RECHTBANK Den Haag
Kantonrechter, zittingsplaats Den Haag
Zaak/rolnummer: 10731988 / RL WXPL 23-16269
de rechtspersoon naar buitenlands recht
PACE RIGHTS MANAGEMENT LLP,
te Londen (Verenigd Koninkrijk),
eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. Kreijger te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOJO CONCERTS B.V.,
voorheen te Delft, thans te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Bunders te Amsterdam,
de vereniging
VERENIGING BUMA,
te Hoofddorp,
gevoegde partij,
gemachtigde: mr. J.W.A. Meddens te Amsterdam.
Partijen worden hierna PACE, MOJO en BUMA genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van de kantonrechter van 18 april 2024, waarin is toegestaan dat BUMA zich in de hoofdzaak voegt aan de zijde van MOJO, en de daarin genoemde processtukken, waaronder de dagvaarding van PACE van 26 september 2023 met producties 1 t/m 15;
- de conclusie van antwoord van MOJO van 13 juni 2024;
- de conclusie van antwoord van BUMA van 13 juni 2024;
- de akte houdende aanvulling (grondslag van de) eis van PACE van 29 november 2024;
- de akte aanvullende producties 16 t/m 23 van PACE van 29 november 2024;
- de e-mail met aanvullende producties 24 t/m 26 van PACE van 2 december 2024;
- de akte overlegging producties 1 t/m 3 van MOJO van 3 december 2024;
- de brief van BUMA van 3 december 2024 waarin zij bezwaar maakt tegen de Akte houdende aanvulling (grondslag van de) eis van PACE;
- de e-mail van MOJO van 3 december 2024 waarin zij zich aansluit bij de inhoud van voornoemde brief van BUMA;
- de e-mail van de kantonrechter van 4 december 2024 waarin wordt medegedeeld dat de ‘akte houdende aanvulling (grondslag van de) eis’ van PACE niet in behandeling wordt genomen behoudens de eiswijziging en de toelichting daarop in de randnummers 23 t/m 32 van de akte;
- de akte houdende voorwaardelijk verzoek proceskosten op de voet van art. 1019h Rv van BUMA van 4 december 2024 met productie 1 (kostenstaat).
1.2.
Op 13 december 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en hun standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij hebben overgelegd.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.
2 De feiten
2.1.
Componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers hebben auteursrecht op hun muziekwerken die door artiesten worden uitgevoerd tijdens live optredens, zoals concerten en festivals. Het opvoeren van muziekwerken is een vorm van openbaarmaking waarvoor toestemming van de auteursrechthebbenden vereist is. Deze auteursrechthebbenden kunnen hun uitvoeringsrechten zelf beheren en in licentie geven aan degenen die de openbaarmaking verrichten. Zij kunnen zich ook laten vertegenwoordigen door een (collectieve beheers)organisatie aan wie zij dat beheer mandateren en die namens hen toestemming verleent aan derden die hun uitvoeringsrechten willen gebruiken.
2.2.
In Nederland is op grond van artikel 30a Aw1 toestemming van de Minister van Justitie en Veiligheid vereist voor het als bedrijf verlenen van bemiddeling inzake het muziekauteursrecht ten aanzien van uitvoeringen van muziekwerken in het openbaar. Artikel 30a Aw luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
“1. Voor het als bedrijf verleenen van bemiddeling in zake muziekauteursrecht, al of niet met het oogmerk om winst te maken, is de toestemming vereischt van Onzen Minister van Justitie.
2. Onder het verleenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht wordt verstaan het, al of niet op eigen naam, ten behoeve van de makers van muziekwerken of hunne rechtverkrijgenden, sluiten of ten uitvoer leggen van overeenkomsten betreffende de uitvoering in het openbaar of de uitzending in een radio- of televisieprogramma, door tekens, geluid of beelden, van die werken, of hunne verveelvoudigingen, in hun geheel of gedeeltelijk.
3. (-)
4. Overeenkomsten als bedoeld bij het tweede lid, welke worden aangegaan zonder dat de ingevolge het eerste lid vereischte ministerieele toestemming is verkregen, zijn nietig.
5. (-)
6. Het toezicht op degene die de ministeriële toestemming heeft verkregen wordt uitgeoefend door het College van Toezicht, bedoeld in de WTCBO.”
