2 De feiten
2.1.
VIC is opgericht in 2008 en zij is actief op het gebied van traprenovatie en trapbekleding. VIC heeft jarenlange ervaring in de ontwikkeling en productie van trappanelen.
2.2.
DDW is een onderneming die zich onder de naam Topstairs bezighoudt met (onder meer) het vervaardigen en aanbieden van trappanelen. Zij maakt en verhandelt trappanelen uit laminaat-planken, welke planken zijn geproduceerd door derden-fabrikanten.
2.3.
VIC beschikt over een Europees octrooi, EP 2 700 765 (hierna: EP 765 of het Octrooi). EP 765, getiteld ‘A panel and a method for manufacturing same’ is op 20 augustus 2013 aangevraagd onder inroeping van de prioriteit van de Nederlandse octrooi-aanvrage NL 2009361 (24 augustus 2012, hierna: de eerste prioriteitsdatum).
2.4.
Het EOB1 heeft op 18 december 2019 het octrooi verleend, welke beslissing op 18 december 2019, de datum van publicatie van de vermelding van de verlening in het European Patent Bulletin, van kracht is geworden. Tegen de verlening van EP 765 is geen oppositie ingesteld. Het octrooi heeft gelding in onder meer Nederland, Frankrijk, Italië en Duitsland.
2.5.
EP 765 bevat 16 conclusies die in de authentieke Engelse versie als volgt luiden:
1. A panel (1), manufactured from a rigid plate-shaped base material (2) and a finish layer (4) provided on a first main surface (3) of said base material (2), said plate-shaped base material (2) comprising two parallel V-shaped recesses (6, 7) at a second main surface (5) that is directed away from said finish layer (4), having a depth that substantially reaches to said first main surface (3), characterized in that said finish layer (4) comprises a flexible material that is comprised of a compressible material that is positioned at the side of said first main surface (3) and an abrasion resistant layer that is remote from said first main surface (3) .
2. A panel (1) according to claim 1, wherein the sum of the angles of said V-shaped recesses (6, 7) is preferably 180°.
3. A panel (1) according to claims 1 or 2, wherein said V-shaped recesses (6, 7) comprise a common edge at said second main surface (5) .
4. A panel (1) according to claim 1, wherein adjacent edges of said V-shaped recesses (6, 7) are positioned at a distance from each other.
5. A panel (1) according to any of claims 1 - 4, wherein the finish layer (4) comprises a linoleum layer, a vinyl layer or a pvc layer.
6. A panel (1) according to claim 5, wherein said finish layer (4) comprises a foamed layer at said first main surface (3).
7. A panel (1) according to any of the preceding claims, wherein the depth of said V-shaped recess (6, 7) is positioned at a distance from said first main surface (3).
8. A panel (1) according to any of the preceding claims, wherein said panel is bent along said V-shaped recesses (6, 7) and wherein surface parts that are directed towards each other are connected by means of an adhesive, said adhesive preferably being a structural adhesive.
9. A panel (1) according to any of the preceding claims, comprising an MDF or HDF material as plate-shaped base material (2).
10. A panel (1) according to any of claims 1 - 8, wherein said plate-shaped base material (2) comprises a syn thetic material.
11. A panel (1) according to any of the preceding claims, wherein the sides (6’, 6"; 7’, 7") of adjacent V-shaped recesses (6, 7) are positioned at an angle of 90°.
12. A panel (1) according to claim 1, wherein said plate shaped base material (2) comprises a first V-shaped recess (6) and a second V-shaped recess (7) that comprise a common edge at the surface (5, 5’) directed away from said first main surface (3), as well as a third V-shaped recess (8) that is positioned at the side of said second V-shaped recess (7) and wherein the distance between said third V-shaped recess (8) and said second V-shaped recess (7) is larger than the distance between said first V-shaped recess (6) and said second V-shaped recess (7); and wherein a further recess (14) is provided at a side of said third recess (8) that is directed away from said first and second recesses (6, 7), for receiving an end (15) of said plate-shaped base material (2) when bending said base material (2) along said V-shaped recesses (6, 7, 8).
13. A panel (1) according to claim 1, wherein said base material (2) comprises a recess (16, 17) at said second main surface (5) for receiving an electric power supply line for lighting elements incorporated in said panel.
14. A method for manufacturing a panel (1) according any of the preceding claims, comprising the step of providing a rigid plate-shaped base material (2) comprising a finish layer (4) that is provided at a first main surface (3) of said base material (2), wherein said plate-shaped base material (2) comprises two parallel V-shaped recesses (6, 7) at a second main sur face (5) that is directed away from said finish layer (4), said V-shaped recesses (6, 7) having a depth that substantially reaches to said first main surface (3), wherein said finish layer (4) comprises a flexible material that is comprised of a compressible material that is positioned at the side of said first main surface (3) and an abrasion resistant layer that is remote from said first main surface (3), and comprising the step of bending said plate-shaped base material (2) along said V-shaped recesses (6, 7, 8), such that the side edges of said V-shaped recesses (6, 7, 8) are directed towards each other, and mutually connecting said surfaces (6’, 6"; 7’, 7") that are directed towards each other; preferably such that the step of mutually connecting said surfaces comprises the step of bonding said surfaces by means of an adhesive, preferably an structural adhesive.
15. A method according to claim 14, wherein the depth of said V-shaped recesses (6, 7, 8) is positioned at a distance from said first main surface (3), preferably such that the depth of said V-shaped recess (6, 7, 8) is positioned in said compressible layer of said finish layer (4).
2.1.
In de – onbestreden – Nederlandse vertaling luiden de conclusies van het octrooi als volgt:
1. Paneel (1), gevormd van een stijf plaatvormig basismateriaal (2) en een over een eerste hoofdoppervlak (3) van het basismateriaal (2) aangebrachte afwerklaag (4), waarbij het plaatvormige basismateriaal (2) aan een van de afwerklaag (4) afgelegen tweede
hoofdoppervlak (5) twee evenwijdige V-vormige uitsparingen (6, 7) omvat met een diepte tot in hoofdzaak het eerste hoofdoppervlak (3), met het kenmerk, dat de afwerklaag (4) een buigzaam materiaal omvat dat is gevormd van een aan de zijde van het eerste hoofdoppervlak (3) gelegen samendrukbare laag en een van het eerste hoofdoppervlak (3) afgelegen slijtvaste laag.
2. Paneel (1) volgens conclusie 1, waarbij de som van de hoeken van de beide V-vormige uitsparingen (6, 7) bij voorkeur 180° bedraagt.
3. Paneel (1) volgens conclusie 1 of 2, waarbij de V-vormige uitsparingen (6, 7) een gezamenlijke rand aan het tweede hoofdoppervlak omvatten.
4. Paneel (1) volgens conclusie 1, waarbij naastliggende randen van de beide V-vormige uitsparingen (6, 7) op afstand van elkaar zijn gelegen.
5. Paneel (1) volgens een der conclusie 1 - 4, waarbij de afwerklaag (4) een linoleumlaag, vinyllaag of pvc-laag omvat.
6. Paneel (1) volgens conclusie 5, waarbij de afwerklaag (4) een aan het eerste hoofdoppervlak (3) gekoppelde schuimlaag omvat.
