van het verzenden van het bestreden besluit zijn ontvangen door verweerder en hij deze daarom te laat heeft gezien. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat ook als deze documenten worden betrokken, deze niet leiden tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van eisers identiteit.
5.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser zijn identiteit onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft daarbij ter zitting terecht opgemerkt dat eiser slechts kopieën van documenten heeft overgelegd die niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Daarnaast heeft eiser ook niet toegelicht waarom hij geen originele documenten kan verkrijgen om zijn identiteit aan te tonen. Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat eiser eerder een alias heeft gebruikt en dat het daarom op zijn weg ligt om zijn identiteit met originele documenten te staven. Eiser heeft zich onvoldoende ingespannen om zijn identiteit aannemelijk te maken met originele documenten, temeer nu eiser al sinds 2022 in Nederland verblijft. De rechtbank merkt verder op dat verweerder eisers identiteit niet alleen wegens het ontbreken van officiële documenten ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft namelijk ook tegengeworpen dat eiser een alias heeft gebruikt en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn identiteit.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigsbeoordeling van eisers asielrelaas
6. Eiser stelt dat hij wel geloofwaardig heeft verklaard over zijn problemen met de ELN. Er is geen sprake van een tegenstrijdige verklaring, nu eiser niet heeft verklaard dat hij is vertrokken wegens problemen met de FARC. Daarnaast houdt verweerder ten onrechte vast aan de genoemde vertrekdatum uit het aanmeldgehoor, terwijl deze is gecorrigeerd. Verder heeft eiser bij zijn zienswijze een groot aantal stukken overgelegd die zijn problemen onderbouwen, maar verweerder is hier niet op ingegaan.
6.1.
Verweerder heeft ook deze stukken niet besproken in het bestreden besluit omdat verweerder deze niet had ontvangen ten tijde van het nemen van het besluit. Ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat het gaat om kopieën en dat zij daarom beperkte bewijswaarde hebben. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat deze documenten ook niet kunnen leiden tot een ander oordeel. Daarbij betrekt verweerder dat het niet om stukken uit objectieve bron gaat en dat de inhoud van de verklaringen niet strookt met de verklaringen van eiser over zijn vertrekdatum.
6.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser zijn problemen met de ELN niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser geen verschoonbare reden heeft genoemd waarom hij in het aanmeldgehoor de FARC als gewapende groepering heeft genoemd en niet de ELN. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van eiser over het jaar waarin hij is vertrokken uit Colombia als wisselend kunnen aanmerken. De rechtbank volgt verweerder daarbij in het standpunt dat van eiser niet verwacht wordt dat hij exacte data kan noemen, maar dat het niet aannemelijk is dat eiser tijdens zijn aanmeldgehoor niet wist of hij een half jaar of twee jaar geleden uit Colombia was vertrokken. Eiser heeft hiervoor geen goede uitleg kunnen geven. De rechtbank volgt verweerder ook in het standpunt ter zitting dat de verklaringen die eiser heeft overgelegd niet afkomstig zijn uit objectieve bronnen. Het gaat namelijk om verklaringen van eisers stiefvader, moeder en twee vriendinnen die ten overstaan van de notaris zijn opgemaakt. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat ze inhoudelijk tegenstrijdig zijn met de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn vertrekdatum.
De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daarbij de asielaanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, h en j van de Vw. Eiser heeft verweerder misleid over zijn identiteit door verwarring te zaaien daarover. Dat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd en hij op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt, heeft eiser in beroep niet bestreden.
Het inreisverbod van tien jaar
8. Eiser stelt dat er een zware motiveringsplicht op verweerder rust wanneer hij een inreisverbod van meer dan twee jaar oplegt en dat hij hieraan niet heeft voldaan. Verweerder hanteert slechts algemene uitgangspunten. Het gaat om een recente veroordeling en verweerder heeft de gedragsverbetering bij eiser ten onrechte niet betrokken. Verweerder houdt tenslotte ook geen rekening met de persoonlijke belangen van eiser, zoals het feit dat hij een asielzoeker is en dat hij ten tijde van het plegen van de strafbare feiten onder invloed was van drugs.