2.3.
In artikel 35a Aw is het handelen in strijd met artikel 30a lid 1 Aw strafbaar gesteld:
“1. Hij die, zonder dat de vereischte toestemming van Onzen Minister van Justitie is verkregen, handelingen verricht, die behooren tot een bedrijf als bedoeld bij artikel 30a, wordt gestraft met geldboete van de vierde categorie.
2. Het feit wordt beschouwd als eene overtreding.”
2.4.
In Nederland is aan (tot dusverre als enige) BUMA toestemming verleend tot bedrijfsmatige bemiddeling inzake muziekauteursrecht, zoals bedoeld in artikel 30a Aw.2
BUMA is een collectieve beheersorganisatie (cbo), die de belangen behartigt van diverse bij haar aangesloten auteursrechthebbenden (componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers). Zij hebben de uitvoeringsrechten op (bestaande en toekomstige) muziekwerken aan BUMA overgedragen en BUMA oefent deze rechten op eigen naam uit. Gebruikers die deze muziekwerken openbaar willen maken (bijvoorbeeld tijdens live uitvoeringen) moeten hiervoor vooraf toestemming vragen aan BUMA. BUMA verstrekt vervolgens licenties, brengt vaste tarieven in rekening en keert deze (onder inhouding van een deel daarvan) uit aan de rechthebbenden. BUMA vertegenwoordigt ook buitenlandse auteursrechthebbenden die zijn aangesloten bij buitenlandse cbo’s. BUMA incasseert namens hen in Nederland de verschuldigde tarieven en draagt deze af aan de betrokken buitenlandse cbo. BUMA staat op grond van artikel 30a lid 6 Aw en artikel 2 WTCBO3 onder toezicht van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: CvTA).
2.5.
Het collectieve beheer van auteurs- en naburige rechten wordt gereguleerd door de Richtlijn 2014/26/EU inzake collectief beheer, die in Nederland is geïmplementeerd in de op 15 juli 2003 in werking getreden WTCBO. Artikel 1 onder d WTCBO definieert een cbo als:
“elke organisatie die in Nederland gevestigd is en die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere overeenkomst door meer dan één rechthebbende is gemachtigd met als hoofddoel auteursrecht of naburige rechten te beheren ten behoeve van één of meer van hen, in het gezamenlijk belang van deze rechthebbenden en die onder zeggenschap staat van zijn leden of is ingericht zonder winstoogmerk”.
2.6.
Artikel 1 onder e WTCBO definieert een onafhankelijke beheersorganisatie (obo) als:
“iedere organisatie, niet zijnde een collectieve beheersorganisatie, die in Nederland gevestigd is en die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere overeenkomst door meer dan één rechthebbende is gemachtigd met als hoofddoel auteursrechten of naburige rechten te beheren, ten behoeve van één of meer rechthebbenden, in het gezamenlijk belang van deze rechthebbenden en die direct noch indirect, geheel noch gedeeltelijk onder zeggenschap staat van rechthebbenden en is ingericht met winstoogmerk”.
2.7.
MOJO is de grootste concertorganisator en -promotor in Nederland en is onderdeel van Live Nation, de grootste concertpromotor ter wereld. Tijdens door MOJO georganiseerde concerten en festivals treden artiesten op en worden auteursrechtelijk beschermde muziekwerken openbaar gemaakt. Voor deze openbaarmaking is toestemming nodig van de auteursrechthebbenden op die muziekwerken.
2.8.
PACE is een Britse onderneming die auteursrechthebbenden (componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers) adviseert en assisteert bij het beheren van hun auteursrechten op werken die live worden uitgevoerd tijdens concerten en festivals in onder meer Nederland. PACE int namens individuele rechthebbenden vergoedingen bij gebruikers voor het gebruik van specifieke werken bij specifieke uitvoeringen.
2.9.