7. Paneel (1) volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de diepte van de V-vormige uitsparing (6, 7) op afstand van het eerste hoofdoppervlak (3) is gelegen.
8. Paneel (1) volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het paneel langs de beide V-vormige uitsparingen (6, 7) is omgebogen en naar elkaar gerichte oppervlakdelen middels een hechtmiddel aan elkaar zijn verbonden, bij voorkeur waarbij het hechtmiddel een
vullend hechtmiddel is.
9. Paneel (1) volgens een der voorgaande conclusies, omvattende een MDF of HDF materiaal als plaatvormig basismateriaal (2).
10. Paneel (1) volgens een der conclusies 1 - 8, waarbij het plaatvormige basismateriaal (2) een kunststof materiaal omvat.
11. Paneel (1) volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de zijden (6’, 6”; 7’, 7”) van naastliggende V-vormige uitsparingen (6, 7) onder een hoek van 90° zijn gelegen.
12. Paneel (1) volgens conclusie 1, waarbij het plaatvormige basismateriaal (2) een eerste V-vormige groef (6) en een tweede V-vormige groef (7) omvat welke een gezamenlijke rand aan het van het eerste hoofdoppervlak (3) afgelegen oppervlak (5, 5’) omvatten en een derde V-vormige groef (8) omvat welke aan de zijde van de tweede V-vormige groef (7) is gelegen en waarbij de afstand tussen de derde V-vormige groef (8) en de tweede V-vormige groef (7) groter is dan de afstand daarvan dan de eerste V-vormige groef (6) en
de tweede V-vormige groef (7); en waarbij aan een zijde van de derde groef (8) die af is gericht van de eerste en tweede groeven (6, 7) een verdere uitsparing (14) is voorzien om bij ombuiging van het plaatvormige basismateriaal (2) langs de V-vormige groeven (6, 7, 8) een uiteinde (15) van het plaatvormige basismateriaal (2) daarin op te nemen.
13. Paneel (1) volgens conclusie 1, waarbij het basismateriaal (2) aan het tweede hoofdoppervlak (5) een uitsparing (16, 17) omvat voor het daarin opnemen van een elektrische voeding voor een in het paneel te voorzien verlichtingselement.
14. Werkwijze voor het vervaardigen van een paneel (1) volgens een der voorgaande conclusies, omvattende het verschaffen van een stijf plaatvormig basismateriaal (2) met een over een eerste hoofdoppervlak (3) van het basismateriaal (2) aangebrachte afwerklaag (4), waarbij het plaatvormige basismateriaal (2) aan een van de afwerklaag (4) afgelegen tweede hoofdoppervlak (5) twee evenwijdige V-vormige uitsparingen (6, 7) omvat met een diepte tot in hoofdzaak het eerste hoofdoppervlak (3), welke afwerklaag (4) een buigzaam materiaal omvat dat is gevormd van een samendrukbaar materiaal dat aan de zijde van het eerste hoofdoppervlak (3) is gelegen en een slijtvaste laag die van het eerste hoofdoppervlak (3) af is gelegen, en omvattende de stap van het ombuigen van het plaatvormige basismateriaal (2) langs de V-vormige uitsparingen (6, 7, 8), zodanig dat de zijden van de V-vormige uitsparingen (6, 7, 8) naar elkaar toe zijn gericht, en het onderling verbinden van de naar elkaar toe gerichte oppervlakken (6’, 6”; 7’, 7”); bij voorkeur zodanig dat de stap van het onderling verbinden van de oppervlakken de stap omvat van het verbinden van de oppervlakken met een hechtmiddel, bij voorkeur een vullend hechtmiddel.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij de diepte van de V-vormige uitsparingen (6, 7, 8) op afstand van het eerste hoofdoppervlak (3) is gelegen, bij voorkeur zodanig dat de diepte van de V-vormige uitsparing (6, 7, 8) tot in de samendrukbare laag van de
afwerklaag (4) is gelegen.
2.2.
EP 765 bevat de volgende figuren:
2.3.
De figuren worden onder meer toegelicht als volgt:
[0033] Fig. 1 shows a starting position of a combination of parts for manufacturing a panel according to the present invention. Fig. 1 shows a plate-shaped base material 2 that is manufactured from a relatively rigid material, for example MDF or HDF. At a first main surface 3 of said plate-shaped base material 2 a finish layer 4 has been provided. Said finish layer 4 has been provided over the entire surface 3. From a side edge of a second main
surface 5, being positioned opposite from said first main surface 3, V-shaped recesses 6, 7, 8 have been provided. Said V-shaped recesses 6, 7, 8 have been provided substantially
to said finish layer 4.
[0036] Fig. 3 shows a final situation of panel 1. The combination of bent panel parts 9, 10 and 11 has also been bent along said V-shaped recess 8. In the embodiment shown in the drawing, the combination of panel parts 9, 10, 11 is situated at an angle of 90° with respect
to panel part 12.
[0040] A further improved embodiment is obtained by cutting or recess 14. End 15 of part 9 may be inserted in recess 14 when bending plate-shaped base material for manufacturing panel 1, as further shown in Fig. 5, providing an improved positioning of parts 9, 10, 11, 12, especially during solidifying of said adhesive for mutual connection of said parts. It further has surprisingly shown that the glued but not completely hardened panel 1 only needs to be clamped under a right angle (a clamping force acting on parts 10 and 12) so as to keep said panel in its required position during hardening of the adhesive. Without said recess 14, a clamping force should be exerted on parts 9 and 11 as well.
2.4.
In de beschrijving van EP 765 is onder meer het volgende opgenomen:
[0002] A panel like this is known in the art. For example, Japanese patent application JP2005290814A describes a panel that is intended as a trim panel for renovation of a stair. The panel parts are folded along V-shaped recesses so as to provide a folded panel. A veneer layer is provided as a cover for an MDF (or similar) base material of said panel. The panel is folded such that the veneer is positioned at the outside of said panel. For pre venting damaging of said veneer layer near the panel’s side edges during use and for preventing said veneer layer from releasing from said base material due to stresses when folding said panel, the MDF base material is replaced by a solid wood strip and subsequently bevelled, such that said strip of solid wood will be positioned at the surface. The veneer layer is removed near the side edge as well. By applying said panel, wear near said side edge will not reveal MDF base material; only said strip of solid wood will become visible.
[0003] Such a panel has as a disadvantage that several steps are required for manufacturing said panel. Furthermore, a transition from veneer to solid wood will remain visible.
[0004] Other panels for renovation of stairs for use as a trim panel apply butt glue or nail joints. Mostly, these are manufactured from solid wood, optionally provided with a protective finish. Such panels suffer from the disadvantage of high costs, due to the material used.
[0009] European patent application EP 0061707A1 describes a nosing element wherein the finishing layer must be cut for allowing same to be folded. The thickness of the finishing layer therefore is reduced at the edge part of the nosing element, yielding an element with a reduced strength and abrasion resistance.
[0010] The present invention aims at providing an improved panel of the kind mentioned in the preamble.
