Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. Ook beoordeelt de rechtbank of de minister niet ten onrechte heeft geweigerd om eiser (ambtshalve) in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV), omdat er, volgens de minister, adequate opvang is voor eiser in Irak. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser heeft verklaard dat hij [naam] is, geboren op [geboortedatum] in het dorp Til Ezir, met de Iraakse nationaliteit en dat hij tot de jezidi’s behoort. Eiser is afkomstig uit de Sinjar regio in Irak. Eiser is, omdat hij jezidi is, niet veilig in Irak, omdat hij daar wordt gezien als een ongelovige. In 2014 zijn bij een aanval door IS veel mensen overleden, ontvoerd, gedwongen zich te bekeren en zijn meisjes als seksslaven gebruikt. Eiser en zijn gezin zijn toen gevlucht naar het ontheemdenkamp Essyan, in Dohuk, in de Koerdische Autonome Regio (KAR). Eiser heeft verklaard dat hij en zijn ouders daar onder slechte omstandigheden leven. Eiser voelt zich er ook niet veilig omdat hij op straat wordt uitgescholden, waarbij sprake is van agressief en racistisch haatpreken gericht tegen jezidi’s en branden in het tentenkamp, die ook zijn gezin hebben getroffen. Dit gebeurde heel vaak. Eiser is bij terugkeer, vanwege het zijn van jezidi, bang dat hij zal verdwijnen, vermoord te worden of om levenslang naar de gevangenis te moeten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de problemen van eiser vanwege het zijn van een jezidi.
4.1.
De asielmotieven zijn geloofwaardig geacht maar zijn niet zwaarwegend genoeg bevonden. Daarom heeft de minister de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor AMV omdat er adequate opvang is voor eiser in Irak. Zijn ouders wonen nog in Irak1, eiser staat in contact met zijn ouders via de telefoon2, eiser had zijn ouders twee weken voor het gehoor nog gesproken en heeft het telefoonnummer van zijn vader genoemd. Verder is hij ook op de hoogte van waar zij verblijven, namelijk in het eerdervermelde ontheemdenkamp en voeren zij ook nog een actuele zorgtaak uit ten aanzien van eiser en zijn broers en zussen. Verder is er in Irak ook van overheidswege adequate opvang beschikbaar.3
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat er een onjuist wettelijk toetsingskader is toegepast. Door het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag heeft eiser ernstig nadeel geleden nu op 1 juli 2024 het groepenbeleid, waar eerder jezidi’s onder vielen, is vervallen. Eiser stelt dat als de minister tijdig op zijn asielaanvraag had beslist, hij op grond van het toen nog geldend beleid in aanmerking had kunnen komen voor een vergunning. Eiser doet in dit verband een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 24 oktober 20244 en stelt dat sprake is van een verkapte intrekking. Ook voor wat betreft het standpunt van de minister dat er adequate opvang voor eiser in Irak is, wordt gewezen op deze uitspraak. Eiser stelt dat de minister alle individuele omstandigheden moet betrekken bij de beoordeling of sprake is van adequate opvang. Dat is door de minister niet onderzocht en niet betrokken in de beoordeling. Daarom kan de weigering om eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid AMV ook geen stand houden.
Verweerschrift
6. In het verweerschrift is gesteld dat de gronden niet slagen. De minister is in hoger beroep gegaan van de uitspraak van 24 oktober 2024 zodat deze nog niet in rechte vaststaat. Bij een asielaanvraag vindt een ex nunc toets plaats waarbij rekening dient te worden gehouden met het op het moment van de beoordeling geldende beleid. De beleidswijziging, waarbij jezidi’s niet langer zijn aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep, ziet op de huidige feitelijke situatie in Irak en hun positie. Het ligt niet in de rede om een oude beleidsbepaling toe te passen, gebaseerd op het verleden en die nu niet langer meer speelt. De minister wijst op de artikelen 83, eerste lid, onder b, Vw jo artikel 83a, van de Vw waaruit blijkt dat bij de beoordeling van het besluit rekening moet worden gehouden met de wijzigingen in het beleid. In het nieuwe gewijzigde beleid, in werking getreden op 1 juli 2024 zijn jezidi’s niet aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging of als risicoprofiel. De achterliggende gedachte daarbij is, zo volgt uit de brief van 27 mei 2024 van de toenmalige staatssecretaris, waarin het nieuwe landenbeleid voor Irak is toegelicht5 dat uit de laatste ambtsberichten niet blijkt dat jezidi’s vanwege hun geloof te maken hebben met gerichte vervolging of ernstige schade. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken aan de hand van individuele bijzondere omstandigheden dat hij een risico loopt op vervolging of ernstige schade. Van bijzondere omstandigheden is volgens de minister niet gebleken. Het geldend recht dat sinds 1 juli 2024 van kracht is, moet daarom worden toegepast.