De afgelopen jaren heeft PACE meermaals voorafgaand aan een door MOJO georganiseerd concert contact opgenomen met MOJO met de mededeling dat zij optreedt namens de auteursrechthebbenden wiens muziekwerken zullen worden uitgevoerd en MOJO na het concert een factuur gestuurd ter inning van de voor de openbaarmaking verschuldigde licentievergoeding. Bij e-mail van 9 mei 2017 heeft MOJO aan PACE bericht dat zij de auteursrechtlicenties die PACE verstrekt of facturen die zij verzendt niet kan accepteren, omdat PACE niet beschikt over de op grond van artikel 30a Aw vereiste toestemming. MOJO heeft daarbij aangegeven dat zij de tot dan toe verzonden facturen zal betalen als gunst aan de rechthebbenden, maar daarna niet meer, totdat PACE de benodigde toestemming heeft verkregen. De afgelopen jaren hebben PACE en MOJO regelmatig met elkaar gecorrespondeerd over deze kwestie, waarbij MOJO haar standpunt heeft herhaald en heeft aangegeven dat zij de vergoedingen voor de rechthebbenden in bewaring houdt totdat de kwestie is opgelost.
2.10.
In haar brief van 15 mei 2017 aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het CvTA het standpunt ingenomen dat PACE niet onder toezicht van het CvTA staat, omdat PACE niet in Nederland is gevestigd. Ook stelt het CvTA dat de conclusie zou kunnen worden getrokken (“The conclusion may also be drawn”) dat PACE in strijd handelt met artikel 30a Aw, door zonder de benodigde toestemming als bedrijf bemiddeling inzake muziekauteursrecht te verlenen.
2.11.
PACE heeft bij brief van 25 september 2019 aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzocht te bevestigen dat artikel 30a Aw niet van toepassing is op haar activiteiten en heeft bij brief van 26 november 2019 aan het ministerie vragen gesteld over de bestuursrechtelijke procedure die zou gelden als PACE om toestemming in de zin van artikel 30a Aw zou verzoeken. Bij brief van 6 februari 2020 is namens het ministerie geantwoord dat het oordeel of sprake is van bemiddeling en of overeenkomsten bij gebrek aan toestemming nietig zijn, primair aan de rechter is, aan wie PACE haar geschil met MOJO en/of BUMA kan voorleggen. Daarnaast zijn namens het ministerie PACE’s vragen over de bestuursrechtelijke procedure beantwoord.
2.12.
MOJO heeft op 11 januari 2020 een concert georganiseerd van de band Dream Theater in AFAS Live in Amsterdam, waarbij deze band live muziekwerken heeft uitgevoerd. PACE heeft MOJO op 14 februari 2020 namens de auteursrechthebbenden op die muziekwerken een factuur gestuurd van € 18.203,- ter inning van de licentievergoeding voor het openbaar maken van de werken. MOJO heeft deze factuur tot op heden niet betaald.
3 Het geschil
3.1.
PACE vordert – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. een verklaring voor recht dat MOJO inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de auteursrechthebbenden van wie uitvoeringsrechten zonder toestemming en zonder vergoeding zijn gebruikt bij het optreden van de band Dream Theater op
11 januari 2020 in AFAS Live te Amsterdam;
2. althans, voor zover de kantonrechter van oordeel is dat MOJO geen inbreuk heeft gemaakt zoals onder 1. bedoeld omdat MOJO niet degene is die (alleen of mede) de auteursrechtelijke openbaarmaking heeft verricht: een verklaring voor recht dat MOJO onrechtmatig jegens de auteursrechthebbenden heeft gehandeld en uit dien hoofde gehouden is de door hen geleden schade te vergoeden, althans gehouden is hun schade te vergoeden ten titel van ongerechtvaardigde verrijking;
3. (zoals de kantonrechter begrijpt naar aanleiding van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling:) MOJO te veroordelen tot vergoeding van de schade
die de auteursrechthebbenden hebben geleden doordat hun uitvoeringsrechten zonder toestemming en zonder vergoeding zijn gebruikt bij voornoemd optreden, welke schade PACE begroot op het bedrag van de door PACE aan MOJO namens rechthebbenden verzonden factuur van € 18.203,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. veroordeling van MOJO in de volledige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv4, subsidiair op grond van het liquidatietarief, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
3.2.