[0011] The invention especially aims at providing a panel that can be manufactured easily and cheaply.
[0012] The invention also aims at providing an improved panel of the kind mentioned in the preamble that has limited wear and that will retain its shape during long time of use.
[0013] The invention especially aims at providing a trim panel for renovating stairs that can be manufactured easily and cheaply.
[0014] So as to obtain at least one of the above mentioned advantages, according to a first embodiment, the present invention provides a panel comprising the characteristics of claim 1. This panel has the advantage that it can be manufactured cheaply and easily. Furthermore, the panel has a high abrasion resistance. A further advantage is comprised of the fact that the panel’s appearance can be carried out to the user’s wishes.
[0015] It has also shown that the panel according to the present invention can be manufactured in a customized fashion. Such synergetic combination of easy, cheap and customized production is completely unexpected and unique in the art.
[0016] It is preferred that the sum of the angles of said V-shaped recesses is preferably 180°. The angle of a V-shaped recess is considered to be the angle between the sides of said V-shaped recess are mutually positioned. For example, both V-shaped recesses may each
have an angle of 90°, such that the bent panel parts are positioned at an angle of 90°. By providing both angles such that the sum of said angles equals 180° the part that has been bent twice with respect to the original positioned part of said base material will be positioned parallel to said originally positioned part, with the consequence that both parts may be easily mutually connected. This bending step provides a robust frame to said trim
panel.
[0019] It is especially preferred that said finish layer comprises a foamed layer at said first main surface. The finish layer comprises a visible layer and a foamed layer.
The visible layer is directed away from said plate-shaped base material and will, during use, provide the visible surface. In case of a trim panel, the visible layer is the abrasion layer that is to be accessed by a user. When bending said plate-shaped base material the foam layer
will be compressed to some extent and provide a continuous pressure on said visible layer or abrasion layer, with the consequence that a continuous tight finish layer is obtained.
[0022] According to a further embodiment it is preferred that the depth of said V-shaped recess is positioned at a distance from said first main surface, because of an increased tension that is exerted on the finish layer when bending said panel along said V-shaped recesses.
[0023] A further preferred embodiment provides a panel that is bent along said V-shaped recesses and wherein surface parts that are directed towards each other are connected by means of an adhesive. This provides a strong and long-lasting connection of said panel in a desired position, without any connection means being visible from the outside.
[0024] It is especially preferred that said adhesive is a structural adhesive, which provides a further enhanced firmness and also provides a complete freedom in dimensions.
[0028] The invention also relates to a method for manufacturing a panel according to the invention and as mentioned above, comprising the step of providing a rigid plate-shaped base material comprising a finish layer that is provided at a first main surface of said base material, wherein said plate-shaped base material comprises two parallel V-shaped recesses at a second main surface that is directed away from said finish layer, said V-shaped recesses having a depth that substantially reaches to said first main surface, wherein said finish layer comprises a flexible material that is comprised of a compressible material that is positioned at the side of said first main surface and an abrasion resistant layer that is remote from said first main surface, and comprising the step of bending said plate-shaped base material along said V-shaped recesses, such that the side edges of said V-shaped recesses are directed towards each other, and mutually connecting said surfaces that are directed towards
each other; preferably such that the step of mutually connecting said surfaces comprises the step of bonding said surfaces by means of an adhesive, preferably a structural adhesive. This method provides the advantages as mentioned above.
Correspondentie en andere procedures tussen partijen
2.5.
Bij brief en email van 28 mei 2024 heeft VIC gesommeerd dat DDW de verhandeling van de trappanelen zal staken en gestaakt zal houden, omdat de trappanelen volgens VIC inbreuk maken op EP 765. Daarbij heeft VIC een aantal nevenvorderingen opgesteld, waaronder opgave van omzet en winst, vernietiging van de voorradige trappanelen, en het betalen van een vergoeding.
2.6.
DDW heeft op 13 juni 2024 (bij monde van haar toenmalige advocaat) die sommatie naast zich neergelegd en het standpunt ingenomen dat van inbreuk geen sprake is.
2.7.
Verder overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.
3 Het geschil
3.1.
VIC vordert, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( a) DDW zal verbieden om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis direct dan wel indirect inbreuk te maken op het Europese octrooi EP 2 700 765 B1, meer in het bijzonder door het vervaardigen, aanbieden, in het verkeer brengen of gebruiken van haar trappaneel en/of onderdelen daarvan, dan wel het met dat doel invoeren of in voorraad hebben hiervan, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,-- per dag of gedeelte daarvan, dan wel ter keuze van VIC, een dwangsom van € 10.000,-- per product waarmee dit verbod wordt overtreden;
( b) DDW met onmiddellijke ingang na betekening van het te dezen te wijzen vonnis zal verbieden in Nederland onrechtmatig te handelen jegens VIC, meer in het bijzonder door gedaagde te verbieden inbreuk op Europees octrooi EP 2 700 765 B1 uit te lokken, mogelijk te maken, te faciliteren, hiervan willens en wetens te profiteren en/of hieraan indirect deel te nemen, zulks op straffe van een door DDW te verbeuren onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,-- voor iedere dag, waarbij een dagdeel als een volledige dag telt, dat de onrechtmatige gedraging voortduurt, dan wel - en zulks ter uitsluitende keuze van eiseres - van € 10.000,-- voor iedere keer (ieder individueel DDW-trappaneel, te beschouwen als één keer), dat de gedaagde geheel of gedeeltelijk in strijd handelt met dit verbod;
( c) DDW zal bevelen de advocaten van eiseressen binnen vier (4) weken na betekening van het vonnis een schriftelijke opgave te verstrekken, vergezeld van kopieën van alle relevante documenten (waaronder inkoop en verkoopfacturen) ten bewijze van die opgave, van:
a. de volledige naam, contact- en adresgegevens van producenten en toeleveranciers van het inbreukmakende trappaneel en/of onderdelen daarvan;
b. de volledige naam, contact- en adresgegevens van afnemers aan wie gedaagde de inbreukmakende trappaneel en/of onderdelen daarvan heeft verkocht, afgeleverd en/of daartoe heeft aangeboden;
c. het exacte aantal vervaardigde of ingekochte inbreukmakende trappanelen en/of onderdelen daarvan;
d. het exacte aantal en de inkoopprijs van de aan gedaagde geleverde inbreukmakende trappanelen en/of onderdelen daarvan;
e. het exacte aantal en de verkoopprijs van de verkochte, afgeleverde of anderszins verhandelde inbreukmakende trappanelen en/of onderdelen daarvan;
f. het exacte aantal en specificatie van de voorraad inbreukmakende trappanelen en/of onderdelen daarvan;
g. een gedetailleerde opgave van de door gedaagde als gevolg van deze handelingen genoten winst, waarbij tevens toegelicht wordt welke kosten ten laste van de winst zijn gebracht;
( d) DDW zal bevelen alle door haar aan derden (met uitzondering van eindconsumenten) verkochte, geleverde of anderszins ter beschikking gestelde exemplaren van het inbreukmakende trappaneel en/of onderdelen daarvan terug te roepen door zulke derden binnen twee weken na betekening van het vonnis schriftelijk te verzoeken alle exemplaren van het inbreukmakende trappaneel en/of onderdelen daarvan aan haar terug te zenden tegen vergoeding van de volledige aankoopprijs en verzendkosten, met gelijktijdige verzending van een afschrift van die brieven aan de advocaten van VIC, waarbij gedaagde gebruik maakt van uitsluitend de volgende tekst, goed leesbaar, op briefpapier van gedaagde, zonder toevoegingen of weglatingen, en voor niet-Nederlandse afnemers deugdelijk en officieel vertaald in het Engels:
Wij zijn verplicht u te informeren dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bij vonnis van [datum vonnis in te voegen] heeft beslist dat de door ons verhandelde trappanelen [en eventuele andere relevante benamingen in te voegen] inbreuk maken op de octrooirechten van Vakman Interieur Concepten B.V. en niet langer mogen worden verkocht. Wij verzoeken u hierbij dringend om deze producten, voor zover u deze nog in
uw bezit heeft, binnen zeven (7) na dagtekening van deze brief aan ons te retourneren. Voor zover u deze producten heeft geleverd of (door) verkocht aan professionele derden, dient u een gelijkluidend verzoek aan deze derden te doen. Uiteraard zullen wij onmiddellijk de door u betaalde prijs en alle kosten in verband met de retournering van de producten aan u vergoeden.
