Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2025:4603

Rechtbank Den Haag
20-03-2025
21-03-2025
NL24.30094
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Uitstel van vertrek art. 64 Vw en terugkeerbesluit, Burundi, medische noodsituatie op korte termijn, risico op refoulement ten onrechte niet nader onderzocht, artikel 3 EVRM, beroep gegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.30094


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen


[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 30 juli 2024 over het weigeren van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.1 Het beroep ziet verder op het aanvullende terugkeerbesluit van 31 januari 2025.

1.1.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.2.

De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe.

Achtergrond

3. Eiser verklaart dat hij is geboren op [datum] 1976 en dat hij de Burundese nationaliteit heeft. Eiser heeft eerder tevergeefs geprobeerd rechtmatig verblijf in Nederland te verkrijgen. Zijn asielaanvraag is bij besluit van 20 september 2004 afgewezen. Ook eisers aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel ‘medische behandeling’ (in 2007), zijn eerdere aanvraag (in 2009) tot het verlenen van uitstel van vertrek vanwege zijn gezondheidstoestand en zijn aanvraag (in 2013) voor een reguliere verblijfsvergunning omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kon vertrekken, zijn afgewezen.

Het bestreden besluit

4. Naar aanleiding van eisers aanvraag van 15 december 2023 tot het verlenen van uitstel van vertrek heeft verweerder het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen. Uit het advies van BMA van 28 maart 2024 volgt dat eiser bekend is met een hiv-infectie, een verhoogde bloeddruk heeft en insulineafhankelijke, ongecompliceerde diabetes. Hiervoor staat eiser onder behandeling. Bij het uitblijven van een medische behandeling wordt een medische noodsituatie op de korte termijn verwacht. Eiser is wel in staat om te reizen.

5. Verweerder heeft eisers aanvraag vervolgens afgewezen bij besluit van 29 april 2024. Het bezwaar tegen die afwijzing is ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Daarbij gaat verweerder er volgens het bestreden besluit van uit dat er voor eiser behandelmogelijkheden zijn in zijn land van herkomst. Verweerder hanteert dit uitgangspunt, omdat eiser het onderzoek naar behandelmogelijkheden frustreert doordat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond. Eiser heeft in het verleden wisselend verklaard over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder heeft eerder, bij besluit van 2 december 2014, welk besluit in rechte vaststaat, eisers identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig bevonden. In het kader van de onderhavige aanvraag heeft eiser een akte van erkenning van de Burundese ambassade in Brussel overgelegd. Dit document voldoet niet aan de vereisten zoals die uit paragraaf A3/7.1.5 Vc en A3/7.2.4 onder 4 van de Vc2 volgen. Bovendien heeft Bureau Documenten het document onderzocht en verklaard dat het document niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en de legalisatie vals is. Omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond, kunnen volgens verweerder geen landgebonden vragen worden gesteld om de benodigde medische zorg in het land van herkomst te onderzoeken. Verweerder gaat dan ook, op grond van zijn beleid, uit van de aanwezigheid van behandelmogelijkheden.3 Daarom concludeert verweerder dat er geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.4

6. Bij het bestreden besluit is het op 2 december 2014 tegen eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit gehandhaafd. Op 31 januari 2025 heeft verweerder, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 20245 een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Daarbij heeft verweerder Burundi aangewezen als land van terugkeer. Gelet op artikel 6:19 van de Awb6 ziet het beroep ook op dit aanvullende besluit.

De beroepsgronden

7. Eiser stelt in beroep dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiser in Burundi dan wel Tanzania (door eiser eerder ook genoemd als land van herkomst) de door hem benodigde zorg kan krijgen. Aangezien verweerder uitgaat van Burundi, had verweerder de landgebonden vragen in het kader van het onderzoek van BMA niet achterwege kunnen laten. Daarnaast doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM en stelt dat hij privéleven in Nederland heeft. Verweerder had eiser moeten horen over zijn privéleven. Tot slot stelt eiser dat het terugkeerbesluit ten onrechte wordt gehandhaafd.