PACE legt aan haar vorderingen ten grondslag dat MOJO als organisator van het optreden van de band Dream Theater op 11 januari 2020 in AFAS Live toestemming nodig had van – en een (licentie)vergoeding verschuldigd is aan – de auteursrechthebbenden wiens muziekwerken daar live zijn uitgevoerd. PACE heeft MOJO daarvoor een factuur gestuurd, maar MOJO weigert deze te betalen omdat PACE niet beschikt over toestemming in de zin van artikel 30a Aw. PACE stelt dat zij niet hoeft te voldoen aan de vereisten van dit artikel, omdat Nederlands recht niet op haar van toepassing is, omdat artikel 30a Aw alleen van toepassing is op collectief beheer en omdat PACE niet aan bemiddeling doet, maar de auteursrechthebbenden slechts bijstaat in het (wettelijk toegestane) individuele beheer van hun rechten. Doordat MOJO de dienstverlening van PACE weigert en de factuur niet betaalt, heeft MOJO zonder toestemming en zonder betaling de muziekwerken van de betrokken rechthebbenden uitgevoerd. Daarmee heeft MOJO inbreuk gemaakt op hun auteursrechten en lijden de rechthebbenden schade ter hoogte van de gederfde licentievergoeding, welke schade MOJO dient te vergoeden.
3.3.
MOJO voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van PACE in volledige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv, uitvoerbaar bij voorraad. MOJO betwist primair dat dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten, omdat niet zij, maar de uitvoerende artiesten, muziekwerken openbaar maken.
Subsidiair betoogt MOJO dat PACE als bedrijf bemiddeling inzake muziekauteursrecht verleent, terwijl zij niet beschikt over de daarvoor in artikel 30a Aw vereiste ministeriële toestemming. Daardoor kan MOJO op grond van artikel 30a lid 4 Aw geen rechtsgeldige overeenkomsten sluiten met PACE en kan MOJO de door PACE gestuurde factuur niet bevrijdend aan haar betalen. Dit geldt ook voor de gevorderde schadevergoeding, omdat de gestelde schade eveneens een overeenkomst veronderstelt die nietig is. Bovendien heeft PACE geen belang bij deze vordering, omdat MOJO heeft aangeboden het bedrag rechtstreeks aan de rechthebbenden te voldoen, aldus steeds MOJO.
Meer subsidiair betwist MOJO dat PACE het recht heeft om de uitvoeringsrechten uit te oefenen, omdat niet is gebleken dat de makers van de werken hun rechten hebben overgedragen aan de rechthebbenden (Infinity Tours Inc. en WC Corp & Warner-Tamelane Publishing Corp) die PACE hebben gemandateerd om de rechten te laten uitoefenen.
3.4.
BUMA voert, als gevoegde partij aan de zijde van MOJO, verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van PACE in de proceskosten in de hoofdzaak en in het incident. Zij vordert voorwaardelijk, indien de kantonrechter van oordeel is dat de onderhavige zaak een zaak is ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv, veroordeling van PACE in de volledige proceskosten in de hoofdzaak en in het incident op de voet van artikel 1019h Rv.
BUMA betoogt dat PACE als bedrijf bemiddeling inzake muziekauteursrecht verleent, terwijl zij niet beschikt over de daarvoor in artikel 30a Aw vereiste ministeriële toestemming. Daardoor zijn overeenkomsten die PACE sluit betrekking tot de rechten van derden op grond van artikel 30a lid 4 Aw nietig. PACE kan geen rechtsgeldige overeenkomst met MOJO sluiten ten aanzien van het muziekgebruik tijdens het concert van Dream Theater en kan dus geen nakoming van de factuur vorderen. PACE kan ook geen schadevergoeding vorderen omdat zij geen rechthebbende is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De kantonrechter in deze rechtbank is internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen op grond van artikel 4 Brussel I bis-Vo5, aangezien de gedaagde en de gevoegde partij in Nederland zijn gevestigd. De relatieve bevoegdheid is gegrond op artikel 99 Rv, aangezien MOJO ten tijde van de dagvaarding in Delft, en dus in het arrondissement Den Haag, was gevestigd en ten aanzien van BUMA op grond van artikel 107 Rv, aangezien zij zich in deze procedure aan de zijde van MOJO heeft gevoegd en redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
4.2.