althans een brief met een door de voorzieningenrechter te bepalen inhoud, onder de verplichting om binnen vijf (5) dagen na verzending kopieën van alle verzonden brieven, voorzien van de volledige naam- en adresgegevens, te verschaffen aan de advocaten van eiseres, zulks op straffe van een door een gedaagden hoofdelijk te verbeuren onmiddellijk opeisbare dwangsom van €50.000 (vijftigduizend Euro) voor elke dag dat dit gebod niet tijdig, volledig of correct wordt nagekomen, waarbij een dagdeel als een volledige dag telt;
( e) DDW zal gebieden om binnen vijfenveertig (45) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis alle onder vordering a bedoelde inbreukmakende producten die in Nederland in voorraad worden gehouden door of in opdracht van gedaagden, en alle dergelijke inbreukmakende producten die gedaagden retour krijgen op grond van het onder vordering d bedoelde recall-bevel, aan eiseres af te geven ter vernietiging op een door eiseres nader aan te geven plaats binnen Nederland, waarbij de kosten (onder meer van transport) voor afgifte aan eiseres en de kosten van de vernietiging, door gedaagde dienen te worden betaald, zulks op straffe van een door gedaagde te verbeuren onmiddellijk opeisbare dwangsom van €50.000 (vijftigduizend Euro) voor elke dag dat dit gebod niet tijdig, volledig of correct wordt nagekomen, waarbij een dagdeel als een volledige dag telt;
( f) gedaagde te bevelen per overtreding van iedere niet (gehele of deugdelijke) nakoming van de onder sub c, d, e en f genoemde bevelen aan eiseres een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 10.000 euro,-- per dag of gedeelte daarvan;
( g) gedaagde te veroordelen in de volledige, redelijke en evenredige kosten van dit geding op grond van artikel 1019h Rv zoals nader in deze procedure vast te stellen althans te begroten, althans gedaagde te veroordelen in de volledige, redelijke en evenredige kosten van dit geding op grond van artikel 1019h Rv als zijnde een normale zaak in de zin van de Regeling Indicatietarieven in Octrooizaken Rechtbank Den Haag;
( h) onder bepaling dat gedaagde de onder vordering g genoemde kosten binnen veertien (14) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis dient te betalen op de derdengeldrekening van de advocaten van eiseres, en waarbij de sommen worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende (15) dag na het te deze te wijzen vonnis tot de dag van algehele betaling;
( i) dat de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak in de zin van art.
1019i Rv2 op zes maanden wordt gesteld na de datum het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
VIC legt – verkort weergegeven – aan haar vorderingen ten grondslag dat DDW met de verhandeling van de trappanelen inbreuk maakt op de conclusies 1 en 14 (en de daarvan afhankelijke conclusies 2 t/m 13, respectievelijk 15) van EP 765, althans onrechtmatig jegens haar handelt.
3.3.
DDW voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van VIC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van VIC, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van VIC, in de kosten van deze procedure.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
DDW vordert – verkort weergegeven – onder de voorwaarde dat VIC in conventie in het ongelijk wordt gesteld, dat VIC er zorg voor zal dragen dat de publicaties van 18 september 2024 op wonen360.nl en op floorforum.be en van 19 september 2024 op interieurjournaal.com worden verwijderd en dat VIC een rectificatie zal plaatsen op de eigen website.
3.5.
VIC betwist dat zij hiertoe gehouden kan worden.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ten aanzien van DDW bevoegdheid bestaat kennis te nemen van de vorderingen op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo3 voor zover deze zien op octrooiinbreuk en onrechtmatig handelen in Nederland. Om die reden komt de voorzieningenrechter ook bevoegdheid toe voorlopige maatregelen te treffen. De relatieve bevoegdheid berust op artikel 80 lid 2 sub a ROW.4 Overigens komt de voorzieningenrechter bevoegdheid toe op grond van artikel 26 lid 1 Brussel I bis-Vo, omdat DDW in het geding is verschenen en de bevoegdheid niet door DDW is betwist.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of VIC, ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
Het (bestaan van) spoedeisend belang is door DDW bestreden.
4.3.
DDW meent dat er geen sprake (meer) is van spoedeisend belang, aangezien de eerste sommatie door VIC van 28 mei 2024 stamt, waarna nadere correspondentie is gevolgd. Al op 18 september 2024 heeft VIC een kort geding aangekondigd, maar zij heeft het kort geding eerst aanhangig gemaakt op 4 december 2024. Daarbij was VIC al sinds 11 november 2021 op de hoogte van de activiteiten van DDW, althans kon VIC dat zijn, omdat al op die datum een nieuwsbericht hierover is verschenen op de website wonen360.nl. Bovendien stond DDW in 2021 al op de Interieur Collectie Dagen (InCoDa) en sprak zij daar onder meer met vertegenwoordigers van VIC.
4.4.
Dit betoog wordt verworpen. VIC heeft betwist dat zij voor 2024 op de hoogte was van het inbreukmakend handelen van DDW en het enkele gegeven dat VIC dit had kunnen weten uit de publicatie op woon360.nl brengt niet mee dat VIC geacht moet worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Dergelijke wetenschap kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat DDW aanwezig was op de Interieur Collectie Dagen (InCoDa) en daar heeft gesproken met vertegenwoordigers van VIC. Daaruit blijkt immers nog niet dat VIC bekend is geworden met de precieze samenstelling van het product van DDW.
4.5.
Een deel van het tijdsverloop sinds de eerste sommatie is toe te schrijven aan uitstelverzoeken van de kant van DDW, waar VIC overigens niet volledig in mee is gegaan. Dat VIC na het aankondigen van het kort geding nog drie maanden nodig had voor het voorbereiden van de procedure kan haar niet worden tegengeworpen, nu dat geen onredelijke tijdspanne oplevert. Zodoende vloeit het spoedeisend belang, conform vaste rechtspraak, voort uit de aard van de vorderingen (een verbod ter beëindiging van een beweerdelijke inbreuk, althans onrechtmatig handelen, die/dat nog altijd voortduurt).
