Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden.
4. Eiser heeft op 3 juni 2023 zijn asielaanvraag ingediend. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en dat hij tot de Oezbeekse bevolkingsgroep behoort. Hij heeft bij zijn aanvraag als geboortedatum [datum 1] 2006 opgegeven. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij koranlessen kreeg van een lid van de Taliban en dat hij door deze persoon werd gevraagd om zich bij hen aan te sluiten, maar dat hij dat niet wilde. Toen zijn [geboorteplaats] in 2019/2020 in handen kwam van de Taliban is het gezin naar Poli Khomri vertrokken. Toen eiser zes of zeven maanden in Poli Khomri verbleef, heeft hij telefonisch van zijn vriend [naam 2] gehoord dat de Taliban hem zocht en wilde doden. Eiser durfde daarna niet meer naar buiten en niet meer naar school te gaan. Ongeveer zes maanden later heeft eiser Afghanistan verlaten. Eiser vreest voor ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan, ook vanwege zijn Oezbeekse afkomst.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen met de Taliban;
problemen wegens Oezbeekse etniciteit.
6. De minister acht de gestelde problemen met de Taliban ongeloofwaardig. De gestelde discriminatie vanwege de Oezbeekse etniciteit acht de minister geloofwaardig, maar de minister vindt niet dat eiser daardoor een gegronde vrees voor vervolging heeft of bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister heeft de aanvraag om die reden afgewezen als ongegrond. De minister heeft aan het bestreden besluit tevens ten grondslag gelegd dat de identiteit van eiser niet kon worden vastgesteld. Uit onderzoek is immers gebleken dat eiser in andere landen onder verschillende aliassen geregistreerd staat en dat hij ook verschillende geboortedata heeft opgegeven.
7. Omdat er, zowel bij de AVIM1 als bij de gehoormedewerker, twijfel bestond over de door eiser gestelde minderjarigheid, heeft er nader onderzoek plaatsgevonden: een zogenaamd Dublinonderzoek2. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser in andere landen is geregistreerd onder verschillende persoonsgegevens: in Zwitserland als [eiser] met geboortedatum [datum 2] 1997 en in Griekenland als [naam 3] met geboortedatum [datum 3] 2003. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn identiteit na zijn aanvraag een tazkera overgelegd, maar de minister heeft overwogen dat hij niet van de inhoud daarvan kan uitgaan, omdat Bureau Documenten het document heeft onderzocht en heeft gerapporteerd dat dit mogelijk niet echt is.
8. Eiser heeft in beroep een geboorteakte overgelegd waarop de geboortedatum [datum 1] 2006 is vermeld. Ter zitting is toegelicht dat deze door de Afghaanse ambassade is afgegeven op basis van de tazkera van de vader en broer van eiser. De minister heeft ter zitting toegelicht dat, omdat er wordt getwijfeld aan de echtheid van de tazkera, aan de geboorteakte ook niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat de identiteit van eiser niet geloofwaardig is. De minister heeft daarbij mogen afgaan op de persoonsgegevens die in de andere lidstaten van eiser zijn geregistreerd. De minister heeft zorgvuldig gehandeld door de overgelegde tazkera te laten onderzoeken op echtheid. Bureau Documenten heeft in zijn verklaring van onderzoek van 27 oktober 2023 gerapporteerd dat de techniek van de basisgegevens afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat het document dus mogelijk niet echt is. De minister heeft om die reden kunnen concluderen dat eiser met de tazkera zijn identiteit niet heeft onderbouwd. De minister heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat uit het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van juni 2023 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat een lay-out van een tazkera, evenals de stempels, met eenvoudige middelen kunnen worden nagemaakt en dat deze bijzonder vaak nagemaakt worden of op frauduleuze wijze worden verkregen.
10. De minister heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser zijn persoonlijke problemen met de Taliban niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft niet ten onrechte aangenomen dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser in het vizier was van de Taliban in de periode waarin hij de koranschool bezocht of dat de Taliban specifieke interesse in eiser hadden. Eiser heeft verklaard dat hij na de oproep van de Taliban in de moskee om een aanslag te plegen twee weken thuis is gebleven omdat hij daaraan niet wilde meedoen. De minister heeft het bevreemdend mogen vinden dat eiser daarna weer is teruggekeerd naar de moskee en zonder gevolgen of problemen het normale leven weer heeft kunnen hervatten.
11. Eiser heeft ter onderbouwing van de gestelde problemen vertalingen van documenten afkomstig van de Afghaanse autoriteiten overgelegd. Met deze documenten heeft eiser willen onderbouwen dat van hem werd geëist om zich aan te sluiten bij de Taliban en dat hij door hen werd gezocht. De rechtbank stelt vast dat de documenten zijn gedateerd 29-01-1398 en 1397/1/21 volgens de Perzische kalender. De datum 29-01-1398 is in het document omgerekend naar de Europese (gregoriaanse) kalender: 18 april 2019. Dat strookt niet met de eigen verklaringen van eiser dat het gezin in de winter van 1398, eind 2019/begin 20203 naar Poli Khomri is verhuisd. Voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat de documenten betrekking hebben op eiser en echt zijn, moet worden geoordeeld dat de documenten de afgelegde verklaringen over het vertrek naar Poli Khomri niet onderbouwen. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen.