PACE heeft aangevoerd dat Nederlands recht – en dus ook artikel 30a Aw – niet van toepassing is, omdat al haar handelen buiten Nederland plaatsvindt. PACE is immers gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en Ierland en handelt namens rechthebbenden die in de Verenigde Staten en Canada zijn gevestigd. In de overeenkomsten die PACE met de rechthebbenden heeft gesloten, is een rechtskeuze gemaakt voor het recht van Engeland en Wales. Het enkele feit dat PACE licenties verstrekt aan, en vergoedingen int bij, het in Nederland gevestigde MOJO voor het gebruik van auteursrechten tijdens een concert in Nederland, maakt volgens PACE niet dat de Nederlandse Auteurswet (integraal) op haar handelen van toepassing is. Het gaat immers niet om in artikel 47 Aw genoemde werken die voor het eerst in Nederland zijn uitgegeven of waarvan de maker Nederlands is. Evenmin is volgens PACE op grond van artikel 5 BC6 Nederlands recht van toepassing als het recht van het land waar bescherming wordt gezocht (de lex loci protectionis), omdat het onderwerp van artikel 30a Aw (collectief beheer en vergunningverlening) niet valt onder de onderwerpen die artikel 5 BC noemt: de omvang van de bescherming en de handhaving van auteursrechten. Ook als MOJO een licentieovereenkomst zou sluiten met PACE en/of de rechthebbenden, is daarop volgens PACE op grond van artikel 4 lid 2 Rome I7 geen Nederlands, maar Amerikaans/Canadees recht van toepassing, als recht van het land waar de partij is gevestigd die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet leveren ( te weten: de licentiegevers).
4.3.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat PACE zich, voor zover in deze zaak van belang, bezighoudt met het handhaven van auteursrechten van buitenlandse auteursrechthebbenden in Nederland. Nog afgezien van de vraag of hierop op grond van artikel 5 BC Nederlands recht van toepassing is als het recht van het land waar bescherming wordt gezocht, is naar het oordeel van de kantonrechter artikel 30a Aw hierop in ieder geval van toepassing als dwingend recht van openbare orde. Artikel 30a Aw bepaalt immers dat in Nederland ministeriële toestemming vereist is voor een ieder die hier bedrijfsmatig bemiddelt inzake muziekauteursrecht. Dit voorschrift geldt voor iedere bemiddelaar die in Nederland actief is en vormt een onderdeel van de Nederlandse openbare orde. Dit volgt ook uit de bepaling (in lid 4 van artikel 30a Aw) dat overeenkomsten die zonder de vereiste vergunning zijn aangegaan, van rechtswege nietig zijn en uit het feit dat het verlenen van bemiddelingshandelingen zonder vergunning strafbaar is gesteld (artikel 35a Aw). Dit leidt ertoe dat artikel 30a Aw van toepassing is op het in deze zaak aan de orde zijnde handelen van PACE aangaande muziekauteursrechten betrokken bij de openbaarmaking van muziekwerken op 11 januari 2020 in AFAS Live te Amsterdam.
Vorderingen 1. en 2.: verklaringen voor recht
4.4.
PACE vordert (onder 1. en 2. van het petitum) om voor recht te verklaren dat MOJO inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbenden door hun muziekwerken uit te voeren zonder toestemming en zonder hiervoor een vergoeding te betalen, dan wel dat zij onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat PACE geen afzonderlijk belang heeft bij deze vorderingen naast de onder 3. van het petitum gevorderde schadevergoeding ter hoogte van de aan MOJO gefactureerde licentievergoeding. De vorderingen onder 1. en 2. zullen om die reden worden afgewezen. De kantonrechter kan bij die stand van zaken in het midden laten of MOJO de betreffende muziekwerken zelf openbaar maakt (zoals PACE en BUMA betogen, maar MOJO betwist), of dat MOJO alleen in haar rol als concertorganisator (al dan niet contractueel) verantwoordelijk is voor de afdracht van (licentie)vergoedingen aan rechthebbenden van uitgevoerde muziekwerken.