4.4.
De volgende beschrijving van de technische achtergrond volgens de stand van de techniek op de eerste prioriteitsdatum van het octrooi, is ontleend aan de niet of onvoldoende bestreden stellingen van partijen.
4.6.
Het octrooi betreft een product en een werkwijze voor de vervaardiging van plaatmateriaal voor onder meer trappanelen. Dit werkt in hoofdlijnen, vereenvoudigd en theoretisch weergegeven als volgt.
4.7.
Een trappaneel is een paneel dat kan worden geplaatst over een bestaande trap en daarmee het bestaande uiterlijk van die trap kan wijzigen. Met behulp van trappanelen kan een bestaande trap worden gerenoveerd zonder de oorspronkelijke traptreden te verwijderen.
4.8.
Trappanelen, zoals die waar het Octrooi betrekking op heeft, worden typisch gemaakt uit een basislaag van een solide plaatmateriaal met daarop een afwerklaag. De afwerklaag kan zelf bestaan uit meerdere lagen. Wanneer het plaatmateriaal wordt gebogen tot een hoek van 90°, is de trekspanning bij de hoek(en) in de bovenste laag/lagen hoger dan de spanning in de onderste laag/lagen.
4.9.
In de stand van de techniek ten tijde van de prioriteitsdatum waren gelaagde, flexibele panelen bekend (bijvoorbeeld uit Gebrauchsmuster DE 9418912U1, bekend uit beschrijving [0007] van EP 765). Ook was een gebogen, gelaagd paneel bekend met V-vormige groeven in het solide basismateriaal (‘sheet-like base material’) tot aan de afwerklaag ((bijvoorbeeld uit Internationale octrooiaanvraag WO2012/069673, bekend uit beschrijving [0005] van EP 765). Bij het buigen van deze panelen veroorzaakt de verhoogde trekspanning van de afwerklaag dat het materiaal (zeer) slijtagegevoelig wordt.
4.10.
EP 765 heeft betrekking op een trappaneel dat is vervaardigd uit een stijf plaatvormig basismateriaal en een afwerklaag die op een eerste hoofdoppervlak van het basismateriaal is aangebracht, waarbij het plaatvormige basismateriaal twee parallelle V-vormige uitsparingen bevat op een tweede hoofdoppervlak dat van de genoemde afwerklaag is afgelegen, met een diepte die in wezen tot het genoemde eerste hoofdoppervlak reikt.
4.11.
De basislaag van het solide plaatvormig basismateriaal heeft twee kanten, een boven- en een onderkant, die in het Octrooi respectievelijk het eerste hoofdoppervlak en het tweede hoofdoppervlak worden genoemd.
4.12.
Kenmerkend voor dit paneel volgens het Octrooi is dat de afwerklaag bestaat uit een flexibel materiaal dat bestaat uit een samendrukbaar materiaal dat zich aan de kant van het eerste hoofdoppervlak bevindt en een slijtvaste laag die zich op afstand van het eerste hoofdoppervlak bevindt. Deze samendrukbare laag wordt bij het buigen van het plaatvormige basismateriaal in zekere mate samengedrukt waardoor een continue druk ontstaat op de zichtbare slijtvaste laag, met als gevolg dat een continue strakke afwerklaag wordt verkregen. Door deze continue strakke afwerklaag wordt slijtage aan de buitenste slijtlaag verminderd.
4.13.
Op de prioriteitsdatum was algemene vakkennis dat het in een hoek zagen van een plaat teneinde een constructieve hoek te maken in combinatie kan worden toegepast met een afwerklaag.
4.14.
De uitvinding lost het probleem op dat bij de toenmalige stand van de techniek het buigen van plaatmateriaal met een afwerklaag ertoe leidde dat de afwerklaag onder grote spanning werd gezet. Gevolg daarvan was dat de afwerklaag een korte levensduur had. De samendrukbare laag volgens het Octrooi voorkomt scheuren en verkleuren tijdens het buigen van de plaat. Bijkomend voordeel is dat door het aanbrengen van een samendrukbare laag in de afwerklaag een trappaneel voorzien van een dergelijke afwerklaag meer dan één bocht kan maken.
4.15.
Samenvattend, ziet de uitvinding op een paneel van een niet-flexibel (‘rigid’) basismateriaal, dat is voorzien van V-vormige groeven. Op dit basismateriaal is een bovenlaag aangebracht van een buigzaam materiaal, dat bestaat uit een samendrukbare laag en een niet samendrukbare, slijtvaste laag. Door het paneel te vouwen op de plaatsen waar het niet-flexibele basismateriaal ontbreekt, omdat daar de V-vormige groeven zijn aangebracht, kan een paneel volgens het Octrooi bij het buigzame materiaal worden gebogen in hoeken van 90 graden. Door de spanning in de bovenlaag te verminderen door gebruik van een samendrukbaar buigzaam materiaal, ontstaat een paneel dat bij verbuiging beter bestand is tegen slijtage dan de panelen zoals bekend uit de prior art.
4.16.
De gemiddelde vakpersoon voor dit octrooi is door geen van partijen gedefinieerd. De voorzieningenrechter gaat uit van een gemiddelde vakpersoon die een ingenieursopleiding heeft doorlopen of een gevorderde graad heeft in de materiaalkunde en ten minste 5 jaar ervaring heeft op het gebied van het ontwerpen, vervaardigen en ontwikkelen van trappanelen.
4.17.
Bij de beoordeling van de onafhankelijke conclusie 1 van EP 765 zal de voorzieningenrechter uitgaan van de volgende onderverdeling in kenmerken:
1.1
Paneel (1), gevormd van een stijf plaatvormig basismateriaal (2) en
1.2
een over een eerste hoofdoppervlak (3) van het basismateriaal (2) aangebrachte afwerklaag (4),
1.3
waarbij het plaatvormige basismateriaal (2) aan een van de afwerklaag (4) afgelegen tweede hoofdoppervlak (5) twee evenwijdige V-vormige uitsparingen (6, 7) omvat
1.4
met een diepte tot in hoofdzaak het eerste hoofdoppervlak (3),
1.5
dat de afwerklaag (4) een buigzaam materiaal omvat dat is gevormd van een aan de zijde van het eerste hoofdoppervlak (3) gelegen samendrukbare laag en een van het eerste hoofdoppervlak (3) afgelegen slijtvaste laag.
4.18.