6.1.
Verder volgt uit artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn en uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)6, dat indien de vreemdeling heeft verklaard dat er familie is in het land van herkomst, de minister mag aannemen dat er sprake is van adequate opvang. Opvang door ouders wordt in beginsel als adequaat gezien. De minister heeft geen aanleiding gezien om aan eisers verklaringen over het bekende telefoonnummer van de ouders van eiser, het onderhouden van geregeld contact met zijn ouders en het verblijf in een opvangkamp, te twijfelen. De omstandigheden in het opvangkamp zijn reeds betrokken bij de beoordeling en die leiden, volgens de minister, op zichzelf niet tot een risico op ernstige schade zodat niet valt in te zien waarom deze omstandigheden wel zouden kunnen leiden tot de conclusie dat geen sprake is van adequate opvang. De ouders van eiser hebben een zorgplicht die met zich meebrengt dat zij er zorg voor moeten dragen dat er op enigerlei wijze opvang is voor eiser in het land van herkomst. Dat zij in slechte woonomstandigheden verkeren in een tentenkamp, maakt niet dat zij geen adequate opvang zouden vormen. De minister vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van de Afdeling van 20 december 20237.
Heeft de minister terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen op grond waarvan afgeweken had moeten worden van de hoofdregel dat bij het nemen van een besluit het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt?
7. Het betoog van eiser dat de minister een onjuist wettelijk toetsingskader heeft toegepast is van belang voor de risicobeoordeling, omdat daarbij centraal staat of eiser uit hoofde van zijn religie een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt.
7.1.
Voorop staat dat als uitgangspunt heeft te gelden dat, zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 februari 20258, bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken9.
7.2.
De rechtbank kan het standpunt van de minister dat er op dit punt niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om van het uitgangspunt af te wijken, volgen. In feite stelt eiser, net als in de uitspraak van 4 februari 2025, dat de minister, door het uitstellen van een besluit zijn rechten op een vergunning heeft bemoeilijkt of gefrustreerd. Indien de minister tijdig had beslist op zijn aanvraag, dan had er gunstiger beleid voor hem gegolden, namelijk het oude beleid waarin de jezidi’s werden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Het gewijzigde beleid is op 1 juli 2024 in werking getreden zonder overgangsrecht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat het bestreden besluit is uitgesteld vanwege het voornemen om de rechten van eiser te frustreren. In het tijdsverloop tussen de aanvraag en het bestreden besluit ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gelegen om van eerdervermeld uitgangspunt af te wijken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de minister op te dragen het oude beleid toe te passen en wijst voor het overige naar de rechtsoverwegingen 8.1. en 8.2. van de uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2025. Eiser heeft een verzoek gedaan om internationale bescherming en moet er dan altijd rekening mee houden dat in de periode tussen de aanvraag om asiel en het te nemen besluit aanleiding wordt gezien om het landenbeleid aan te passen. Er ligt geen mededeling dat voor eiser een uitzondering zou worden gemaakt. Een verkapte intrekking is ook niet aan de orde nu een lopende zaak wordt beoordeeld aan de hand van huidig geldende regels. De minister heeft dan ook terecht de asielaanvraag van eiser aan het nieuwe landgebonden beleid voor Irak getoetst. De beroepsgrond kan niet slagen.
Heeft de minister terecht gesteld dat de omstandigheden in het tentenkamp geen direct verband hebben met vervolging of een reëel risico op ernstige schade?
8. Deze vraag is van belang, omdat de minister van eiser verlangt dat hij terugkeert naar de KAR, meer in het bijzonder naar het vluchtelingenkamp Essyan waar eiser verbleef en zijn ouders nog altijd verblijven met zijn broers en zussen. Dat wordt gezien als normale woon- en verblijfplaats van eiser. En nu de minister jezidi’s in de KAR niet meer ziet als kwetsbare minderheidsgroep, verwacht de minister dat eiser terugkeert naar het vluchtelingenkamp Essyan.
8.1.