Vordering 3: schadevergoeding ter hoogte van gefactureerde licentievergoeding
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat MOJO in ieder geval in praktische zin verantwoordelijk is voor de afdracht van de licentievergoeding aan de auteursrechthebbenden waarvan de muziekwerken openbaar zijn gemaakt tijdens het concert van Dream Theater op 11 januari 2020 in AFAS Live. PACE heeft MOJO voorafgaand aan dit concert per e-mail ervan op de hoogte gesteld dat zij optreedt namens die auteursrechthebbenden en heeft haar na het concert een factuur gestuurd ter inning van een vergoeding voor het gebruik van de werken. MOJO heeft het bedrag gereserveerd voor de rechthebbenden, maar weigert deze factuur aan PACE te betalen, omdat PACE niet beschikt over de in artikel 30a Aw vereiste toestemming voor het als bedrijf bemiddelen inzake muziekauteursrecht.
4.7.
PACE betoogt dat haar activiteiten niet kwalificeren als bedrijfsmatige bemiddeling in de zin van artikel 30a Aw, zodat het toestemmingsvereiste niet op haar van toepassing is. PACE heeft daartoe onder meer aangevoerd dat artikel 30a Aw alleen ziet op collectieve bemiddeling inzake muziekauteursrecht en dus niet op PACE, die – en daarover zijn partijen het eens - geen cbo is. De kantonrechter is echter van oordeel dat het verlenen van bemiddeling in de zin van artikel 30a leden 1 en 2 Aw niet beperkt is tot collectief beheer (door cbo’s of obo’s), maar dat deze bepalingen iedere vorm van bedrijfsmatige bemiddeling inzake muziekauteursrecht beslaan. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.8.
Het tweede lid van artikel 30a Aw is in werking getreden op 15 april 1933 en bepaalt dat onder bemiddeling wordt verstaan: ”het al of niet op eigen naam sluiten of ten uitvoer leggen van overeenkomsten ten behoeve van auteursrechthebbenden”. Nergens uit blijkt dat deze bemiddeling zou zijn beperkt tot collectief beheer. Dit volgt ook niet uit het later (op 15 juli 2003) in werking getreden lid 6 van artikel 30a Aw. Het zesde lid van artikel 30a Aw zoals dat nu luidt, is ingevoerd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de WTCBO, waarin Richtlijn 2014/26/EU is geïmplementeerd. Artikel 30a lid 6 Aw bepaalt dat degene die ministeriële toestemming in de zin van artikel 30a Aw lid 1 heeft verkregen, onder toezicht staat van het CvTA. Tot dusver heeft alleen BUMA die toestemming verkregen en zij staat dus onder toezicht van het CvTA. BUMA is weliswaar een cbo en in de WTCBO worden alleen cbo’s en obo’s gedefinieerd, maar dit betekent niet dat alleen cbo’s of obo’s bemiddeling in de zin van artikel 30a leden 1 en 2 Aw kunnen verlenen. De tekst van artikel 30a lid 2 Aw en de Memorie van Toelichting bij die bepaling zijn voor wat betreft het verlenen van bemiddeling ruimer geformuleerd dan het collectieve toezicht waarover de WTCBO gaat. Er zijn in de wetsgeschiedenis geen aanwijzingen te vinden die erop duiden dat de inwerkingtreding van de WTCBO en de formulering van het zesde lid van artikel 30a Aw tot gevolg zouden hebben dat het verlenen van bemiddeling zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van artikel 30a Aw beperkter moet worden uitgelegd dan voorheen, en alleen collectief beheer zouden betreffen. Het verlenen van bemiddeling in de zin van de leden 1 en 2 van artikel 30a Aw ziet daarom naar het oordeel van de kantonrechter op alle soorten bedrijfsmatige bemiddeling inzake het muziekauteursrecht, of dit nu collectief (door een cbo of obo) gebeurt of niet.
4.9.
Verder heeft PACE aangevoerd dat zij geen bemiddeling in de zin van artikel 30a leden 1 en 2 Aw verleent, omdat zij de auteursrechthebbenden slechts bijstaat in het individuele beheer van hun rechten. De kantonrechter is echter van oordeel dat de activiteiten van PACE niet anders kunnen worden begrepen dan als het verlenen van bemiddeling in de zin van artikel 30a Aw, dat in lid 2 wordt gedefinieerd als ”het al of niet op eigen naam sluiten of ten uitvoer leggen van overeenkomsten ten behoeve van auteursrechthebbenden”. PACE stelt door de auteursrechthebbenden te zijn gemandateerd om namens hen (in rechte) op te treden en hun (specifiek aangewezen) muziekauteursrechten te beheren. PACE neemt namens de rechthebbenden contact op met gebruikers van hun muziekwerken, verstrekt namens hen licenties en int hiervoor de vergoedingen die zij, onder inhouding van een deel daarvan, afdraagt aan haar klanten. Dit is het als bedrijf verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht en daarvoor is in Nederland toestemming van de minister vereist, waarover PACE niet beschikt.