Daarnaast beroept VIC zich op werkwijze-conclusie 14, welke onderverdeeld kan worden in de volgende kenmerken:
Werkwijze voor het vervaardigen van een paneel (1) volgens een der voorgaande conclusies, omvattende
14.1
het verschaffen van een stijf plaatvormig basismateriaal (2)
14.2
met een over een eerste hoofdoppervlak (3) van het basismateriaal (2) aangebrachte afwerklaag (4),
14.3
waarbij het plaatvormige basismateriaal (2) aan een van de afwerklaag (4) afgelegen tweede hoofdoppervlak (5) twee evenwijdige V-vormige uitsparingen (6, 7) omvat met een diepte tot in hoofdzaak het eerste hoofdoppervlak (3),
14.4
welke afwerklaag (4) een buigzaam materiaal omvat dat is gevormd van een samendrukbaar materiaal dat aan de zijde van het eerste hoofdoppervlak (3) is gelegen
14.5
en een slijtvaste laag die van het eerste hoofdoppervlak (3) af is gelegen,
14.6
en omvattende de stap van het ombuigen van het plaatvormige basismateriaal (2) langs de V-vormige uitsparingen (6, 7, 8), zodanig dat de zijden van de V-vormige uitsparingen (6, 7, 8) naar elkaar toe zijn gericht,
14.7
en het onderling verbinden van de naar elkaar toe gerichte oppervlakken (6’, 6”; 7’, 7”); bij voorkeur zodanig dat de stap van het onderling verbinden van de oppervlakken de stap omvat van het verbinden van de oppervlakken met een hechtmiddel, bij voorkeur een vullend hechtmiddel.
4.19.
DDW heeft opgeworpen dat er vraagtekens te stellen vallen bij EP 765, maar zij heeft nadrukkelijk de geldigheid van het octrooi niet bestreden en de nietigheid van het Nederlandse deel van EP 765 nadrukkelijk niet ingeroepen. Zodoende moet de voorzieningenrechter in deze procedure die geldigheid als vaststaand aannemen. Er is dan ook geen plaats voor beoordeling van de vraag of in een bodemprocedure een gerede kans bestaat dat het Octrooi ongeldig zal blijken.
4.20.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat in deze procedure voorshands voldoende aannemelijk is gemaakt dat de DDW-panelen onder de beschermingsomvang van EP 765 vallen, zodat de vorderingen van VIC om die reden (deels) voor toewijzing in aanmerking komen. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.21.
Over de vraag wanneer sprake is van inbreuk, bestaat de nodige rechtspraak. De voorzieningenrechter zal in dit kort geding uitgaan van de criteria die door het gerechtshof te Den Haag zijn ontwikkeld5.
4.22.
Artikel 69 lid 1 EOV6 houdt in dat de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies.
4.23.
Artikel 1 van het bij artikel 69 EOV behorende uitlegprotocol (hierna: het Protocol) luidt:
“Artikel 69 mag niet worden uitgelegd in de zin als zou de beschermingsomvang van het Europees octrooi worden bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en als zouden de beschrijving en de tekeningen alleen maar mogen dienen om de onduidelijkheden welke in de conclusies zouden kunnen voorkomen op te heffen. Het mag evenmin worden uitgelegd in die zin, als zouden de conclusies alleen als richtlijn dienen en als zou de bescherming zich ook mogen uitstrekken tot datgene wat de octrooihouder, naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en de tekeningen bestudeert, heeft willen beschermen. De uitleg moet daarentegen tussen deze twee uitersten het midden houden, waarbij zowel een redelijke bescherming aan de aanvrager als een redelijke rechtszekerheid aan derden wordt geboden.”
4.24.
Artikel 2 van het Protocol luidt:
“Bij het vaststellen van de beschermingsomvang van het Europees octrooi dient op passende wijze rekening te worden gehouden met elk element dat gelijkwaardig is aan een in de conclusies omschreven element.”
4.25.
Bij de toepassing van artikel 69 EOV en het Protocol zal de voorzieningenrechter de zogenaamde twee-stappen benadering hanteren.
4.26.
De eerste stap van die benadering wordt wel aangeduid als de beoordeling van ‘letterlijke inbreuk’. In die stap wordt aan de hand van een uitleg van de octrooiconclusie bepaald of het product of de werkwijze van een derde voldoet aan alle kenmerken van die octrooiconclusie. Met die uitleg wordt niet gedoeld op het in artikel 1 van het Protocol bedoelde uiterste waarbij de beschermingsomvang van het Europees octrooi strikt wordt bepaald door de letterlijke tekst van de conclusie, maar op een uitleg van de octrooiconclusies in het licht van onder meer de beschrijving en tekeningen vanuit het perspectief van de gemiddelde vakpersoon met zijn kennis van de stand van de techniek (artikel 69 lid 1 EOV en het midden van artikel 1 van het Protocol). Bij die uitleg kunnen diverse gezichtspunten een rol spelen.
4.27.
Als de octrooiconclusie niet zo kan worden uitgelegd dat alle kenmerken daarvan ‘letterlijk’ terugkomen in het product of de werkwijze, wordt in een tweede stap bepaald of het element dat afwijkt van een in de conclusie opgenomen kenmerk equivalent is aan dat kenmerk en of het passend is om het product of de werkwijze om die reden toch onder de beschermingsomvang van het octrooi te laten vallen. Bij de tweede stap gaat het om de vraag of in de perceptie van de gemiddelde vakpersoon de conclusies, gelezen in het licht van de beschrijving en de tekeningen, ruimte laten voor equivalenten, gelet op enerzijds een billijke bescherming van de octrooihouder en anderzijds een redelijke mate van rechtszekerheid voor derden7.
Inbreuk DDW-panelen op octrooi VIC
4.28.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de DDW-panelen aan genoemde kenmerken voldoen, verwijst VIC naar de tekst van de conclusies van EP 765. Zij heeft in haar dagvaarding die tekst overgenomen en vergeleken met een DDW-paneel. Volgens VIC blijkt daaruit dat de DDW-panelen voldoen aan alle kenmerken van conclusies 1 tot en met 5, en conclusies 10 en 11, aldus VIC. Dat betekent volgens haar tevens dat de DDW-panelen direct verkregen producten zijn van de werkwijze van conclusie 14. Zodoende verricht DDW aan de octrooihouder voorbehouden handelingen, aldus VIC.
4.29.
Ter illustratie wordt hieronder het paneel van DDW afgebeeld (afbeelding afkomstig uit dagvaarding van eiser):
4.30.
DDW betwist dat haar panelen inbreuk maken op EP 765.
4.31.
DDW heeft in dat verband een aantal argumenten aangevoerd die zien op een vergelijking tussen de producten/het productieproces van DDW met de producten/het productieproces van VIC. Deze argumenten zal de voorzieningenrechter passeren aangezien dat niet relevant is voor de beoordeling of DDW inbreuk heeft gemaakt op het octrooi. DDW miskent dat de beweerdelijk inbreukmakende DDW-panelen moeten worden vergeleken met de kenmerken volgens het Octrooi en niet met een uitvoeringsvorm daarvan.
4.32.
Eveneens gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het betoog van DDW dat het van belang zou zijn van wie DDW het plaatmateriaal heeft ontvangen of wie de eigenaar daarvan is. Vast staat dat DDW dit basismateriaal bewerkt. Door die bewerking ontstaat een paneel dat volgens VIC voldoet aan de kenmerken van EP 765. DDW biedt deze aldus gevormde trap-panelen ter verhandeling aan, zodat voor zover die traptreden voldoen aan de kenmerken van het Octrooi, sprake is van aan de octrooihouder voorbehouden handelingen.
