Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres heeft de Guinese nationaliteit. Met ingang van 17 juli 2017 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsdocument EU/EER2 met de aantekening ‘Residency card for a family member of an EU citizen’ (verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez3). Eiseres heeft op 28 december 2022 een verblijfsvergunning met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aangevraagd.
6. De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres heeft deze aanvraag ingediend op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, eerste subonderdeel van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Volgens de minister komt eiseres niet in aanmerking voor voortzetting van haar verblijf. Eiseres is namelijk niet in het bezit geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met verblijf als familie- en gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Eiseres ontleent haar rechtmatig verblijf aan artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en is daarmee geen houder (geweest) van een verblijfsvergunning. Dat het Chavez-verblijfsrecht een niet-tijdelijk karakter heeft, doet hieraan niet af, aldus de minister. Verder stelt de minister dat er in het geval van eiseres geen aanleiding is geweest om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en haar aanvraag toch in te willigen op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot stelt de minister dat eiseres nog verblijfsrecht heeft in Nederland en zij hoeft Nederland dus niet te verlaten, zodat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. De minister concludeert dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is.
Heeft de minister de aanvraag van eiseres op goede gronden afgewezen?
7. Eiseres betoogt dat het nationale beleid van de minister in strijd is met verscheidene verdrags- en wetsartikelen, meer specifiek met artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn4 (Gri) en daarom kennelijk onredelijk is. Het verblijfsdocument dat eiseres heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez dient te worden beschouwd als verblijf op grond van artikel 15 van de Gri. De minister miskent dat eiseres in aanmerking komt voor het gevraagde verblijfsdocument, nu haar verblijf niet-tijdelijk is waardoor irrelevant is wat de grondslag is van haar rechtmatig verblijf. Verder betoogt eiseres dat het verschil in behandeling die de minister maakt tussen eiseres en vreemdelingen met een nationaalrechtelijk niet-tijdelijk verblijfsrecht op grond van ‘status’ ongerechtvaardigd is, waardoor het bestreden besluit op dit punt in strijd is met artikel 8 van het EVRM in samenhang met artikel 14 van het EVRM.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beleid van de minister niet in strijd is met artikel 15 van de Gri. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit artikel 3, derde lid, van de Gri blijkt dat de Gri niet van toepassing is op gezinsleden van een burger van de Unie.5 Dit betekent voor eiseres, als gezinslid van een burger van de Unie, dat de Gri niet op haar van toepassing is. Ook is er geen sprake van een situatie waarin bepalingen uit de Gri rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing zijn verklaard op een interne situatie om achterstelling van Nederlanders ten opzichte van derdelanders die rechten kunnen ontlenen aan die richtlijn op te heffen. Immers, in artikel 3.51 van het Vb 2000 gaat het expliciet om de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, hetgeen gaat om een reguliere verblijfsvergunning en niet een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de Gri er niet aan in de weg staat dat voorwaarden worden opgenomen in de Nederlandse wet- en regelgeving zoals dat is gedaan in artikel 3.51, eerste lid, van het Vb 2000. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in paragraaf B9/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3.51, eerste lid, van het Vb 2000. De stelling van eiseres dat het onredelijk is om haar Chavez-verblijfsrecht niet gelijk te stellen met een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.51 van het Vb 2000, volgt de rechtbank niet nu eiseres gebruik kan maken van andere mogelijkheden om een verblijfsvergunning te krijgen en daartoe inmiddels ook stappen heeft gezet. Op de zitting is gebleken dat eiseres een naturalisatieverzoek heeft ingediend dat nu bij de minister voorligt. Naar verwachting van de gemachtigde van eiseres, zoals aangegeven op de zitting, zal dat verzoek worden ingewilligd omdat eiseres alle benodigde documenten heeft overgelegd in die naturalisatieprocedure. Daarnaast is het mogelijk om een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te dienen. Dat eiseres op dit moment niet voldoet aan het middelenvereiste om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maakt niet dat de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3.51 van het Vb 2000 in strijd zijn met artikel 15 van de Gri. De rechtbank ziet ook geen schending van artikel 8 van het EVRM, nu eiseres Nederland niet hoeft te verlaten waardoor sprake zou zijn van inmenging in het familie- en gezinsleven. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het nationale beleid niet in strijd is met artikel 15 van de Gri en ziet geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de hoorplicht geschonden?
8. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar gezien de verblijfsverlening volgens artikel 8 van het EVRM, waardoor de minister niet van het horen had mogen afzien.
8.1.
De minister mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan die maatstaf is voldaan. Anders dan eiseres aanvoert, kon de minister – gelet op hetgeen hiervoor overwogen – geen andere conclusie trekken dan dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit is vervat. De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.