4.10.
Gelet op het voorgaande zal ook de vordering van PACE onder 3. van het petitum worden afgewezen. PACE kan het gefactureerde bedrag niet namens de rechthebbenden innen, aangezien dit innen onderdeel is van de bemiddeling waartoe PACE in Nederland zonder toestemming van de minister niet bevoegd is. Zonder toestemming van de minister kon PACE, ingevolge artikel 30a lid 4 Aw, namens de rechthebbenden geen geldige afspraken maken over het (doen) uitvoeren van muziekwerken tijdens het concert van de band Dream Theater in AFAS Live in Amsterdam op 11 januari 2020. Dit heeft tot gevolg dat PACE ook geen betaling en geen schadevergoeding kan vorderen namens de rechthebbenden. Voor zover MOJO zonder toestemming en zonder vergoeding muziekwerken van de betrokken rechthebbenden openbaar heeft gemaakt en daarmee inbreuk heeft gemaakt op hun auteursrechten dan wel onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt, heeft MOJO dat immers niet jegens PACE gedaan. Er bestaat daardoor voor PACE geen grond om dit bedrag van MOJO te vorderen.
4.11.
PACE zal als de zowel in het incident als in de hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van MOJO en BUMA. MOJO en BUMA maken aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten zoals bedoeld in artikel 1019h Rv. Ook PACE heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 1019h Rv in deze zaak van toepassing is.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat de onderhavige zaak een zaak is ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv. De grondslag van de vorderingen van PACE jegens MOJO is immers gelegen in het auteursrecht (van haar klanten). Nu BUMA zich heeft gevoegd aan de zijde van MOJO, en zich daarmee heeft geschikt naar de procespositie van MOJO, is - anders dan PACE heeft gesuggereerd - naar het oordeel van de kantonrechter ook jegens BUMA artikel 1019h Rv van toepassing. Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde advocaatkosten te kunnen beoordelen, wordt aansluiting gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn.
4.13.
BUMA heeft specificaties van haar advocaatkosten (exclusief BTW) van in totaal
€ 29.729,84 overgelegd. De onderhavige zaak valt naar het oordeel van de kantonrechter onder de categorie ‘normale bodemzaak’ met een maximumtarief van € 20.000,- en onder de categorie ‘eenvoudig incident’ met een maximumtarief van € 1.000,-. Deze bedragen zullen ten aanzien van BUMA worden toegewezen; de door BUMA meer gevorderde advocaatkosten worden afgewezen. Dit bedrag wordt verhoogd met € 1.384,- aan griffierecht, waarmee het totaalbedrag ten aanzien van BUMA uitkomt op € 22.384,-. Nu BUMA dit niet heeft gevorderd, zal de kantonrechter de proceskostenveroordeling ten aanzien van haar niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.14.
MOJO heeft (tijdens de mondelinge behandeling) gesteld dat haar advocaatkosten
€ 10.392,50 (excl. BTW) bedragen, maar zij heeft geen gedetailleerde opgave overgelegd van het door haar advocaat gehanteerde uurtarief, het aantal gewerkte uren en de aard van de verrichte werkzaamheden (conform punt 5 van de Indicatietarieven in IE-zaken). De kantonrechter zal de advocaatkosten van MOJO daarom begroten op basis van de Liquidatietarieven Kanton, waarvoor voor zaken met een hoofdsom tot € 20.000,- een salaris van € 406,- per punt geldt. Voor de procedure in het incident en in de hoofdzaak zal de kantonrechter in totaal drie punten toekennen, zodat een bedrag van € 1.218,- zal worden toegewezen; de door MOJO meer gevorderde advocaatkosten worden afgewezen. Dit bedrag wordt verhoogd met € 1.384,- aan griffierecht, waarmee het totaalbedrag ten aanzien van MOJO uitkomt op € 2.602,-.