4.33.
Verder brengt DDW naar voren dat het octrooi niet gaat over trappanelen zodat haar panelen daar niet onder zouden vallen. Ook dit verweer treft geen doel, aangezien zowel de tekeningen als de beschrijving van EP 765 nadrukkelijk de toepassing als trappaneel vermelden (verwezen wordt naar r.o. 2.2 en figuren 3 en 5 van de afbeeldingen; en naar de onder 2.4 overgenomen beschrijving). Specifiek blijkt uit de beschrijving onder [0002] tot en met [0009] (waar de prior art wordt besproken); en [0004] en [0010] (waar het doel van de uitvinding wordt beschreven), dat het paneel volgens (de conclusies van) het Octrooi betrekking heeft op trappanelen.
4.34.
Ten aanzien van de specifieke kenmerken van conclusie 1 van het Octrooi, betwist DDW dat zij de volgende kenmerken toepast:
-
het “stijf plaatvormig basismateriaal” uit kenmerk 1.1;
-
de “V-vormige uitsparing” uit kenmerk 1.3.
Ad a. stijf plaatvormig basismateriaal
4.35.
Weliswaar bevatten de door DDW gebruikte panelen een hard, onbuigbaar deel, maar dat is materiaal dat door de fabrikant van de vloerdelen daarin wordt gebruikt zodat het niet DDW is die het stijf plaatvormig basismateriaal toepast, aldus DDW. Ter zitting heeft DDW verder toegelicht dat de door haar vervaardigde panelen een onderlaag hebben van kurk, wat geen ‘stijf’ plaatvormig materiaal zou zijn.
4.36.
Deze verweren falen. Om inbreuk vast te stellen, is het niet noodzakelijk dat de inbreukmaker alle kenmerken uit de conclusies zelf maakt of uitvoert. Het aanbieden of in het verkeer brengen van een product dat voldoet aan de geclaimde uitvinding of tot stand is gekomen overeenkomstig de geclaimde werkwijze is immers reeds een voorbehouden handeling (artikel 64 EOV jo. artikel 53 ROW).
4.37.
Dat DDW panelen aanbiedt die zijn voorzien van een onderlaag van kurk – dat volgens DDW niet kan worden gekwalificeerd als een stijf plaatvormig basismateriaal – doet evenmin ter zake. De dagvaarding ziet op een voortbrengsel, hierboven afgebeeld in r.o.4.29, waarin geen kurk is verwerkt en dat onbetwist is voorzien van een stijf plaatvormig basismateriaal. DDW heeft niet betwist dat zij dit voortbrengsel heeft vervaardigd. Of een kurken basismateriaal ook kan worden beschouwd als “stijf”, kan in deze procedure dan in het midden blijven.
Ad b. V-vormige uitsparing
4.38.
Vervolgens betwist DDW dat de door haar in het plaatmateriaal aangebrachte groef de V-vormige groef is waar in het Octrooi in kenmerk 1.3 sprake van is. DDW gebruikt, naar zij ook ter zitting heeft verklaard, een frees die een U-vormige groef produceert.
4.39.
Of, bezien vanuit het oogpunt van de vakpersoon, de in het octrooi genoemde V-vormige uitsparing ook (letterlijk) een U-vormige groef omvat, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het midden blijven nu de door DDW toegepaste U-vormige groef in ieder geval, zoals door VIC subsidiair is gesteld, equivalent is aan de V-vormige uitsparing. Dit zal hierna zal worden toegelicht.
4.40.
Uit artikel 2 van het Protocol bij artikel 69 EOV blijkt dat in het kader van het vaststellen van de beschermingsomvang op passende wijze rekening dient te worden gehouden met elk element dat gelijkwaardig is aan de in de conclusies omschrveven elementen .
4.41.
Voor de vaststelling dat sprake is van equivalentie, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet het afwijkende element vanuit technisch oogpunt gelijkwaardig zijn aan het geclaimde kenmerk. Ten tweede moet het van uit het oogpunt van een billijke bescherming van de octrooihouder passend zijn om bij de vaststelling van de beschermingsomvang van het octrooi rekening te houden met equivalenten. Ten derde moet het beroep op equivalentie in een concreet geval passend zijn gelet op de vereiste redelijke mate van rechtszekerheid voor derden. Ten vierde moet, als het verweer daartoe aanleiding geeft, de variant nieuw en inventief zijn ten opzichte van de stand van de techniek van het octrooi. Het verlenen van bescherming voor niet-nieuwe of niet-inventieve producten of werkwijzen zou verder gaan dan een billijke bescherming voor de octrooihouder rechtvaardigt (ook wel bekend uit het Gillette- of Formstein-verweer, genoemd naar twee gelijknamige zaken uit Engeland respectievelijk Duitsland)8.
4.42.
De U-vormige groef zoals in het paneel van DDW is aangebracht, beoogt hetzelfde probleem op te lossen als kenmerk 1.3 van EP 765, te weten het mogelijk te maken dat een rigide plaat tot een hoek kan worden gevormd, en doet dat op dezelfde wijze. De verwijdering van onbuigbaar plaatmateriaal tot aan de flexibele bovenlaag levert ‘de groef’ op. De functie van deze groef is dat het ‘rigid’ plaatmateriaal tot een hoek kan worden gevormd en de flexibele bovenlaag zonder beschadiging kan worden omgebogen.
4.43.
Een andere, bredere uitsparing dan de V-vormige groef maakt het eveneens mogelijk om het rigide plaatmateriaal tot een hoek te vormen op de plaatsen waar die groef is aangebracht. De U-vormige groef zoals DDW die aanbrengt vervult daarmee dezelfde functie als de V-vormige groef in EP 765, zoals VIC heeft gesteld en DDW niet heeft bestreden. Dat in de DDW-panelen eveneens sprake is van kenmerk 1.5 (de afwerklaag omvat een buigzaam materiaal dat is gevormd van een aan de zijde van het eerste hoofdoppervlak gelegen samendrukbare laag en een van het eerste hoofdoppervlak afgelegen slijtvaste laag) is door VIC gesteld en door DDW evenmin bestreden.
4.44.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de door EP 765 onder bescherming gestelde uitvinding zodanig in het octrooischrift beschreven, dat het voor de gemiddelde vakpersoon voor de hand ligt die uitvinding ook toe te passen met elementen die afwijken van het kenmerk van de octrooiconclusie. Zoals DDW immers ter zitting heeft betoogd, is de gemiddelde vakpersoon op de hoogte van manieren om onbuigzaam materiaal, zoals bijvoorbeeld MDF, zodanig in te zagen dat het een aansluitende hoek kan vormen. Het is daarmee voor die vakpersoon voldoende duidelijk dat het betreffende kenmerk niet beperkt is tot een strikte V-vorm.
4.45.