Eiser stelt dat de minister ten onrechte de levensomstandigheden niet heeft betrokken en onderzocht. Dat eiser, zoals de minister heeft gesteld, terecht kan bij zijn ouders, die nog in het tentenkamp verblijven, en zij nog een zorgplicht voor hem hebben, betekent volgens eiser niet dat hij terug kan keren en dat het verblijf verantwoord is.
8.2.
Eisers beroepsgrond slaagt. De asielmotieven zijn geloofwaardig geacht maar niet zwaarwegend genoeg. In dat kader doet zich de vraag voor of van een jezidi, die in een ontheemdenkamp verbleef, verlangd mag en kan worden dat hij daarnaartoe terugkeert omdat dat volgens de minister als normale woon- en verblijfplaats wordt gezien. In het destijds in 2019 geldende beleid is geconcludeerd dat ontheemde jezidi’s het bovengemiddeld zwaar hadden in de KAR en daar niet, naar lokale maatstaven gemeten, op een normaal niveau kunnen functioneren. Sinds medio 2024 wordt anders aangekeken tegen het aanmerken van tentenkampen in de KAR als normale woon- en verblijfplaats van jezidi’s afkomstig uit de Sinjar regio. Hierover heeft deze rechtbank in eerdere vermelde uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 geoordeeld dat de minister dat gewijzigde standpunt niet inzichtelijk heeft gemotiveerd en dat niet nader is toegelicht in hoeverre de situatie in de kampen in de KAR is gewijzigd. Dit blijkt ook niet uit de brief van 27 mei 2024 van de toenmalige staatssecretaris. Ook in deze zaak heeft de minister dit niet voldoende gemotiveerd inzichtelijk gemaakt. De verwijzing naar het ambtsbericht van 2023 waaruit volgt dat de jezidi als religie is erkend, is niet nieuw en is ook terug te vinden in eerder verschenen ambtsberichten. Ter zitting is op dit punt door de minister enkel gesteld dat het een politieke keuze is geweest om deze tentenkampen aan te merken als normale woon- en verblijfplaatsen, maar daarmee is onvoldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt wat nu feitelijk concreet is veranderd en verbeterd in de kampen om op grond daarvan te kunnen concluderen dat sprake is van een normale woon-en verblijfplaats.
8.2.1.
De minister heeft eveneens een ambtshalve toets gedaan aan het reguliere buitenschuldbeleid AMV waarbij is uitgegaan van adequate opvang in Irak voor eiser, omdat zijn ouders daar nog verblijven en hij nog contact met ze heeft. Desondanks kan in het kader van terugkeer in een asielprocedure, zoals eiser terecht stelt, niet voorbij worden gegaan aan de omstandigheden waarin eiser in het land van terugkeer kan worden opgevangen en de gestelde adequate opvang geeffectueerd dient te worden. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 20 december 202310, en in de uitspraak van 18 september 201211 waarin is geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag wat kan worden beschouwd als de plaats waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats had, onder meer van belang is hoe lang en onder welke omstandigheden hij aldaar heeft verbleven. Anders dan de minister in dit verband heeft gesteld, zijn de zeer slechte leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp wel degelijk van betekenis bij de risicobeoordeling van het land van terugkeer. Hier komt bij dat uit de in beroep overgelegde brief van Nidos van 14 februari 2025 blijkt dat er contact is geweest met de vader van eiser die ook bevestigt dat de leefomstandigheden in het tentenkamp zeer slecht zijn. Dat de ouders van eiser een zorgplicht hebben en dat mogelijk sprake is van adequate opvang, betekent niet automatisch dat het verblijf bij die ouders ook verantwoord is en de adequate opvang van feitelijke betekenis is, nu bij de huidige stand van zaken nog steeds onvoldoende duidelijk is of de omstandigheden in het kamp verantwoord zijn. De minister had dan ook in deze situatie onderzoek moeten doen naar de leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp. Dat heeft de minister, zoals door eiser terecht is betoogd, ten onrechte niet gedaan.
8.3.
Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de omstandigheden in het tentenkamp geen direct verband zouden hebben met vervolging of het reëel risico op ernstige schade in het land van herkomst van eiser. Dat geldt evenzeer voor het standpunt dat de omstandigheden in het tentenkamp waar de ouders verblijven niet van betekenis zijn voor de vraag of sprake is van adequate opvang in de zin van het reguliere buitenschuldbeleid AMV. Gelet hierop heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van het kind. Dit geeft aanleiding om het besluit te vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.