8.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het recidiverisico is betrokken bij de vraag of er sprake is van een ‘actuele’ dreiging. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit kort na het vonnis en de pleegdatum van het strafbare feit is genomen. Verder volgt uit het strafvonnis van 14 januari 2025 dat aan eiser een hogere straf is opgelegd dan volgens de LOVS-oriëntatiepunten gebruikelijk is bij dit soort strafbare feiten. De strafrechter heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat eiser de asielprocedure doorliep. Dat eiser het delict waarvoor hij op 14 januari 2025 is veroordeeld zou hebben gepleegd onder invloed van drugs, wordt niet benoemd in het vonnis zodat hieraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. De strafrechter is bij de strafoplegging immers uitgegaan van opzet en voorbedachte rade.
8.2
In geschil is of verweerder niet ten onrechte een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser heeft opgelegd. Daarbij is van belang of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser vanwege zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit vaste rechtspraak3 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder bij oplegging van een inreisverbod zoals hier aan de orde, moet toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde begrip als bedoeld in het arrest Z.Zh. en I.O.4 In de uitspraak van 20 november 20155 heeft de Afdeling uit het Z.Zh. en I.O.-arrest afgeleid dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische omstandigheden moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat niet.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Zo heeft verweerder terecht bij zijn standpunt betrokken dat eiser zijn misdrijven recent heeft gepleegd en voor de zware mishandeling op 14 januari 2025 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden. Dit vonnis is onherroepelijk. Verder staat vast dat eiser tot op heden gedetineerd is. Verweerder heeft bij de beoordeling kunnen betrekken dat eiser het misdrijf - zware mishandeling door het steken met een mes - opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gepleegd. Uit het strafvonnis blijkt dat eiser planmatig te werk is gegaan door in een nabijgelegen restaurant doelbewust op zoek te gaan naar een steekwapen waarmee hij het slachtoffer kon verwonden. De strafrechter noemt dit gedrag van eiser zorgelijk. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen enkele aanwijzing is die duidt op verbetering van het gedrag van eiser. In de omstandigheid dat eiser in de gevangenis geen misdrijven heeft gepleegd, heeft verweerder geen aanleiding voor een ander oordeel hoeven zien omdat aan gedrag in detentie, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling6 slechts beperkte waarde toekomt. Voor zover eiser stelt dat door het uitvaardigen van het zware inreisverbod hem de kans is ontnomen om een positieve gedragsverandering te laten zien, slaagt dit evenmin. Verweerder is niet gehouden om eiser een termijn te geven om te laten zien dat zijn gedrag is verbeterd voordat verweerder een inreisverbod kan opleggen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de actuele bedreiging blijft bestaan.
8.4.
Verder heeft verweerder, gelet op de delictsomschrijving, het feit dat eiser zich opzettelijk en met voorbedachte rade, schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en de gevangenisstraf die aan eiser is opgelegd, niet ten onrechte geconcludeerd dat eisers persoonlijke gedrag een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat in het vonnis wordt genoemd dat bij zware mishandeling met behulp van een steekwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als vertrekpunt geldt.7 De strafrechter heeft echter, gelet op de genoemde omstandigheden en het feit dat sprake was van voorbedachte rade, aanleiding gezien om van de richtlijn af te wijken en een gevangenisstraf van tien maanden op te leggen aan eiser.
8.5.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende betrokken en beoordeeld. Ten aanzien van het feit dat eiser asiel heeft aangevraagd, heeft verweerder verwezen naar het strafvonnis waarin dit is betrokken. Daarbij komt dat de omstandigheid dat eiser asielzoeker is op zichzelf niet maakt dat aan hem geen zwaar inreisverbod kan worden opgelegd. Dat eiser stelt dat hij tijdens het plegen van het delict onder invloed was van drugs, is niet door de strafrechter betrokken. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. De strafrechter heeft immers het strafbare feit volledig aan eiser toegerekend nu zijn opzet en voorbedachte rade bij het plegen van het zwaar lichamelijk letsel bewezen zijn verklaard. Tenslotte is niet gebleken dat eiser elders binnen de Europese Unie verblijfsrecht heeft, dat hij familieleden heeft in de Europese Unie of dat hij anderszins een persoonlijk belang heeft om in de Europese Unie te verblijven.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak van het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.