Het afwijkende element van DDW betreft zodoende slechts een (iets) bredere groef dan het Octrooi strikt genomen openbaart. DDW lost daarmee het probleem op dat het octrooi ook oplost, en doet dit naar voorlopig oordeel op wezenlijk dezelfde manier. Dat DDW de (te) brede groef in haar werkwijze vervolgens weer opvult met een uithardend materiaal maakt dit niet anders. Het resultaat van de aanpak van DDW is eveneens dat van een onbuigzaam materiaal met een samendrukbare laag en een slijtvaste laag een gevouwen paneel kan worden gemaakt waarbij de bovenlaag kan worden verbogen zonder kwetsbaar te worden voor snelle slijtage. De rechtszekerheid voor derden vergt niet dat een strengere maatstaf moet worden gehanteerd.
4.46.
Ook faalt het argument van DDW dat haar uitvoeringsvorm een inventieve verbetering is ten opzichte van de uitvoeringsvorm van VIC, of althans, zo begrijpt de voorzieningenrechter haar, ten opzichte van het Octrooi. Ook wanneer DDW een paneel produceert dat voordelen heeft ten opzichte van de uitvinding volgens het Octrooi, zoals blijkt uit de conclusies in samenhang gelezen met de beschrijving en de afbeeldingen, kan haar uitvoeringsvorm immers onder de beschermingsomvang van het Octrooi vallen.
Gillette-verweer slaagt niet
4.47.
Tot slot werpt DDW een zogenoemd ‘Gillette’-verweer op. Dit verweer houdt in dat de vermeende inbreukmaker de stand van de techniek (of een niet-inventieve variant daarvan) op de prioriteitsdatum toepast waardoor er geen sprake kan zijn van inbreuk (ofwel het octrooi is nietig (omdat het octrooi dan enkel de stand van de techniek omvat)). Dit verweer strandt, omdat DDW op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt, noch met stukken heeft onderbouwd, wat volgens haar de stand van de techniek op de prioriteitsdatum was. Ook de kennis van de gemiddelde vakpersoon, welke op de prioriteitsdatum bij die vakpersoon aanwezig was, is door DDW niet nader onderbouwd. Of en hoe DDW dan ook de stand van de techniek op de prioriteitsdatum toepast, blijkt niet uit het betoog van DDW.
4.48.
Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat DDW (in ieder geval) inbreuk maakt in het equivalentiebereik van EP 765.
Onrechtmatige daad
4.49.
VIC heeft het gevorderde verbod om onrechtmatig te handelen eveneens gebaseerd op de gestelde octrooi-inbreuk door DDW. Met het oordeel dat DDW inbreuk maakt op het Octrooi is de onrechtmatigheid van het handelen van DDW reeds gegeven, zodat VIC geen belang heeft bij de beoordeling van deze grondslag.
4.50.
De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het onder (a) gevorderde inbreukverbod wordt toegewezen, met dien verstande dat VIC ook een verbod vordert voor onderdelen van de inbreukmakende trappanelen. VIC heeft niet nader toegelicht wat zij daarmee op het oog heeft, zodat dit deel van de vordering als te onbepaald zal worden afgewezen. De termijn waarbinnen de inbreuk moet zijn gestaakt zal ter voorkoming van executieproblemen worden gesteld op 48 uur na betekening van dit vonnis. Het verbod zal worden versterkt met een dwangsom zoals in de beslissing is weergegeven.
4.51.
Het onder (b) gevorderde verbod op onrechtmatig handelen zal worden afgewezen. VIC heeft geen belang bij toewijzing van deze vordering, naast hetgeen reeds op grond van het Octrooi wordt toegewezen.
4.52.
De onder (c) gevorderde opgave strekt tot het vaststellen van eventueel door VIC geleden schade als gevolg van de inbreuk op EP 765, alsmede tot het beperken van verdere inbreuk. VIC heeft niet gesteld waarom van haar niet gevergd kan worden dat zij, wat deze nevenvorderingen betreft, de uitkomst van de bodemprocedure afwacht. Onbestreden heeft DDW immers opgeworpen dat zij de panelen op verzoek van haar klanten op maat maakt. Er is geen voorraad bij DDW of een tussenhandelaar, volgens DDW. Daarmee is het belang van VIC bij toewijzing van de gevorderde opgave onvoldoende gebleken. Deze nevenvorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.53.
De onder (d) gevorderde recall (dat wil zeggen: het benaderen van de professionele afnemers van DDW met de vraag de geleverde DDW-panelen terug te sturen) is op grond van het voorgaande onder 4.52 evenmin toewijsbaar. Ook de onder (e) gevorderde afgifte van (aldus verkregen) voorraad/voorraden op kosten van DDW zal daarom worden afgewezen.
4.54.
VIC heeft haar vordering tot winstafdracht ter zitting ingetrokken, zodat deze niet meer hoeft te worden beoordeeld.
4.55.
Voor het opleggen van dwangsommen als prikkel tot nakoming van de nevenvorderingen, zoals gevorderd, is geen plaats nu de vorderingen onder (d) en (e) zullen worden afgewezen.
In voorwaardelijke reconventie
4.56.
DDW heeft een vordering tot rectificatie van uitlatingen van VIC ingesteld onder de voorwaarde dat VIC in conventie in het ongelijk zal worden gesteld. Nu die voorwaarde niet in vervulling is gegaan, komt de voorzieningenrechter niet toe aan beoordeling van de vordering van DDW.
Proceskosten in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.57.
DDW zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de op de voet van artikel 1019h Rv te begroten proceskosten aan de zijde van VIC. Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie en de zeer geringe omvang van de reconventie, zal de voorzieningenrechter de kosten geheel toewijzen aan de conventie, en de kosten in voorwaardelijke reconventie stellen op nihil.
4.58.
VIC heeft een – onbestreden – proceskostenspecificatie overgelegd waarvan € 88.558,97 aan salaris advocaat en € 7.590,-- aan deskundigenkosten.
4.59.
Om de redelijkheid en evenredigheid van de gevorderde advocaatkosten te kunnen beoordelen, pleegt de voorzieningenrechter, conform de door de Hoge Raad gegeven regels, aansluiting te zoeken bij de toepasselijke Indicatietarieven in octrooizaken (versie 1 september 2020). De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van een ‘eenvoudig kort geding’ waarvoor, volgens genoemde indicatietarieven, een maximum geldt van € 10.000,-. Daarbij is gelet op de in punt 8 onder a van de Indicatietarieven genoemde criteria. In dit geval is in het bijzonder relevant de beperkte omvang van het verweer, het aantal relevante producties en het financiële belang van de zaak.
4.60.
De Indicatietarieven betreffen uitsluitend de werkzaamheden van de advocaat/advocaten. Nu de door VIC gevorderde advocaatkosten boven het voor een ‘eenvoudig’ kort geding geldende maximum komen, zal het door haar gevorderde bedrag van € 88.558,97 tot dat deel worden toegewezen.
4.61.
Het aan VIC toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met het griffierecht van € 714,-- en de nakosten van € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing). Verder zullen de door VIC gevorderde en door DDW onbestreden gelaten deskundigenkosten van € 7.590,-- worden toegewezen.
4.62.
Het totaalbedrag aan toe te wijzen proceskosten aan de zijde van VIC komt daarmee op € 18.482,-- De door VIC gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.63.
Nu dat door VIC onbestreden is gevorderd, zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.