12. Eiser heeft zelf verklaard dat hij in Poli Khomri geen persoonlijke problemen heeft ondervonden met de Taliban. De minister heeft daaruit de conclusie getrokken dat eiser blijkbaar niet in de belangstelling stond van de Taliban. Eiser heeft aangevoerd dat het niet verwonderlijk is dat hij in de periode van zijn verblijf in Poli Khomri geen persoonlijke problemen heeft ondervonden, aangezien de Taliban daar op dat moment niet de macht had. Eiser heeft die stelling echter niet onderbouwd. De minister heeft daarentegen in verweer een kaart van Afghanistan4 overgelegd, waaruit blijkt dat de Taliban eind 2020 nadrukkelijk aanwezig waren (“high Taliban presence”) in de provincie Baghlan, waar Poli Khomri de hoofdstad van is. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser dat de Taliban in de periode van verblijf in Poli Khomri nog niet de macht hadden. De rechtbank acht de conclusie van de minister daarom gerechtvaardigd dat eiser destijds blijkbaar niet in de belangstelling stond van de Taliban.
13. Dat leidt de rechtbank tot het oordeel dat de minister de gestelde problemen met de Taliban niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
14. Eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat hij bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade. Enerzijds stelt hij zich op het standpunt dat zijn Oezbeekse etniciteit hem in de problemen zal brengen in Afghanistan, aangezien de Taliban Oezbeken kleineren en discrimineren. Anderzijds stelt eiser zich op het standpunt dat voor terugkerende Afghanen uit een westers land een algemeen risico bestaat op ernstige schade of een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest5.
15. De rechtbank stelt vast dat terugkeerders uit westerse landen in het landgebonden beleid ten aanzien van Afghanistan6 niet als risicoprofiel zijn aangemerkt.
16. In de uitspraak van de Afdeling7 van 20 november 20248 is geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het westen, zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarom is het aan een vreemdeling die stelt dat hij onder meer vanwege zijn verblijf in het westen bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen, om aannemelijk te maken waarom juist hij, gelet op het samenstel van zijn individuele omstandigheden, problemen zal krijgen en waaruit die bestaan. De minister moet bij zijn beoordeling of een vreemdeling dat aannemelijk heeft gemaakt, alle relevante individuele factoren die een vreemdeling heeft aangedragen, in onderlinge samenhang bezien. Daartoe behoort ook de factor dat een vreemdeling in het westen heeft verbleven. Het verblijf in het westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren en afhankelijk van de aangeleverde informatie uit algemene bronnen over de problemen die kunnen ontstaan, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
17. De rechtbank stelt vast dat ook de Oezbeken in het landgebonden beleid niet als risicoprofiel zijn opgenomen. Eiser heeft aangevoerd dat Oezbeken in Afghanistan ernstig worden gediscrimineerd door de Taliban. Zo moeten zij volgens eiser extra belastingen betalen en zijn zij verplicht om Pashtu te leren en te spreken. Ook bepaalde overheidsfuncties mogen niet door Oezbeken worden bekleed. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat Oezbeken weinig tot geen baardgroei hebben, en dat als een man geen baard draagt in Afghanistan, hij kan worden geslagen of vermoord.
18. De rechtbank ziet in het ambtsbericht bevestigd dat het niet hebben van een baard een probleem kan zijn9. Vermeld is dat het in Afghanistan de gewoonte is om traditionele kleding te dragen en dat er slechts weinig mensen zijn die zich westers kleden. Verder is vermeld dat personen die gezien konden worden als ‘verwesterd’, bedreigd konden worden door de Taliban, familieleden of buren. Ook vermeldt het ambtsbericht dat er geen betrouwbare informatie beschikbaar is over de behandeling van personen die vrijwillig terugkeerden. De beschikbare informatie is anekdotisch en beperkt.10
19. De minister heeft in het bestreden besluit enkel overwogen dat eiser met zijn algemene verwijzingen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde risico’s ook voor hem persoonlijk zullen gelden. De rechtbank is van oordeel dat de minister daarmee niet de belangenafweging heeft gemaakt zoals de Afdeling die in haar uitspraak van 20 november 2024 heeft voorgeschreven. De minister heeft de door eiser aangedragen individuele omstandigheden en de omstandigheid dat hij terugkeert vanuit een westers land onvoldoende in onderlinge samenhang beoordeeld in het kader van de beoordeling in hoeverre eiser een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
20. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser geen reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt bij terugkeer. Het bestreden besluit zal om die reden worden vernietigd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 november 2024;
- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.