Toetsingskader

8. Een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, dient Nederland te verlaten. Wanneer een vreemdeling Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten, kan hij worden uitgezet.7 Uit artikel 64 van de Vw volgt dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. Verweerder heeft zijn beleid naar aanleiding van deze wettelijke bepaling neergelegd in paragraaf A3/7 van de Vc. Daaruit volgt dat verweerder uitstel van vertrek verleent op grond van artikel 64 van de Vw als een vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat iemand niet mag worden uitgezet naar een land waar hij gevaar loopt of een onmenselijke behandeling te vrezen heeft (non-refoulement).

Schending artikel 3 van het EVRM

9. Niet in geschil is dat eiser bij het achterwege blijven van een medische behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie terecht zal komen.

10. In zijn verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het arrest Ararat8 niet van toepassing is op vreemdelingen – zoals eiser – die niet in een asielprocedure een terugkeerbesluit opgelegd hebben gekregen. Daarnaast stelt verweerder dat het risico op refoulement niet kan worden vastgesteld, omdat eisers nationaliteit niet is vast komen te staan.9

11. De rechtbank oordeelt evenwel dat verweerder in het bestreden besluit het risico op refoulement ten onrechte niet heeft nader heeft onderzocht Uit het terugkeerbesluit, zoals aangevuld, volgt dat eiser thans uitzetbaar is naar Burundi. Als een vreemdeling niet vrijwillig aan deze verplichting uitvoering geeft, moet verweerder de nodige maatregelen nemen om het terugkeerbesluit uit te voeren.10 Het hoofddoel van de terugkeerrichtlijn is een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, met eerbiediging van de grondrechten en waardigheid van betrokkenen. In een terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land of welke landen de vreemdeling moet worden verwijderd. Uit artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn volgt dat echter verweerder in alle fasen van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement dient te eerbiedigen. Dit artikel mag niet restrictief worden uitgelegd. Dit is van toepassing op elke illegaal verblijvende derdelander, ongeacht de redenen die aan die situatie ten grondslag liggen.11 Verweerders stelling, dat hij dit slechts hoeft te onderzoeken wanneer het terugkeerbesluit is opgelegd in een asielprocedure, is derhalve onjuist.

12. Bovendien is de situatie van eiser anders dan de situatie in de Afdelingsuitspraak van 8 mei 2024, waarnaar verweerder heeft verwezen. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat als een vreemdeling, in een asielprocedure, zijn nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, hij daardoor ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Daarmee had verweerder in die zaak, waarbij het ging om de eerste fase van de terugkeerprocedure, voldoende rekening gehouden met de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn beschreven belangen. Verweerder kon het risico op non-refoulement niet grondiger beoordelen dan hij in de asielprocedure al had gedaan.12

13. In het geval van eiser kan verweerder daarentegen effectief beoordelen of de voor eiser noodzakelijke medische behandeling aanwezig is in Burundi. Als verweerder vaststelt dat dat niet het geval is, zal dit enkele gegeven leiden tot de conclusie dat eiser in een medische noodsituatie terechtkomt bij gedwongen terugkeer naar dat land. Een terugkeerbesluit gericht op terugkeer naar Burundi is in een dergelijk geval niet mogelijk.

13. Het voorgaande betekent dat verweerder had moeten onderzoeken of de voor eiser noodzakelijke medische behandeling in Burundi in het algemeen beschikbaar is. De conclusie van dat onderzoek heeft ook invloed op de beoordeling van eisers aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden.

13. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd (artikel 7:12 van de Awb) en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen (artikel 7:11 van de Awb). Dit betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

16.1.

De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor twaalf weken.

16.2.

Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 30 juli 2024;

- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

1 Vreemdelingenwet 2000.

2 Vreemdelingencirculaire 2000.

3 Dit beleid staat in paragraaf A3/7.2.6 van de Vc.

4 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

5 Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970.

6 Algemene wet bestuursrecht.

7 Artikel 63 van de Vw.

8 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Uni van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.

9 Verweerder wijst daarbij op de Afdelingsuitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970.

10 Zie artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115).

11 Zie het arrest Ararat, r.o. 30 t/m 40.

12 R.o. 5.2.1.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.